ECLI:NL:RBNHO:2024:9328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10486933 \ CV EXPL 23-2748
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderde de passagier compensatie van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vanwege een vertraging van meer dan drie uur op zijn vlucht van Amsterdam naar Teheran via Frankfurt op 20 december 2022. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder en stelde dat hij recht had op een compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging veroorzaakten, namelijk slechte weersomstandigheden en opschorting van de grondafhandelingscapaciteit. De kantonrechter oordeelde echter dat de buitengewone omstandigheden in een zodanig ver verband stonden met de vlucht dat doorwerking niet meer redelijk was. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat hij alle mogelijke opties had uitgeput om de vlucht uit te voeren. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet had aangetoond dat de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijke incassohandelingen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, en de kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10486933 \ CV EXPL 23-2748
Uitspraakdatum: 21 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Frankfurt (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. F.B. Mahabali
De zaak in het kort
De passagier heeft van de vervoerder (onder meer) compensatie gevorderd in verband met vertraging. De vervoerder heeft een beroep op (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat de buitengewone omstandigheden in een zodanig ver verband staat van de vlucht in kwestie dat doorwerking niet meer redelijk is.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 april 2023 met 7 producties:
- de conclusie van antwoord van 14 juni 2023 met 4 producties;
- de conclusie van repliek van 9 augustus 2023;
- de conclusie van dupliek van 4 oktober 2023 met 1 productie;
- de akte eiser van 1 november 2023.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hem op 20 december 2022 vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt (Duitsland) naar Teheran (Iran) met de vluchtcombinatie LH989 en LH600.
2.2.
De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De passagier vordert daarnaast afgifte van een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-Verordening.
3.2.
De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder hem vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00. (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. De vervoerder heeft een beroep op de doorwerking van buitengewone omstandigheden gedaan. De passagier betwist dat buitengewone omstandigheden op de thuishaven van de vervoerder ruim 24 uur later nog tot problemen mogen leiden.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als onbetwist staat vast dat het toestel dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren (DAIGL), op een voorafgaande vlucht vertraging heeft opgelopen in verband met de opschorting van de grondafhandeling wegens slechte weersomstandigheden. Dit betreft een buitengewone omstandigheid die zich niet per definitie hoeft voor te doen op de vlucht in kwestie, maar ook door kan werken op een direct opvolgende vlucht. In deze zaak was de direct opvolgende vlucht echter rotatie Frankfurt-Denver van 19 december 2022 (LH446/447) en niet de onderhavige vlucht LH600 van 20 december 2022. De buitengewone omstandigheid waar de vervoerder zich op beroept heeft zich derhalve voorgedaan op een vlucht die in een zodanig ver verband staat van de onderhavige vlucht dat doorwerking niet meer redelijk is. Tussen het moment waarop de vervoerder kennis nam van de opschorting van de grondafhandeling en het geplande vertrek van de onderhavige vlucht zat een periode van circa 25 uur. Deze periode is voldoende voor één of meerdere beslissingen van de vervoerder om wel of geen ander vliegtuig in te zetten, wel of geen bemanning vrij te maken, wel of geen andere vluchten te annuleren zodat de vlucht in kwestie alsnog uitgevoerd kan worden, wel of niet alle passagiers om te boeken etc. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij voornoemde opties heeft uitgeput. De enkele stelling dat het inhuren van een chartervliegtuig onaanvaardbare financiële offers met zich mee zou brengen is daartoe onvoldoende.
4.4.
De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.5.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 EEX-Vo 1215/2012 wordt vooralsnog bij gebrek aan belang afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 129,14;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter