ECLI:NL:RBNHO:2024:9416

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
15.109395.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diverse strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en witwassen

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling, mishandeling, medeplegen van witwassen, poging tot afdreiging en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer in Alkmaar, na een openbare terechtzitting op 29 augustus 2024. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en heeft overwogen dat de poging tot doodslag en zware mishandeling bewezen zijn, terwijl het verweer van noodweer en noodweerexces is verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsdelicten, die een grote impact hebben gehad op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat de dagvaardingen geldig zijn. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het witwassen van geldbedragen, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging met brandstichting en afdreiging. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.109395.22 (A), 09.293026.22 (B) (ttz gev.), 15.216864.22 (C) (ttz gev.), 15.303833.22 (D) (ttz gev.) 13.181335.24 (E) (ttz gev.)
Uitspraakdatum: 12 september 2024
tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De zaak met parketnummer 15.109395.22 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 09.293026.22 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De zaak met parketnummer 15.216864.22 wordt hierna aangeduid als zaak C.
De zaak met parketnummer 15.303833.22 wordt hierna aangeduid als zaak D.
De zaak met parketnummer 13.181335.24 wordt hierna aangeduid als zaak E.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, kort gezegd, het volgende tenlastegelegd.
Zaak A:
1.
primair: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] op 1 mei 2022 te Enkhuizen door hem met een mes in zijn buik te steken;
subsidiair: zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 1 mei 2022 te Enkhuizen;
meer subsidiair: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 1 mei 2022 te Enkhuizen;
2.
primair: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 1 mei 2022 te Enkhuizen door hem tegen het gezicht of het hoofd te trappen;
subsidiair: mishandeling van [slachtoffer 1] op 1 mei 2022 te Enkhuizen;
3.
het voorhanden hebben van een vuurwapen op 15 februari 2024 te Amsterdam;
Zaak B:
mishandeling van [slachtoffer 2] op 31 oktober 2022 te Wassenaar door hem te duwen;
Zaak C:
1.
mishandeling van [slachtoffer 3] in de periode 1 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 te Alkmaar door haar met de vuist tegen de arm(en) te stompen;
2.
bedreiging met brandstichting in de periode 1 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 te Alkmaar jegens [slachtoffer 3];
Zaak D:
1.
primair: afdreiging van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in de periode van 9 oktober 2021 tot en met 11 oktober 2021 te Alkmaar door naaktfoto’s te vragen, hier screenshots van te maken en vervolgens om geldbedragen te vragen om openbaarmaking daarvan te voorkomen;
subsidiair: witwassen in de periode 9 oktober 2021 tot en met 11 oktober 2021 te Alkmaar;
2.
poging tot afdreiging van [slachtoffer 6] op 19 juli 2021 te Alkmaar door naaktfoto’s te vragen, hier screenshots van te maken en vervolgens om geldbedragen te vragen om openbaarmaking daarvan te voorkomen;
Zaak E:
het voorhanden hebben van een vuurwapen op 15 februari 2024 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Ontvankelijkheid officier van justitie en overige voorvragen

2.1.
Zaak A onder 3 en zaak E
Het in zaak A onder 3 ten laste gelegde feit (kort gezegd: bezit van een vuurwapen) is volledig gelijkluidend aan het in zaak E ten laste gelegde feit. De beide daarop betrekking hebbende dagvaardingen zijn op 29 juli 2024 betekend aan de verdachte. Uit de stukken blijkt dat de verdachte voor dit feit als eerste werd vervolgd in zaak A, immers op vordering van de officier van justitie in het kader van artikel 67b Wetboek van Strafvordering werd het feit op 29 mei 2024 als derde feit toegevoegd aan het bevel gevangenhouding. Het vervolgens doen uitgaan van de identieke dagvaarding in zaak E moet daarom worden gezien als strijdig met de beginselen van een behoorlijke procesorde, zodat de officier van justitie (conform zijn verzoek) niet-ontvankelijk wordt verklaard in zaak E.
2.2.
Zaak D onder 1 en 2
Ten aanzien van de ten laste gelegde (poging tot) afdreigingen heeft de raadsman de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, nu niet is voldaan aan het klachtvereiste.
