ECLI:NL:RBNHO:2024:9219

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
11212846 \ VV EXPL 24-130
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over toegang tot woning en onderverhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de toegang tot een huurwoning. De vordering van [eiser] was gericht op het verkrijgen van toegang tot de woning door middel van een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de huurovereenkomst met [gedaagde] nog steeds van kracht was. De procedure begon met een dagvaarding op 25 juli 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 augustus 2024. De kern van het geschil was of [gedaagde] de huurovereenkomst rechtsgeldig had beëindigd, omdat [eiser] de woning zonder toestemming had onderverhuurd aan een derde partij, [betrokkene]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de huurovereenkomst nog geldig was en dat [eiser] in strijd met de huurovereenkomst had gehandeld door de woning onder te verhuren. De rechter oordeelde dat de vordering van [eiser] geen kans van slagen had en wees deze af. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11212846 \ VV EXPL 24-130
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2024
in de zaak van
[eiser]
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.F. Kool,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juli 2024 met producties 1 tot en met 8;
- de bij brieven van 6 en 7 augustus 2024 toegestuurde producties 9 en 10 van [eiser] ;
- het verweer en de producties van [gedaagde] toegestuurd op 2 en 7 augustus 2024;
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] .

2.Feiten

2.1.
Op 25 maart 2019 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] te [plaats 1] met als ingangsdatum 1 april 2019. Deze huurovereenkomst volgde op een eerdere huurovereenkomst voor bepaalde tijd die op 1 april 2019 afliep. In de huurovereenkomst staat:
“(…) 2. Huurder gebruikt het gehuurde uitsluitend als woonruimte en kan het gehuurde niet onder verhuren of deels verhuren aan derden.
Artikel 2 Duur, verlenging en opzegging van het gehuurde.
2.1.
De verhuurder verhuurt het gehuurde aan huurder voor minimaal 12 maanden. (…)
2.5.
Verlenging van een de huurperiode vindt stilzwijgend plaats, behoudens eenzijdig tijdig kennisgeving van verhuurder aan huurder of huurder aan verhuurder.
(…)
9.5.
Bovengenoemde persoon of huurder, heeft niet het recht de woning over te dragen aan derden. (…)”
2.2.
Op 6 april 2024 hebben partijen elkaar gesproken op het kantoor van [gedaagde] .
2.3.
Op 28 april 2024 heeft een incident tussen [betrokkene] en [eiser] plaatsgevonden. Van dit incident heeft [eiser] aangifte gedaan bij de politie. In het proces-verbaal van de aangifte staat onder meer:
“Ik heb een persoon genaamd [betrokkene] drie maanden lang bij mij gehost tot 29 april 2024 volgens onze mondelinge overeenkomst “Een document dat dit bewijst”, in mijn gehuurde appartement. (…) Op 28 april kwam ik thuis en ontdekte dat de gast de sloten van het huis had veranderd.”
2.4.
Bij brief van 13 juni 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] te kennen gegeven dat hij de huurovereenkomst niet rechtsgeldig had opgezegd. Verder heeft hij [gedaagde] gesommeerd om binnen twee weken [eiser] in zijn huurgenot te herstellen.
2.5.
Bij e-mail van 14 juni 2024 heeft [gedaagde] laten weten dat de huurovereenkomst met [eiser] was beëindigd wegens illegale onderverhuur.
2.6.
[eiser] heeft op enig moment aan [gedaagde] per Whatsapp laten weten: “
I want to return to my rental studio, my own belonging inside.”
2.7.
[gedaagde] heeft de volgende reactie gestuurd: “
Don’t send me money. I send the money back. And also last warning don’t enter my house we will call the police. Give the keys back. Last warning.”
2.8.
[gedaagde] heeft de door [eiser] betaalde huur over de maanden april 2024 en juni 2024 teruggestort.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om [eiser] onmiddellijk en onvoorwaardelijk toegang te geven tot de woning door het aan hem ter beschikking stellen van een sleutelset die past op het huidige slot van de deur van de woning en de centrale deur, op straffe van een dwangsom. Voor zover nakoming niet meer mogelijk is, vordert [eiser] dat aan hem een passende en vergelijkbare woning wordt aangeboden, binnen 48 uur na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert hij veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd, zodat [gedaagde] hem het huurgenot van het gehuurde moet verschaffen. [gedaagde] is dit niet nagekomen. Hij heeft hem – onterecht – de toegang tot de woning ontzegd en de sloten van het gehuurde vervangen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert daartoe aan dat [eiser] in strijd met de bepalingen uit de huurovereenkomst de woning heeft onderverhuurd aan [betrokkene] . [eiser] heeft nooit toestemming gekregen voor onderverhuur. Om die reden zijn partijen op 6 april overeengekomen dat [eiser] de woning zal verlaten en dat de huurovereenkomst (dus) wordt beëindigd. Vervolgens heeft [gedaagde] de woning rechtstreeks verhuurd aan de onderhuurder [betrokkene] .

