ECLI:NL:RBNHO:2024:9256

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
C/15/354122 / HA ZA 24-362
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende erfdienstbaarheid en toegang tot pad

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is op 28 augustus 2024 een vonnis in incident gewezen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], zijn sinds 18 april 2019 eigenaar van het perceel [adres 1] te [plaats]. De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], zijn sinds 1 december 2023 eigenaar van het perceel [adres 2] te [plaats]. Er is een pad dat loopt vanaf de openbare weg over het perceel van de gedaagden naar het achtererf van de eisers. De gedaagden hebben dit pad afgesloten met een kettingslot, wat aanleiding geeft tot het geschil.

De eisers vorderen in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat zij het recht hebben om gebruik te maken van het pad, gebaseerd op verschillende juridische gronden, waaronder erfdienstbaarheid en verjaring. Daarnaast vragen zij om een voorlopige voorziening, zodat zij toegang krijgen tot het pad gedurende de procedure. De gedaagden betwisten het bestaan van enig recht van de eisers op het gebruik van het pad en stellen dat het afsluiten van het pad noodzakelijk is vanwege een verbouwing.

De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende belang hebben bij de gevorderde voorlopige voorziening, omdat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd en het belang van de gedaagden bij het afsluiten van het pad zwaarder weegt. De vordering van de eisers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak zal op 9 oktober 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/354122 / HA ZA 24-362
Vonnis in incident van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. R.M. van Ruth te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. A.M. van der Zwart te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de akte houdende nadere producties van de zijde van [eisers]
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties
  • de akte uitlating producties
  • de antwoord akte in het incident aan de zijde van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Feiten

2.1.
[eisers] is sinds 18 april 2019 eigenaar van perceel [adres 1] te [plaats] (hierna: [adres 1]).
2.2.
[gedaagden] is sinds 1 december 2023 eigenaar van het perceel [adres 2] te [plaats] (hierna: [adres 2]).
2.3.
Er loopt een pad vanaf de openbare weg aan de voorkant over het perceel [adres 2] naar het achtererf en de schuur van [adres 1]. Aan het begin van het pad staat een hek met een poort. [gedaagden] heeft dit hek, dat tevens toegang geeft tot zijn perceel, met een kettingslot afgesloten.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[eisers] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat hij en de opvolgende de eigenaren van [adres 1] het recht hebben gebruik te maken van het pad dat loopt vanaf het achtererf van [adres 1] over het erf van [adres 2] naar de openbare weg aan de voorzijde van de op deze erven aanwezige woningen, op basis van een erfdienstbaarheid door bestemming bestaande vanaf 29 april 1961, dan wel op basis van een door verjaring verkregen erfdienstbaarheid van voetpad bestaande vanaf 1 januari 1993, dan wel op basis van een buurweg bestaande vanaf 29 april 1961, dan wel op basis van een erfdienstbaarheid van voetpad verkregen door bevrijdende verjaring, bestaande vanaf 1 januari 2012. Verder vordert [eisers] dat [gedaagden] wordt veroordeeld het gebruik van het pad door [eisers] te dulden en te gedogen en dat het hun verboden wordt het pad af te sluiten of het gebruik van het pad anderszins te belemmeren, te verhinderen of te beperken, op straffe van een dwangsom en tot slot vordert [eisers] dat wordt bepaald dat het vonnis in de hoofdzaak in de plaats treedt van de notariële akte houdende de vastlegging van het bestaande recht van erfdienstbaarheid van voetpad c.q. overpad, respectievelijk de bestaande buurweg, inclusief de daarmee verband houdende wilsverklaring van [gedaagden] ex artikel 3:300 lid 2 BW, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[eisers] vordert bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure dat [gedaagden] wordt veroordeeld [eisers] toegang te verlenen tot het pad door het kettingslot dan wel enig ander slot te verwijderen of de sleutel van het slot te verschaffen aan [eisers] en daarbij wordt bepaald dat [gedaagden] het pad in stand moet houden en dat [gedaagden] wordt verboden om de toegang tot het gebruik van het pad opnieuw te belemmeren en/of op enigerlei wijze te verhinderen of te beperken.
dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Hij betwist het bestaan van enig recht van [eisers] op gebruik van het pad en betwist dat het gebruik van het pad voor [eisers] noodzakelijk is. Hij stelt dat hij er belang bij heeft dat het hek wordt afgesloten omdat op zijn perceel een verbouwing wordt uitgevoerd en dat in verband daarmee verschillende bouwmaterialen op zijn perceel zijn opgeslagen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.
[eisers] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd met betrekking tot het pad in een notariële akte. Het geschil in de hoofdzaak gaat over de vraag of [eisers] op andere wijze een recht heeft verkregen om gebruik te maken van dit pad. Over die vraag zal in de hoofdzaak moeten worden geoordeeld. Uit de stukken blijkt dat [eisers] al tijdens de verkoopprocedure van [adres 1] aan [gedaagden] kenbaar heeft gemaakt dat hij aanspraak maakt op een verkregen recht van gebruik van het pad, maar ook dat de makelaar in reactie daarop heeft aangegeven dat dat gebruik berustte op persoonlijke toestemming van de vorige eigenaar en dat [eisers] daar ook in 2019 bij de aankoop van de [adres 1] door de makelaar op is gewezen.
3.7.
Bij deze stand van zaken is het belang van [eisers] bij toewijzing van de door hem gevorderde voorziening niet zo groot dat [gedaagden] het gebruik nu, vooruitlopend op de beslissing in de hoofdzaak, zal moeten dulden. Dat geldt te meer nu [gedaagden] heeft toegezegd dat incidenteel gebruik van het pad aan [gedaagden] in geval van ‘nood’ zal worden toegestaan bijvoorbeeld voor de glazenwasser of voor het afvoeren van tuinafval dat niet via de woning van [gedaagden] kan worden afgevoerd.
3.8.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 921,00,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 oktober 2024voor conclusie van antwoord.
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155