Juridisch kader
De in zaak D tenlastegelegde feiten betreffen zogenaamde klachtdelicten, waarvan vervolging alleen op klacht mogelijk is. Een klachtgerechtigde kan zijn bevoegdheid slechts gedurende de in de wet genoemde klachttermijn van drie maanden uitoefenen, te rekenen vanaf het moment dat de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde delict. Indien de klacht niet is ingediend binnen die termijn, stuit vervolging daarop af en is de officier van justitie niet-ontvankelijk. Indien een formele klacht ontbreekt, kan de wens van de klager tot vervolging niettemin worden afgeleid uit de aangifte of het onderzoek ter terechtzitting. Ook van die wens zal binnen de termijn van drie maanden moeten zijn gebleken.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel het dossier geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging van aangevers [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] bevat, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de aangiften worden afgeleid dat de aangevers de wens hadden dat de verdachte zou worden vervolgd. De aangiftes zijn binnen de drie-maanden-termijn gedaan en de aangevers hebben daarin uitdrukkelijk aangegeven dat zij schade hebben geleden en dat zij hun schade op de verdachte wensen te verhalen. Aan het klachtvereiste is derhalve voldaan, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte ter zake het tenlastegelegde in zaak D onder 1 en 2.
2.3.
Overige voorvragen
Ook ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de rechtbank vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Voor alle ten laste gelegde feiten geldt bovendien dat de dagvaardingen geldig zijn, dat de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de zaken en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de navolgende ten laste gelegde feiten:
- in zaak A feit 1 primair (poging tot doodslag), feit 2 (poging tot zware mishandeling) en 3 (voorhanden hebben van een vuurwapen);
- in zaak B (mishandeling);
- in zaak C feit 1 (mishandeling) en feit 2 (bedreiging met brandstichting);
- in zaak D feit 1 primair (afdreiging) en 2 (poging tot afdreiging).
Op het standpunt van de officier van justitie zal met betrekking tot voormelde feiten, indien en voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde poging tot doodslag (feit 1 primair) heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde feit, nu de verdachte niet gericht heeft gestoken en daarom geen opzet had op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Verder heeft de raadsman ten aanzien van zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling (feit 1 primair en 2) betoogd dat de verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, nu er sprake is geweest van een noodweer- dan wel noodweerexcessituatie.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde feit (mishandeling van [slachtoffer 2]), de in zaak C onder feit 1 en 2 (mishandeling van [slachtoffer 3]) en de in zaak D onder feit 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten (afdreigingen en poging daartoe) heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het in zaak D onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat slechts kan worden bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen middels het verwerven en voorhanden van het geldbedrag dat op zijn rekening is gestort.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen kan de rechtbank volgens de raadsman tot een bewezenverklaring komen, nu de verdachte dit feit heeft bekend.
De standpunten van de raadsman ten aanzien van de feiten zullen nader, indien en voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs besproken worden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraken
Zaak C onder 2 (bedreiging met brandstichting)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte in zaak C onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 1 januari 2022 is door een onbekend gebleven getuige verklaard dat zij tijdens een tussen aangeefster [slachtoffer 3] en een derde gevoerd telefoongesprek heeft gehoord dat deze derde dreigde met het in de fik steken van haar huis. Van dit gesprek heeft de getuige op dat moment een spraakopname gemaakt. Deze spraakopname is door de getuige verstrekt en door een verbalisant uitgeluisterd en geverbaliseerd.
De uitspraken die de getuige zou hebben gehoord over het ‘in de fik steken van een huis’ en die aan de verdachte worden toegeschreven, komen echter niet terug in de uitwerking van de spraakopname. Aangeefster [slachtoffer 3] heeft evenmin verklaard over het dreigement van het ‘in de fik steken van haar huis’ of soortgelijke bewoordingen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken aan wettig en overtuigend bewijs.
Zaak D onder 1 primair (afdreiging)
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat twee slachtoffers zijn gechanteerd en dat bedragen op de bankrekening van [naam 1] zijn gestort. Volgens [naam 1] heeft zij haar bankrekening op verzoek van de verdachte beschikbaar gesteld om tikkies te kunnen ontvangen. Hieruit kan weliswaar betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde afdreigingen worden afgeleid, maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld, dat het de verdachte is geweest die zich via snapchat als een ander heeft voorgedaan, en naaktfoto’s aan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gevraagd of met screenshots van die naaktfoto’s de slachtoffers heeft gesommeerd om geldbedragen over te maken.