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
Toetsingskader
4.2.
In dit kort geding dient, op basis van de processtukken en het verhandelde tijdens de zitting, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende omvat dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Aannemelijkheid van de vordering
4.3.
De kantonrechter zal de vordering afwijzen, omdat voorshands niet aannemelijk is dat de bodemrechter de gevraagde voorziening zal toewijzen. Partijen hebben ieder een heel andere lezing van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en onvoldoende is komen vast te staan of aannemelijk geworden dat de lezing van [eiser] de juiste is. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] de woning (in strijd met de bepalingen uit de huurovereenkomst) had onderverhuurd. [gedaagde] bemerkte dat omdat bij het uitvoeren van reparaties de [gedaagde] onbekende [betrokkene] in de woning werd aangetroffen. Op 6 april 2024 kwam [eiser] naar zijn kantoor omdat hij wilde dat [gedaagde] [betrokkene] uit de woning zou verwijderen. [gedaagde] heeft [eiser] aangesproken op de illegale onderverhuur en partijen zijn toen overeengekomen dat de huurovereenkomst zou worden beëindigd en hebben elkaar daarop de hand geschud. Zij spraken Engels met elkaar, welke taal [eiser] volgens [gedaagde] goed beheerst. Vervolgens heeft [gedaagde] de woning rechtstreeks aan [betrokkene] verhuurd voor een lager bedrag dan dat [betrokkene] aan [eiser] moest betalen. Omdat de huurovereenkomst met [eiser] was geëindigd, heeft hij de bedragen die [eiser] vervolgens nog aan hem betaalde, teruggestort. Andere huurders in het gebouw waarin de woning zich bevindt, hebben [gedaagde] gezegd dat [betrokkene] al enige maanden in de woning woonde en dat [eiser] er nooit was.
4.5.
[betrokkene] heeft ter zitting bevestigd dat hij sinds 1 februari 2024 de woning heeft gehuurd van [eiser] en daar sindsdien met zijn zoon heeft gewoond. Toen zijn moeder in mei 2022 overleed, moest hij na zes maanden de huurwoning van zijn moeder die hij met haar (en zijn zoon) deelde, verlaten. Hij heeft toen lange tijd in het Max-hotel verbleven terwijl hij naarstig zocht naar een woning. [eiser] bood de woning in kwestie aan via Kamernet. [betrokkene] kon de woning gemeubileerd huren voor een bedrag van € 1.650,- per maand. Hij kreeg geen contract en mocht zich ook niet inschrijven op het adres van de woning in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De huur over de maand februari 2024 en de borg van € 1.500,- heeft [betrokkene] op verzoek van [eiser] contant betaald en de huurpenningen over de maanden maart 2024 en april 2024 heeft [betrokkene] via de bank voldaan. [eiser] heeft per Whatsapp zijn bankrekeningnummer gegeven, te weten de bankrekening met nummer [rekeningnummer] . Problemen met [eiser] zijn ontstaan toen [gedaagde] er achter kwam dat [eiser] de woning in strijd met de huurovereenkomst had onderverhuurd. Met ingang van 1 april 2024 huurt [betrokkene] de woning van [gedaagde] voor een huurprijs van € 1.400,- per maand. Op 28 april 2024 kwam [eiser] langs om persoonlijke spullen op te halen, maar toen wilde hij niet meer weggaan. Vervolgens kwam de politie op verzoek van [eiser] naar de woning en hebben beiden hun verhaal gedaan. Op aandringen van de politie is [eiser] vertrokken. [betrokkene] heeft [eiser] niet aangeraakt en heeft over de aangifte niets van de politie gehoord.
4.6.
Hier tegenover staat het betoog van [eiser] die aanvoert dat hij [betrokkene] via Facebook heeft leren kennen. Toen [betrokkene] wegens het overlijden van zijn moeder woonruimte nodig had, heeft hij drie dagen bij [eiser] mogen logeren. De zoon van [betrokkene] was daar niet bij. Hij heeft daarvoor geen betaling ontvangen: het bankrekeningnummer waarop [betrokkene] bedragen heeft overgemaakt, is niet van [eiser] . Toen [betrokkene] niet meer weg wilde gaan, is [eiser] naar [gedaagde] gegaan die hem echter te kennen gaf dat hij de huurovereenkomst met [eiser] wilde beëindigen. Daarmee heeft [eiser] niet ingestemd. Vanaf 28 april 2024 kon hij de woning niet meer in omdat de sloten waren veranderd. Sindsdien slaapt hij in zijn auto.
