In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is op 28 augustus 2024 een vonnis in incident gewezen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], zijn sinds 18 april 2019 eigenaar van het perceel [adres 1] te [plaats]. De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], zijn sinds 1 december 2023 eigenaar van het perceel [adres 2] te [plaats]. Er is een pad dat loopt vanaf de openbare weg over het perceel van de gedaagden naar het achtererf van de eisers. De gedaagden hebben dit pad afgesloten met een kettingslot, wat aanleiding geeft tot het geschil.
De eisers vorderen in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat zij het recht hebben om gebruik te maken van het pad, gebaseerd op verschillende juridische gronden, waaronder erfdienstbaarheid en verjaring. Daarnaast vragen zij om een voorlopige voorziening, zodat zij toegang krijgen tot het pad gedurende de procedure. De gedaagden betwisten het bestaan van enig recht van de eisers op het gebruik van het pad en stellen dat het afsluiten van het pad noodzakelijk is vanwege een verbouwing.
De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende belang hebben bij de gevorderde voorlopige voorziening, omdat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd en het belang van de gedaagden bij het afsluiten van het pad zwaarder weegt. De vordering van de eisers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak zal op 9 oktober 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.