Nu het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte de (enige) pleger is geweest van de ten laste gelegde afdreigingen, moet de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 primair (poging tot doodslag), 2 primair (poging tot zware mishandeling) en 3 (voorhanden hebben van een vuurwapen) ten laste gelegde feiten, het in zaak B (mishandeling) ten laste gelegde feit, het in zaak C onder feit 1 (mishandeling) ten laste gelegde feit en de in zaak D onder 1 subsidiair (medeplegen van witwassen) en 2 (poging tot afdreiging) ten laste gelegde feiten, een en ander op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
Zaak A onder 1 primair (poging tot doodslag) en 2 primair (poging tot zware mishandeling)
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat hij niet gericht met het mes heeft gestoken in de richting van vitale organen en derhalve geen opzet had op de dood van de aangever.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging tot doodslag
De rechtbank stelt voorop dat zij niet kan vaststellen dat de verdachte de aangever heeft gestoken met de intentie om hem te doden (‘vol opzet’). Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Wel heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank hier voorwaardelijk opzet op gehad, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever als gevolg van de messteek zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte eenmaal met een mes heeft gestoken in de richting van het bovenlichaam van de aangever, die daarbij een ernstige steekverwonding aan de linkerzij en een perforatie van de dikke darm heeft opgelopen. De aangever moest direct worden geopereerd en het letsel was volgens de artsen ernstig en potentieel levensbedreigend. Gelet op de aard en locatie van deze verwonding en de acute noodzaak tot medisch ingrijpen, is de rechtbank van oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever als gevolg van deze verwonding zou komen te overlijden. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, namelijk het gericht steken met een mes in de richting van de buik, vloeit bovendien voort dat de verdachte die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard. Daarmee acht de rechtbank de opzet op het om het leven brengen van de aangever bewezen.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging tot zware mishandeling
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte, nadat hij de aangever in zijn buik had gestoken met het mes, hem nog één knietje en twee schoppen in het gezicht heeft gegeven. Nu ook ten aanzien van dit letsel niet is gebleken dat de verdachte de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte met dit handelen bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het geven van een knietje en twee (harde) schoppen tegen het gezicht aan iemand die zich dichtbij de grond bevindt en zojuist met een mes in zijn buik is gestoken, levert een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op, bijvoorbeeld in de vorm van breuken in het gezicht die een lange hersteltijd vergen. De uitgevoerde handelingen door de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit het tegendeel zou blijken, is niet gebleken.
Zaak D onder 1 subsidiair (witwassen)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen van geldbedragen, nu de verdachte niet wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het geld van enig misdrijf afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer 4] op 9 oktober 2021 in totaal € 1.900 heeft overgemaakt (of heeft doen overmaken) op de bankrekening van [naam 1]. [naam 1] heeft diezelfde dag op verzoek van de verdachte een bedrag van € 500 gepind, terwijl zij de dag erna € 1.000 heeft overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte. Ter terechtzitting heeft de verdachte dit beaamd en verklaard dat hij 10% van de genoemde bedragen heeft mogen houden, voor hem was het “gratis geld”. De verdachte heeft niet kunnen of willen verklaren waarvan of van wie deze bedragen afkomstig waren of voor wie de bedragen bestemd waren.
Onder deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat het geld van enig misdrijf afkomstig was. Ook is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het bedrag van € 1.500 in vereniging heeft witgewassen, aangezien hij de bedragen steeds van [naam 1] heeft ontvangen en dit bedrag dus samen met haar heeft verworven en voorhanden heeft gehad. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van witwassen.
Zaak D onder 2 (poging tot afdreiging)
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 6] heeft geprobeerd af te dreigen.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de gebruiker is geweest van de snapchat-account
[accountnaam 1]. De verdachte heeft verklaard dat het zijn account is, maar dat hij dit account al enkele jaren niet meer gebruikt en dat dit door anderen is overgenomen. Voornoemd account is gebruikt voor het benaderen en afdreigen van [slachtoffer 6], nadat [slachtoffer 6] het snapchat-account
[accountnaam 2](vanaf welk account hij eerder werd gechanteerd) had geblokkeerd.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat hij niet degene is geweest die de berichten vanaf zijn eigen account heeft verzonden, onvoldoende concreet gemaakt en daarom ongeloofwaardig en schuift die ter zijde. Zo heeft de verdachte niet verklaard wanneer en met wie hij zijn accountgegevens heeft gedeeld, zodat dit ook niet verder kan worden geverifieerd. Daar komt bij dat ook [slachtoffer 6] is gesommeerd geld over te maken naar het rekeningnummer van [naam 1] en de rechtbank onder feit 1 in zaak D heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 oktober 2021 van [naam 1] geld heeft ontvangen dat verband hield met een afdreiging. Ook in dat licht acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij zijn account niet heeft gebruikt, ongeloofwaardig.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die met het account
[accountnaam 1]de snapchat-berichten naar het slachtoffer heeft gestuurd en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afdreiging.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de navolgende ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A
1.
primair
hij op 1 mei 2022 te Enkhuizen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in zijn linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primairhij op 1 mei 2022 te Enkhuizen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 1] meerdere schoppen tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 15 februari 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten essentiële onderdelen van een vuurwapen, van het merk polymer80 INC en/of Glock voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
hij op 31 oktober 2022 te Wassenaar [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] éénmaal tegen het bovenlichaam te duwen en vast te pakken;
Zaak C:
1.
hij in de periode op 1 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 te Alkmaar [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meerdere malen met de vuist tegen de armen te stompen;
Zaak D:
1.
subsidiairhij omstreeks de periode 9 oktober 2021 tot en met 11 oktober 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen een geldbedrag van 1000 euro respectievelijk geldbedrag van 500 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten, dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij op 19 juli 2021 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer 6] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van 150 euro, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 6] toebehoorde,
- die [slachtoffer 6] heeft gesommeerd om een geldbedrag van 150 euro te betalen en die [slachtoffer 6] heeft medegedeeld dat hij naaktfoto's openbaar zou maken indien die [slachtoffer 6] geen geld zou overmaken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten (beroep op noodweer in zaak A onder 1 en 2)
4.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake zou zijn van noodweer (dan wel noodweerexces). Uit de verschillende verklaringen en de camerabeelden zou volgens de raadsman blijken dat de aangever als eerste heeft geslagen. De verdachte, die bij de woning van de aangever had aangebeld om het eerdere conflict uit te praten, werd door die eerste vuistslagen duizelig en is naar achteren gedeinsd. Op dat moment heeft de verdachte het mes tevoorschijn gehaald en aan de aangever getoond met het doel om hem af te schrikken. Toen dit niet het gewenste effect had en de aangever opnieuw richting de verdachte liep (hij zou de verdachte “een behoorlijk eind hebben opgejaagd”), heeft de verdachte eenmaal gestoken. Hieruit volgt dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Dat de verdachte in het bezit van een mes was, staat daar niet aan in de weg. Ook kon de verdachte op dat moment niet vluchten, omdat hij duizelig was als gevolg van de eerste vuistslagen en de aangever snel op hem af kwam. De verdachte had ook geen minder vergaande manier kunnen kiezen om zich te verdedigen, omdat met de hand slaan niets uithaalde tegen de aangever, die wordt omschreven als “een reus van een vent”.
De onder feit 2 tenlastegelegde gedragingen (het knietje en de trappen tegen het hoofd) dienen ook als noodweer te worden gekenmerkt, aldus de raadsman. Op dat moment waren de aangever en de verdachte in gevecht om het mes in bezit te krijgen, dat tijdens de schermutseling op de grond was gevallen. Na het knietje pakte de verdachte het mes op, waarna hij de aangever nog twee schoppen heeft gegeven om weg te komen.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van noodweer geen sprake is, omdat de handelingen van de verdachte in de kern aanvallend waren en er geen sprake was van een noodweersituatie. Ook is niet voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte naar de woning van de aangever is gegaan kort na een eerder conflict tussen zijn vriendin en de bewoners van de betreffende woning. Hij droeg op dat moment een mes bij zich in een schoudertas en was volgens de verklaring van zijn vriendin geïrriteerd over wat hij van haar had gehoord over het eerdere conflict. Wat zich vervolgens precies heeft afgespeeld (wie – als eerste – heeft gescholden, geduwd en/of geslagen en in welke volgorde dat is gebeurd), is voor de rechtbank niet eenduidig vast te stellen. De verklaringen van de aangever, diens partner [naam 2], de verdachte en getuige [naam 3] lopen op dat punt uiteen, terwijl ook de screenshots en de beschrijving van de camerabeelden onvoldoende aanknopingspunten bieden voor gedetailleerde en consistente vaststellingen. Wel staat vast dat er voor de woning van de aangever een schermutseling tussen de verdachte en de aangever is ontstaan, waarbij de verdachte op enig moment een mes tevoorschijn haalt en de aangever daarmee steekt.
De rechtbank overweegt dat, ook als uit zou worden gegaan van het door de verdachte geschetste scenario dat de aangever als eerste heeft geslagen en zich daarna naar de verdachte heeft toe bewogen, dan nog geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op noodweer. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij na de eerste klappen naar achteren is gedeinsd en zich op dat moment op een afstand van vier á vijf meter bij de aangever vandaan bevond. In plaats van zich uit de voeten te maken heeft de verdachte er toen voor gekozen zijn mes te trekken en de verdere confrontatie met de aangever aan te gaan (nadat hij degene was die de aangever bij zijn huis opzocht), wat uiteindelijk heeft geresulteerd in de potentieel dodelijke messteek. De rechtbank is van oordeel dat ook in het door de verdachte geschetste scenario hij zich op dat moment aan de (beweerdelijke en verdere) wederrechtelijke aanranding door de aangever had kunnen en ook had moeten onttrekken.
