ECLI:NL:RBNHO:2024:9402

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
15.341549.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting na afspraak via Tinder met schadevergoeding aan slachtoffer

De Rechtbank Noord-Holland heeft op 12 september 2024 een 52-jarige man veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor het verkrachten van een vrouw met wie hij via Tinder had afgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, waaronder getuigenverklaringen en chatberichten. De verdachte had de aangeefster gedwongen tot seksuele handelingen, ondanks haar duidelijke verzet. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan verkrachting, waarbij de omstandigheden van de zaak, zoals het geweld en de dwang die de verdachte had toegepast, zwaar wogen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op van ruim 8.000 euro aan de aangeefster, ter compensatie van de materiële en immateriële schade die zij had geleden door de verkrachting. De rechtbank weigerde de vordering van de verdediging om de verdachte vrij te spreken, en oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele geweldpleging en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.341549.23 (P)
Uitspraakdatum: 12 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G. Akaröz, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is (kort samengevat) primair ten laste gelegd dat hij op 10 oktober 2022 [slachtoffer] heeft verkracht. Subsidiair wordt hem het plegen van ontuchtige handelingen verweten.
De volledige tenlastelegging luidt dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 10 oktober 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het een en/of meermalen:
- duwen van zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of betasten van de vagina (tussen de schaamlippen) van die [slachtoffer] en/of
- betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- (tong)zoenen van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het een en/of meermalen (terwijl die [slachtoffer] op de achterbank van een busje (al dan niet met geblindeerde ramen) zat):
- vasthouden van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] in een hoek van de achterbank van voornoemd busje duwen en/of houden, dan wel met zijn, verdachtes, lichaam die [slachtoffer] beletten de achterbank te verlaten en/of
- doorgaan met voornoemde handelingen terwijl die [slachtoffer] huilde en/of hem, verdachte, wegduwde en/of hem, verdachte, de woorden toevoegde: “stop” en/of "Ik wil dit niet" en/of "Ik wil weg", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- hebben van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [slachtoffer] (gelet op het leeftijdsverschil en/of het fysieke overwicht en/of het feit dat die [slachtoffer] zich bevond op de achterbank van een busje (al dan niet met geblindeerde ramen)) en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer] (telkens) een zodanige bedreigende en/of overweldigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon en/of durfde te onttrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 10 oktober 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, althans in Nederland, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het een en/of meermalen:
- betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- (tong)zoenen van die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het een en/of meermalen (terwijl die [slachtoffer] op de achterbank van een busje (al dan niet met geblindeerde ramen) zat):
- vasthouden van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] in een hoek van de achterbank van voornoemd busje duwen en/of houden, dan wel met zijn, verdachtes, lichaam die [slachtoffer] beletten de achterbank te verlaten en/of
- doorgaan met voornoemde handelingen terwijl die [slachtoffer] huilde en/of hem, verdachte, wegduwde en/of hem, verdachte, de woorden toevoegde: “stop” en/of "Ik wil dit niet" en/of "Ik wil weg", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- hebben van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [slachtoffer] (gelet op het leeftijdsverschil en/of het fysieke overwicht en/of het feit dat die [slachtoffer] zich bevond op de achterbank van een busje (al dan niet met geblindeerde ramen)) en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer] (telkens) een zodanige bedreigende en/of overweldigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon en/of durfde te onttrekken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (verkrachting). De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd, consistent en authentiek zijn. Daarnaast is er steunbewijs dat de verklaring van de aangeefster over de handelingen van de verdachte ondersteunt. De verdachte bekent de seksuele handelingen gedeeltelijk, maar ontkent dat het tegen de wil van de aangeefster is gebeurd. In het chatgesprek na het incident lijkt de verdachte het feit echter te bekennen. Daarnaast wordt de verklaring van de aangeefster ondersteund door de
disclosuregetuige (haar moeder).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte dwang heeft toegepast. De verdachte stelt direct te zijn gestopt met zijn handelingen nadat de aangeefster aangaf dat ze het niet wilde. Het Whatsappgesprek is geen schuldbekentenis en kan niet als steunbewijs dienen. De verdachte heeft daarin zijn excuses aangeboden omdat hij het vervelend vond dat de aangeefster zich na de afspraak onprettig voelde. De berichten zijn door de taalbarrière en het gebruik van een vertaalapplicatie mogelijk niet goed overgekomen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
3.3.2
Bewijsmotivering
Bewijs in zedenzaken
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat er bij zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. De feiten en omstandigheden waarover hij/zij verklaart, mogen niet op zichzelf staan, maar dienen volgens vaste rechtspraak voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd (steunbewijs). Steunbewijs kan onder meer bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van het (vermeende) slachtoffer (kort) na het ten laste gelegde feit. Zo’n verklaring kan steunbewijs opleveren als de emotionele toestand of eventuele gedragsverandering die de getuige (‘disclosure-getuige’) bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer.
Betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank duidt [slachtoffer] in de overwegingen voor de leesbaarheid aan als ‘de aangeefster’ hoewel haar moeder namens haar aangifte heeft gedaan en zijzelf als getuige een verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van de aangeefster – zowel in het met haar gevoerde informatieve gesprek (dossierpagina’s 5 tot en met 8) als in haar verhoor – in grote lijnen gelijkluidend zijn geweest. Het zijn daarom consistente verklaringen die de rechtbank geen aanleiding tot twijfel geven.
De aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat zij (nadat zij eerder die avond verkeerde medicijnen had gekregen en dus wat versuft was geraakt) in de autobus van de verdachte is gestapt, die zij via Tinder kende. Zij zouden een stukje gaan rijden. Toen de aangeefster zei dat ze naar huis wilde, veranderde het gedrag van de verdachte en parkeerde hij de bus. De verdachte zei dat hij ‘dingen’ wilde doen, waarop de aangeefster zei dat ze dit niet wilde. Ze belandden op de achterbank van de bus en de verdachte heeft haar in een hoek van de achterbank gehouden. De bus had geblindeerde ramen. Zij probeerde de verdachte weg te duwen met haar handen en was ook aan het huilen. De verdachte heeft haar gezoend, onder haar bh aan haar borsten gevoeld en is met zijn hand in haar vagina gegaan. Na afloop had zij pijn aan haar vagina.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 10 oktober 2022 vanuit Utrecht naar de aangeefster toe is gereden in Heerhugowaard. Zij hadden elkaar daarvoor nog nooit ontmoet. Hij ging met haar een stukje rijden en hij heeft de aangeefster in zijn bus gezoend, aan haar borsten gezeten en met zijn vinger(s) tussen haar schaamlippen gewreven. De verdachte heeft – anders dan de aangeefster – verklaard dat hij haar niet tot de handelingen heeft gedwongen en is gestopt met het wrijven tussen haar schaamlippen toen ze aangaf dat ze het niet wilde.
De rechtbank ziet echter in het dossier voldoende steun voor de verklaring van de aangeefster en dus ook voor de ten laste gelegde dwang. De rechtbank wijst in de eerste plaats op de verklaring van [naam] (de moeder van de aangeefster). Op 9 februari 2023 heeft zij aangifte gedaan namens de aangeefster. In haar aangifte geeft [naam] niet alleen weer wat zij de ochtend na het incident van haar dochter heeft gehoord, maar beschrijft zij ook duidelijk welk opvallend gedrag en welke emoties zij zelf bij haar dochter heeft waargenomen direct nadat de aangeefster thuis kwam in de nacht van 10 oktober op 11 oktober 2022. [naam] verklaart dat de aangeefster er op dat moment heel slecht aan toe was, dat ze in paniek en aan het hyperventileren was en trillend in een hoek van de kamer ging zitten.
In de tweede plaats acht de rechtbank het na afloop gevoerde Whatsapp-gesprek tussen de verdachte en de aangeefster van belang. In dit gesprek vraagt zij aan de verdachte waarom hij doorging met de handelingen, terwijl zij aangaf dat ze het niet wilde. In het chatgesprek is te lezen dat de verdachte daarop zijn excuses aanbiedt en zegt dat het klopt wat [slachtoffer] hem vertelt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de berichten geen steunbewijs vormen, omdat de verdachte alleen zijn excuses zou hebben aangeboden omdat hij het vervelend vond dat de aangeefster zich na de afspraak onprettig voelde. Dit is echter niet hoe de rechtbank de berichten van de verdachte leest.