4.7.
Op grond van hetgeen betrokkenen hebben verklaard, staat in ieder geval vast dat [betrokkene] op enig moment in de woning is gekomen. Dat [eiser] [betrokkene] via Facebook had leren kennen en alleen maar enkele dagen heeft laten logeren in de woning omdat zijn moeder was overleden, sluit niet aan op het gegeven dat de moeder van [betrokkene] al in mei 2022 was overleden. Dat betoog sluit ook niet aan op de verklaring die [eiser] op 28 april 2024 bij de politie heeft afgelegd, waarin immers staat dat hij [betrokkene] drie maanden te gast heeft gehad en dat sprake was van een mondelinge overeenkomst. Het betoog van [eiser] dat hij met drie “maanden” drie “dagen” heeft bedoeld maar hij de Engelse taal, waarin de verklaring is afgenomen, onvoldoende machtig is, overtuigt niet. Volgens [gedaagde] beheerst [eiser] het Engels wel en communiceerden zij altijd met elkaar in die taal, hetgeen ook volgt uit de Whatsapp zoals weergegeven in r.o. 2.4. Daarbij komt dat [eiser] op 6 april 2024 bij [gedaagde] langs is geweest met de vraag of [gedaagde] [betrokkene] uit de woning kon zetten. Dit is een opmerkelijke vraag als het zou gaan om een vriendendienst of een korte logeerpartij. Ten slotte valt met het betoog van [eiser] ook niet te rijmen dat hij bij de politie heeft verklaard dat de “hosting” van volgens hem drie dagen in plaats van drie maanden, zou duren tot 29 april 2024 terwijl [gedaagde] [betrokkene] al veel eerder in de woning had aangetroffen en hij en [eiser] daarover op 6 april 2024 al hadden gesproken.
4.8.
[betrokkene] heeft ter zitting uitgebreid toegelicht hoe hij de woning heeft gevonden (via een advertentie op Kamernet) en wat hij daarover met [eiser] had afgesproken. De verklaring van [betrokkene] wordt ook ondersteund door de overgelegde bankafschriften Daaruit volgt dat [betrokkene] verschillende betalingen aan [eiser] heeft gedaan. Dat de bankrekening met nummer [rekeningnummer] niet een bankrekening van [eiser] is, is niet waarschijnlijk, althans het ligt niet voor de hand dat [betrokkene] in de gegeven omstandigheden € 1.850,- en € 2.000,- heeft overgemaakt naar een andere [eiser] dan eiser.
4.9.
Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat [eiser] in strijd met de huurovereenkomst de woning vanaf 1 februari 2024 had onderverhuurd aan [betrokkene] . Bij die gang van zaken komt het betoog van [gedaagde] dat de huurovereenkomst tussen hem en [eiser] op 6 april 2024 met wederzijds goedvinden is beëindigd, de kantonrechter niet onwaarschijnlijk voor. Aan dat oordeel draagt bij dat [gedaagde] een rechtstreeks huurcontract met [betrokkene] heeft gesloten en de door [eiser] betaalde huur (grotendeels) heeft teruggestort, dat [betrokkene] heeft verklaard dat [eiser] op 28 april 2024 naar de woning kwam om zijn spullen op te halen, hetgeen [eiser] niet heeft weersproken en dat [eiser] pas bij brief van 13 juni 2024 de woning heeft teruggeëist.
4.10.
Bij deze stand van zaken valt verder niet in te zien welk rechtens te respecteren (spoedeisend) belang [eiser] heeft bij zijn vordering. Als hij zijn woning als sinds 1 februari 2024 heeft onderverhuurd en daar sindsdien dus zelf geen gebruik meer van kan maken, heeft hij kennelijk andere woonruimte tot zijn beschikking. Dat hij al sinds 1 februari 2024 in zijn auto verblijft, komt de kantonrechter onwaarschijnlijk voor. Vast staat dat [gedaagde] de woning inmiddels aan [betrokkene] heeft verhuurd en dat laatstgenoemde er belang bij heeft dat hij die woning kan blijven gebruiken. Dat [gedaagde] een andere woning voor [eiser] beschikbaar heeft, is niet gebleken.
4.11.
Gelet op al het voorgaande heeft de vordering geen zodanige kans van slagen dat het gerechtvaardigd is op toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie en kosten
4.12.
De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- verletkosten
50,00
Totaal
50,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
De griffier De kantonrechter