Ten slotte merkt de rechtbank (ten overvloede) op dat ook de proportionaliteit ontbreekt in het door de verdachte geschetste scenario. De wijze van verdediging door de verdachte (het gericht in de buiksteken met een mes) staat in geen verhouding tot de (beweerdelijke) aanval door de aangever (het slaan met de vuist), ook niet als de aangever een stuk langer is dan de verdachte.
Ook de onder 2 bewezenverklaarde gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als noodweer worden gekenmerkt. De verdachte had de aangever immers al met het mes gestoken toen hij hem een knietje en de schoppen tegen het gezicht gaf. De verdachte had zich na de steek met het mes aan een verdere worsteling kunnen onttrekken, te meer nu de aangever als gevolg van die messteek verzwakt was geraakt. Het geven van een knietje en meerdere schoppen tegen het gezicht van de aangever was op dat moment niet noodzakelijk.
Het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging op grond van noodweer wordt verworpen, de feiten zijn dus strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
1. primair: poging tot doodslag
2. primair: poging tot zware mishandeling
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Zaak B:
mishandeling
Zaak C:
2: mishandeling
Zaak D:
1. subsidiair: medeplegen van witwassen
2. poging tot afdreiging
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) betoogd dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, het handelen van de verdachte als noodweerexces dient te worden bestempeld. Het steken met een mes moet immers worden gezien als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, te weten angst en paniek, die door de vuistslagen door de aangever waren veroorzaakt. Ook dan dient ontslag van rechtsvervolging te volgen, aldus de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer. Bij de bespreking van het noodweerverweer heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich had kunnen en moeten onttrekken. Op grond daarvan wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen, nog los van de omstandigheid dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte overwegend was ingegeven door een hevige gemoedstoestand die door de (beweerdelijke) aanval door de aangever zou zijn veroorzaakt.
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank bij het wijzen van dit vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte is first-offender en kortgeleden vader geworden. De raadsman van de verdachte acht een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Volgens de raadsman kan worden volstaan met een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een fors lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel aan de verdachte op te leggen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Volgens de raadsman moet dit leiden tot strafvermindering.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Na een parkeerconflict is de verdachte verhaal gaan halen bij het slachtoffer. Bij de voordeur van de woning van het slachtoffer is het tot een confrontatie gekomen, waarbij de verdachte een mes heeft getrokken en het slachtoffer in de buikstreek heeft gestoken, waarbij het slachtoffer ernstig, in potentie levensbedreigend, letsel heeft opgelopen. Na het steekincident is het slachtoffer op de grond terechtgekomen en heeft de verdachte hem een knietje gegeven en tweemaal in het gezicht geschopt. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op aangevers lichamelijke integriteit, ook zorgen dergelijke gedragingen voor gevoelens van angst bij zowel het slachtoffer als bij direct of indirect betrokken personen. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij het steekincident heeft overleefd en aan het knietje en de schoppen in zijn gezicht geen ernstiger letsel heeft overgehouden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt welke impact de feiten op het slachtoffer heeft gehad en nog heeft. Met name deze feiten rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een badmeester. Op het moment dat de verdachte werd aangesproken op zijn gedrag, heeft de verdachte de badmeester met kracht tegen zijn borst geduwd, waardoor de badmeester pijn heeft ondervonden. Ook heeft de verdachte zijn toenmalige vriendin mishandeld door haar op haar armen te stompen. Met de mishandelingen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast dragen feiten als de onderhavige, waarvan omstanders getuige zijn geweest, bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. De verdachte heeft geprofiteerd van opbrengsten uit een misdrijf. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot afdreiging. De verdachte heeft het slachtoffer gesommeerd geld over te maken onder de dreiging dat hij (screenshots van) een naaktvideo openbaar zou maken, als het slachtoffer geen geld zou overmaken. De verdachte heeft hiermee op grove wijze zowel inbreuk op de persoonlijke vrijheid als het vermogen van het slachtoffer gemaakt.