Dwang
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van de aangeefster over de ten laste gelegde handelingen en de daarbij toegepaste dwang, gelet op het voorgaande, voldoende ondersteund door bewijsmiddelen uit andere bron dan de aangeefster. Hieruit blijkt immers dat de verdachte onder meer zijn hand of vinger(s) in haar vagina heeft gestopt, terwijl de aangeefster zei dat ze het niet wilde, huilde en hem probeerde weg te duwen. Dit vond plaats op de achterbank in een bus terwijl de aangeefster tegen de bank werd gehouden. De verdachte had daarnaast een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op de aangeefster, gelet op het verschil in leeftijd dat tussen hen bestond (respectievelijk 50 en 22 jaar). Met zijn handelen heeft de verdachte een dwangsituatie gecreëerd, waaraan de aangeefster geen weerstand kon bieden en waaraan ze zich niet kon en/of durfde te onttrekken.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 oktober 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het:
- duwen van zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en betasten van de vagina (tussen de schaamlippen) van die [slachtoffer];
- betasten van de borsten van die [slachtoffer]; en
- tongzoenen van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid uit het (terwijl die [slachtoffer] op de achterbank van een busje met geblindeerde ramen zat):
- vasthouden van het lichaam van die [slachtoffer];
- die [slachtoffer] in een hoek van de achterbank van voornoemd busje houden, dan wel met zijn, verdachtes, lichaam die [slachtoffer] beletten de achterbank te verlaten;
- doorgaan met voornoemde handelingen terwijl die [slachtoffer] huilde en hem, verdachte, wegduwde en hem, verdachte, de woorden toevoegde: “stop”, "Ik wil dit niet" en "Ik wil weg"; en
- hebben van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [slachtoffer] (gelet op het leeftijdsverschil); en aldus voor die [slachtoffer] een zodanige bedreigende en/of overweldigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon en/of durfde te onttrekken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
verkrachting
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van een contactverbod.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om, indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring mocht komen, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een werkstraf op te leggen. De verdachte heeft een blanco strafblad en de kans op recidive wordt ingeschat als laag. Daarnaast is de verdachte ondernemer en draagt hij de zorg voor zijn gezin. Ten slotte verzoekt de verdediging om strafvermindering toe te passen, nu de redelijke termijn is geschonden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezenverklaarde feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Via de datingsite Tinder heeft hij contact gezocht met het slachtoffer. Hij is vervolgens met zijn bus naar haar toegereden en heeft haar in zijn bus getongzoend, haar borsten betast, tussen haar schaamlippen gewreven en zijn hand in haar vagina geduwd. De verdachte heeft ervoor gekozen om de grenzen van het slachtoffer te negeren en om zijn eigen behoeften voorop te stellen. Om daarin te kunnen voorzien, heeft hij het slachtoffer in een positie gebracht waarin ze niet aan de seksuele handelingen kon ontsnappen. Ondanks dat het slachtoffer huilde en zei dat hij moest stoppen en hem probeerde weg te duwen, ging de verdachte door. Hij heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Dit rekent de rechtbank de verdachte ernstig aan. Uit wat door de moeder namens het slachtoffer ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat deze verkrachting hele grote psychische gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad en nog heeft.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 augustus 2024). Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland voor een strafbaar feit is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 30 juli 2024. Hierin komt naar voren dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. Vanwege de beperkte openheid die de verdachte over zijn seksualiteit geeft de reclassering aan dat deze inschatting als minder betrouwbaar moet worden aangemerkt. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Interventies of toezicht worden niet nodig geacht.
Overschrijding van de redelijke termijn?
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De termijn is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen op het moment dat de verdachte op verdenking van verkrachting is aangehouden en verhoord op 8 november 2023. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024, waarbij de rechtbank vonnis heeft bepaald op 12 september 2024. Hieruit volgt dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
De op te leggen straf
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om van de strafeis van de officier van justitie af te wijken en zal daarom aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden opleggen. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten zes maanden, voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank verbindt aan de proeftijd de bijzondere voorwaarde dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangeefster, [slachtoffer].

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van €15.796,04 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de verkrachting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
  • Reiskosten ouders € 736,04
  • Kosten van de in beslag genomen kleding € 60,00
  • Smartengeld
Totaal € 15.796,04
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van plegen van het feit en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade dient te worden afgewezen, in verband met het ontbreken van het causaal verband tussen de schade van de benadeelde partij en het bewezenverklaarde feit. Er was al vóór 10 oktober 2022 sprake van ernstige psychische klachten bij de benadeelde partij en zij was al in behandeling. Verder verzoekt de raadsvrouw de vordering met betrekking tot de reiskosten van de ouders af te wijzen. Er is geen bewijs overgelegd waaruit de betreffende opname en het bezoek van de ouders blijkt. Wat betreft de overige gevorderde schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag een bedrag van € 387,32 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- Reiskosten van de ouders m.b.t. eerste opname ter hoogte van € 312,12;
- Reiskosten m.b.t. verhoor [slachtoffer] ter hoogte van € 5,16;
- Reiskosten m.b.t. de aangifte gedaan door [naam] ter hoogte van € 4,36;
- Reiskosten m.b.t. getuigenverhoor [slachtoffer] ter hoogte van € 5,68;
- Kosten voor kleding ter hoogte van € 60,00.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten met betrekking tot de tweede opname (€ 408,72) niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu is betwist dat deze opname heeft plaatsgevonden en de benadeelde partij dit niet heeft onderbouwd.
Ook de gevorderde immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking omdat sprake is van een ernstige normschending. De aard en de ernst van deze normschending brengen mee dat de gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit de onderbouwing van de vordering komt naar voren dat de benadeelde partij nog dagelijks kampt met de psychische gevolgen van wat haar door de verdachte is aangedaan. Gelet op het voorgaande komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 8.000,- de rechtbank billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 8.387,32 , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: verkrachting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]).
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 8.387,32 (achtduizenddriehonderdzevenentachtig euro en tweeëndertig cent)bestaande uit € 387,32 als vergoeding voor de materiële en € 8.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.387,32
(achtduizenddriehonderdzevenentachtig euro en tweeëndertig cent)en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien betaling uitblijft kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 76 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mrs. I.M. Hendriks en H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. Brouwer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 september 2024.
Mr. Van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)