ECLI:NL:RBNHO:2024:9247

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
10889394 \ CV EXPL 24-599
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting huur woonwagenstandplaats na overlijden huurder

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap BeauFin B.V., vertegenwoordigd door mr. M.E.M. Vermeij, en de stichting Pré Wonen, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries. De zaak betreft de voortzetting van de huur van een woonwagenstandplaats na het overlijden van de huurder, de vader van de eiser, [betrokkene 1]. De vader huurde sinds 1979 de standplaats en [betrokkene 1] heeft sinds 2011 op dat adres gewoond. Na het overlijden van zijn vader op 15 juli 2023 heeft [betrokkene 1] binnen zes maanden een vordering ingesteld om de huurovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] voldoet aan de voorwaarden van artikel 7:268 BW, dat hij zijn hoofdverblijf op de standplaats heeft en dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn vader. De kantonrechter heeft de vordering van [betrokkene 1] toegewezen en Pré Wonen veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De tegenvordering van Pré Wonen is niet behandeld, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is vervuld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10889394 \ CV EXPL 24-599
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
BeauFin B.V.in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene 1],
gevestigd te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [betrokkene 1],
gemachtigde: mr. M.E.M. Vermeij,
tegen
de stichting
Stichting Pré Wonen,
gevestigd te Velserbroek,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: Pré Wonen,
gemachtigde: mr. D. de Vries.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de akte wijziging van eis,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- de brief met aanvullende producties van [betrokkene 1],
- het e-mailbericht met aanvullende producties van Pré Wonen,
- de mondelinge behandeling van 24 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij beide partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Sinds circa 1979 huurde [betrokkene 2], de vader van [betrokkene 1], van (de rechtsvoorganger van) Pré Wonen een woonwagenstandplaats aan het [adres] te [plaats 2]. [betrokkene 1] staat sinds 8 november 2011 ingeschreven op dat adres.
2.2.
Op 15 juli 2023 is de vader van [betrokkene 1] overleden.
2.3.
[betrokkene 1] heeft per dagvaarding van 12 januari 2024, en daarmee binnen zes maanden na het overlijden van zijn vader, gevorderd om de huurovereenkomst te mogen voortzetten.
2.4.
Bij beschikking van 6 juni 2024 zijn de goederen van [betrokkene 1] onder bewind gesteld en is BeauFin benoemd tot bewindvoerder. De bewindvoerder heeft op 8 juli 2024 te kennen gegeven dat zij in het geding zal verschijnen als formele procespartij.

3.Het geschil

3.1.
[betrokkene 1] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bepaalt dat [betrokkene 1] met ingang van de datum van het vonnis huurder zal zijn van de woonwagenstandplaats aan het [adres] te [plaats 2].
3.2.
[betrokkene 1] legt met een beroep op artikel 7:268 BW aan de vordering ten grondslag dat hij sinds 2011 zijn hoofdverblijf heeft op het adres van de door zijn vader gehuurde woonwagenstandplaats en met hem een duurzaam gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Ter zitting heeft [betrokkene 1] zich er nog primair op beroepen dat hij de standplaats mag (blijven) huren omdat hij als medehuurder moet worden aangemerkt. Hij heeft de kantonrechter verzocht dit voor recht te verklaren.
3.3.
Pré Wonen voert verweer. Zij betwist dat [betrokkene 1] een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn vader heeft gehad. Volgens Pré Wonen heeft [betrokkene 1] daarvan geen bewijs geleverd. Pré Wonen verzoekt daarom afwijzing van de vordering. Daarnaast betwist Pré Wonen dat [betrokkene 1] als medehuurder moet worden aangemerkt. Zij vordert bij wijze van tegenvordering (samengevat) ontruiming van de standplaats, onder verbeurte van een dwangsom, en tot betaling van de kosten van ontruiming. Pré Wonen heeft de vordering voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat niet komt vast te staan dat [betrokkene 1] de huurovereenkomst mag voortzetten op grond van artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
De vraag of [betrokkene 1] medehuurder is van de standplaats, kan in het midden blijven. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat [betrokkene 1] de huurovereenkomst mag voortzetten op grond van artikel 7:268 BW. De kantonrechter zal dat hierna toelichten.
4.2.
Voor toewijzing van de vordering van [betrokkene 1] is vereist dat [betrokkene 1] zijn hoofdverblijf op de standplaats heeft en daar met zijn vader een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad. Verder moet [betrokkene 1] (kort gezegd) over een huisvestingsvergunning kunnen beschikken en voldoende financiële middelen hebben om de huur te betalen.
4.3.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat [betrokkene 1] zijn hoofdverblijf op de standplaats heeft en over voldoende financiële middelen te beschikt. Verder heeft Pré Wonen ter zitting te kennen gegeven dat [betrokkene 1] op dit moment in aanmerking komt voor een huisvestigingsvergunning. Daarmee blijft over de vraag of sprake is geweest van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding. In dit opzicht is de kantonrechter enerzijds met Pré Wonen van oordeel dat de onderbouwing daarvan door [betrokkene 1] tamelijk summier is. Op basis van de door hem overgelegde stukken als zodanig is niet goed vast te stellen in hoeverre sprake was van financiële en/of sociale verwevenheid en in hoeverre de samenleving was gericht op de toekomst. Daar staat tegenover dat geen sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij het kind op een zeker moment zal “uitvliegen”, maar van een terugkeersituatie. [betrokkene 1] heeft voldoende toegelicht dat hij na de scheiding van zijn ouders rond 2000 bij zijn moeder is gaan wonen en – na een periode elders te hebben verbleven – in 2011 bij zijn vader in de woonwagen is ingetrokken met de bedoeling om daar samen te blijven wonen. Sindsdien heeft [betrokkene 1] daar onafgebroken gewoond en zich al die tijd nooit ingeschreven als woningzoekende. Door de moeder van [betrokkene 1] is zowel schriftelijk als ter zitting bevestigd dat vader en zoon een gezamenlijke huishouding hadden en zij beiden de intentie hadden om samen in de woonwagen te blijven. Gelet op de beperkte grootte van de woonruimte die [betrokkene 1] en zijn vader ter beschikking stond, kan de samenleving ook moeilijk anders dan als een gemeenschappelijke huishouding worden gezien. Dat de vader op enig moment is opgenomen in een zorginstelling doet daaraan niet af; [betrokkene 1] heeft voldoende toegelicht dat er telkens uitzicht bleef op terugkeer van zijn vader naar de woonwagen.
4.4.
De conclusie is dat [betrokkene 1] voldoet aan de voorwaarden om de huurovereenkomst voort te zetten op grond van artikel 7:268 BW. De kantonrechter wijst de vordering van [betrokkene 1] daarom toe.
proceskosten
4.5.
Pré Wonen is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [betrokkene 1] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Pré Wonen niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [betrokkene 1] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
Totaal
764,00
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
de tegenvordering
4.7.
Aan de tegenvordering van Pré Wonen komt de kantonrechter niet toe, aangezien de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is vervuld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat [betrokkene 1] met ingang van 21 augustus 2024 huurder zal zijn van de woonwagenstandplaats aan het [adres] te [plaats 2],
5.2.
veroordeelt Pré Wonen tot betaling aan [betrokkene 1] van de proceskosten van € 764,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de datum van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.