Tot slot heeft de verdachte (onderdelen van) een vuurwapen voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing, temeer aangezien vuurwapens regelmatig worden gebruikt bij het plegen van zeer ernstige strafbare feiten.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in gelet op het op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie van18 juli 2024). Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 28 juni 2024. Hierin wordt door de reclassering opgemerkt dat er sprake is van een patroon van het plegen van diverse delicten en dat de reclassering de indruk heeft dat de verdachte is ingebed in een negatief sociaal netwerk. De verdachte heeft geen structurele dagbesteding en een stabiel inkomen ontbreekt. Door het ontbreken van intrinsieke motivatie en hulpvragen kan er vanuit de reclassering weinig inhoudelijke invulling worden gegeven aan een toezichttraject. Het risico op recidive, letsel en op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert aan de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Startpunt voor de op te leggen straf
De aard en ernst van het omvangrijke aantal gepleegde feiten – en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, met name [slachtoffer 1] –, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan zestien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren in beginsel passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank ziet echter in het tijdsverloop in de gevoegde zaken aanleiding tot het toepassen van strafvermindering. In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Ingeval de verdachte zich gedurende de vervolging in voorlopige hechtenis bevindt, is het uitgangspunt dat de redelijke termijn zestien maanden bedraagt.
De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is gestart op 2 mei 2022, aangezien de verdachte toen voor het steekincident in Enkhuizen in verzekering is gesteld (zaak A). De daarop gevolgde inbewaringstelling d.d. 4 mei 2022 door de rechter-commissaris is diezelfde dag geschorst. De voorlopige hechtenis van de verdachte heeft geduurd vanaf het moment van de opheffing van die schorsing op 21 mei 2024 tot aan de hernieuwde schorsing 15 augustus 2024, in totaal iets minder dan drie maanden.
Nu de verdachte in de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn vanaf 2 mei 2022, slechts enkele maanden voorlopig gehecht is geweest, gaat de rechtbank uit van een redelijke termijn van twee jaren. Die termijn is op het moment waarop dit vonnis wordt gewezen, derhalve met iets meer dan vier maanden overschreden.
De op te leggen straf
Een overschrijding van de redelijke termijn wordt in de regel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Door het tijdsverloop heeft de verdachte lang in onzekerheid moeten verkeren over de afloop, wat er in resulteert dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden zal opleggen, waarvan (in plaats van zestien maanden) achttien maanden voorwaardelijk. Hieraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Verder zal de rechtbank aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde koppelen dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen met het slachtoffer [slachtoffer 1] en zich niet in de straat waarin het slachtoffer woont zal begeven. Voor een zwaardere maatregel in de vorm van artikel 38v Sv (zoals verzocht door [slachtoffer 1]) ziet de rechtbank onvoldoende noodzaak, nu niet is gebleken dat de verdachte sinds het gepleegde feit op enige wijze contact heeft gezocht met [slachtoffer 1].
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
1 STK Mes (Omschrijving: Goednummer: 1368650, steak),
dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp is aangetroffen bij het onderzoek naar de door hem begane strafbare feiten, kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp is, gelet op de omstandigheden waaronder het is aangetroffen (kort gezegd, in de auto waarmee de verdachte op de vlucht was geslagen), in strijd met de wet.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft – na wijziging – een vordering tot schadevergoeding van € 21.745,02 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de in de zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Materiële schade
ziekenhuis & geldvergoeding € 630,00
verplicht eigen risico € 770,00
niet vergoede zorgkosten, verband € 74,22
reiskosten/verplaatste schade € 495,36
T-shirt € 23,94
deurbelcamera, camera achter € 218,00
huishoudelijke hulp € 490,50
gederfde overuren € 3.931,00
gemiste hobby €
112,00
materiële schade totaal € 6.745,02
Immateriële schade € 15.000,00
Verder heeft de benadeelde partij € 30,82 wegens gemaakte proceskosten opgevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij integraal kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ingenomen standpunt dat strekt tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld en het vaststellen van de precieze mate van eigen schuld een onevenredige belasting voor de behandeling van de strafzaak oplevert. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht op alle kosten een matiging van 50% toe passen en de ziekhuisdagen te beperken tot twaalf dagen, nu deze post onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de in de zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de benadeelde partij acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij achttien dagen in het ziekenhuis heeft verbleven.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de schade niet mede een gevolg is van een omstandigheid die de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan worden toegerekend (‘eigen schuld’). Ook indien de verdachte zou worden gevolgd in zijn scenario dat [slachtoffer 1] de eerste klap heeft gegeven, heeft [slachtoffer 1] daarmee niet (en ook niet gedeeltelijk) over zichzelf afgeroepen dat hij met een messteek in zijn buik een levensbedreigende verwonding zou oplopen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een matiging toe te passen. Nu verder geen verweer is gevoerd op de afzonderlijke materiële schadeposten, zal de rechtbank deze posten toewijzen.
Nu sprake is van (aanzienlijk) letsel als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00 billijk voor. Daarbij heeft zij gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in vergelijkbare zaken veelal wordt toegewezen aan immateriële schade. In zoverre zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 16.745,02 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering ontvangen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 30,82.
8.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 430,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van in zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien uit de stukken niet vastgesteld kan worden dat (zoals de benadeelde partij heeft gesteld) de verdachte het oogmerk had om immateriële schade aan de benadeelde partij toe te brengen. Evenmin acht de rechtbank een andere grondslag voor immateriële schadevergoeding aanwezig, nu niet is vast komen te staan dat de benadeelde partij letsel aan de mishandeling heeft overgehouden.
8.3.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.950,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het in zaak D onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit verrichte betalingen.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 1.500,00 (het witgewassen bedrag dat is bewezenverklaard) rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak D onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering ontvangen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
8.4.
Schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 1 en 2 en zaak D onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en medeplegen poging tot afdreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Voorlopige hechtenis

9.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen op het moment van de uitspraak, gelet op de grond 12-jaarsfeit en geschokte rechtsorde en de recidivegrond.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte al twee jaar op vrije voeten is en uit niets blijkt dat sprake is van een geschokte rechtsorde. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de persoonlijke belangen van de verdachte dienen te prevaleren boven het strafvorderlijk belang, mede gelet op het tijdsverloop en de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte is op 4 mei 2022 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld en onmiddellijk geschorst. Aan dit bevel bewaring zijn twee gronden ten grondslag gelegd: de grond 12-jaarsfeit en geschokte rechtsorde en de recidivegrond.
Op 21 mei 2024 is de schorsing door de rechter-commissaris opgeheven. Op 29 mei 2024 is de gevangenhouding bevolen door de raadkamer van deze rechtbank, waarbij is bepaald dat de grond 12-jaarsfeit en geschokte rechtsorde niet meer van toepassing was, omdat de verdachte ruim twee jaar geleden was geschorst en na ommekomst van dat tijdsverloop geen sprake meer was van een geschokte rechtsorde. Bij beslissing van 14 augustus 2024 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte opnieuw geschorst per 15 augustus 2024. Op 29 augustus 2024 heeft de rechtbank de zaak inhoudelijk behandeld en vonnis bepaald op heden (12 september 2024).
De rechtbank acht ernstige bezwaren aanwezig ter zake van de onder A ten laste gelegde feiten. De rechtbank is tevens van oordeel dat zowel de recidivegrond als de grond 12-jaarsfeit en geschokte rechtsorde van toepassing zijn. Het bestaan van de recidivegrond volgt uit het gegeven dat de verdachte in de tussentijd meermaals, in Nederland, Zwitserland en op verzoek van de Belgische autoriteiten, is aangehouden op verdenking van strafbare feiten en een van die verdenkingen heeft geleid tot de opheffing van de schorsing. Verder volgt het recidivegevaar uit de inhoud van het Reclasseringsrapport d.d. 28 juni 2024. Daarnaast geldt dat de beschuldiging waar de grond 12-jaarsfeit en geschokte rechtsorde betrekking op heeft, te weten de poging tot doodslag op aangever [slachtoffer 1] op 2 mei 2022 in Enkhuizen door hem met een mes in de buik te steken, door deze rechtbank inhoudelijk is beoordeeld en bewezen is geacht. Daarin verschilt de huidige situatie van die waarin eerder de rechtbank oordeelde dat er geen sprake (meer) was van een geschokte rechtsorde, toen immers nog slechts sprake was van een verdenking.
De rechtbank is van oordeel dat het op vrije voeten laten van de verdachte die (naast diverse andere strafbare feiten) voor een dergelijk ernstig feit is veroordeeld – en bij wie in zijn schorsing van de voorlopige hechtenis voor dit feit nog een vuurwapen is aangetroffen –, zal leiden tot maatschappelijke beroering en dus tot een geschokte rechtsorde. Ook die grond legt de rechtbank dus ten grondslag aan de voorlopige hechtenis.
Dat maakt dat de (voortduring dan wel opheffing van de) schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden beoordeeld en gewogen aan de hand van de strafvorderlijke belangen versus de persoonlijke belangen van de verdachte. Daarbij heeft te gelden dat het bestaan van de grond 12-jaarsfeit en geschokte rechtsorde zich in beginsel niet verdraagt met het voortduren van een schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, tenzij sprake is van uitzonderlijke persoonlijke belangen van zeer zwaarwegende aard. Dergelijke zwaarwegende belangen zijn niet zijn aannemelijk geworden, zodat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals gevorderd door de officier van justitie, zal opheffen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 45, 47, 57, 287, 300, 302, 318 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 26 en 55 van de Wetwapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijkheid
Verklaart de officier van justitie in zaak E (voorhanden hebben van een vuurwapen) niet ontvankelijk in de vervolging.
Vrijspraak
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in zaak C onder 2 (bedreiging met brandstichting) en in zaak D onder 1 primair (afdreiging) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat de verdachte in zaak A de onder 1 primair (poging tot doodslag) en 2 primair (poging tot zware mishandeling) en 3 (voorhanden hebben van een vuurwapen) ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat de verdachte de in zaak B onder 1 (mishandeling), in zaak C onder 1 (mishandeling) en in zaak D onder 1 subsidiair (medeplegen van witwassen) en 2 (poging tot afdreiging) ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de in zaak A onder 1 primair (poging tot doodslag), 2 primair (poging tot zware mishandeling) en 3 (voorhanden hebben van een vuurwapen), in zaak B onder 1 (mishandeling), in zaak C onder 1 (mishandeling) en in zaak D onder 1 subsidiair (medeplegen van witwassen) en 2 (poging tot afdreiging) bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 18 (achttien) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 1], geboren te [geboortedatum en -plaats 2]en
- zich niet zal begeven in de straat
[adres 2].
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Onttrekt aan het verkeer:
1. STK Mes (Omschrijving: Goednummer: 1368650, steak)
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 16.745,02 (zestienduizend zevenhonderdvijfenveertig euro en twee cent), bestaande uit € 6.745,02 als vergoeding voor de materiële en
€ 10.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 30,82, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.745,02 (zestienduizend zevenhonderdvijfenveertig euro en twee cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de maximale duur van 118 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij af.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 4]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro)en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de maximale duur van 25 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mrs. J.C. van den Bos en I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 september 2024.
Mr. Van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1
hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Enkhuizen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp voorwerp, meermalen althans een maal, in zijn buik en/of linkerzij, althans in het lichaam, te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Enkhuizen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde darm, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp voorwerp, meermalen althans een maal, in zijn buik en/of linkerzij, althans in het lichaam, te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Enkhuizen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp voorwerp, meermalen althans een maal, in zijn buik en/of linkerzij, althans het lichaam, te steken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Enkhuizen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 1] een knietje en/of een of meerdere trappen en/of schoppen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Enkhuizen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een knietje en/of een of meerdere trappen en/of schoppen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te geven;
feit 3 (voorhanden hebben van een wapen)
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten (essentiële) onderdelen van een vuurwapen, van het merk polymer80 INC en/of Glock, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
hij op of omstreeks 31 oktober 2022 te Wassenaar [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] één of meermalen - (met kracht) tegen/op/bij het (boven)lichaam te duwen en/of vast te pakken;
Zaak C:
1
hij in of omstreeks 1 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door een of meerdere malen met de vuist tegen de arm(en) te stompen;
2 hij in of omstreeks 1 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met brandstichting, door dreigend te roepen dat hij het huis van die [slachtoffer 3] in de fik zou steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak D:
1
hij op of omstreeks de periode 9 oktober 2021 tot en met 11 oktober 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, meermaals, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 1950 euro en/of 500 euro, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en`/of [slachtoffer 5] en/of aan een derde toebehoorde, door:
- zich via Snapchat als een ander voor te doen, die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] naaktfoto's te sturen en die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te bewegen om naaktfoto's van henzelf te sturen en/of
- (vervolgens) screenshots van voornoemde naaktfoto's te maken, althans aan te geven deze screenshots te hebben gemaakt, en/of die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te sommeren om geldbedragen naar rekeningnummer [rekeningnummer] (ten name M. [naam 1])over te maken en die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] mede te delen dat hij voornoemde naaktfoto's openbaar zou maken indien die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] geen geld zouden overmaken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks de periode 9 oktober 2021 tot en met 11 oktober 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, meermaals, althans eenmaal, te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een geldbedrag van 1950 euro respectievelijk geldbedrag van 500 euro, althans een of meer voorwerpen,
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2
hij op of omstreeks 19 juli 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 150 euro, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 6] en/of aan een derde toebehoorde, door:
- zich via Snapchat als een ander voor te doen, die [slachtoffer 6] naaktfoto's te sturen en die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te bewegen om naaktfoto's van hemzelf te sturen en/of
- (vervolgens) screenshots van voornoemde naaktfoto's te maken, althans aan te geven deze screenshots te hebben gemaakt, en/of die [slachtoffer 6] te sommeren om een geldbedrag van 150 euro te betalen en die [slachtoffer 6] mede te delen dat hij voornoemde naaktfoto's openbaar zou maken indien die [slachtoffer 6] geen geld zou overmaken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak E:
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten (essentiële) onderdelen van een vuurwapen, van het merk Polymer80 INC en/of Glock, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad
Bijlage II
De bewijsmiddelen
(..)