ECLI:NL:RBNHO:2024:9185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
15/326880-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen door massagedocent tijdens cursus

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een massagedocent, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen tijdens een massagecursus. De verdachte was aangeklaagd voor het betasten van de vagina, de binnenzijde van de dijbenen en de schaamstreek van de aangeefster, die op dat moment op een behandeltafel lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De aangeefster had op 24 december 2020 aangifte gedaan, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en een medecursist niet voldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen. De verdachte heeft ontkend seksuele handelingen te hebben verricht en verklaarde dat hij enkel een oefening voordemonstreerde. De rechtbank concludeerde dat de handelingen niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd, omdat er geen bewijs was dat de verdachte met seksuele bedoelingen handelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/326880-21 (P)
Uitspraakdatum: 3 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.P. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het (over de kleding heen) betasten van de vagina, althans de binnenzijde van de dijbenen en/of de schaamstreek van die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het (tijdens een massagecursus, waarbij die [slachtoffer] op een behandeltafel lag):
- onverhoeds (over de kleding heen) betasten van de vagina, althans de binnenzijde
van de dijbenen en/of de schaamstreek van die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren en dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten tijde van het ten laste gelegde feit was de verdachte werkzaam als massagedocent. De aangeefster [slachtoffer] volgde in groepsverband een massagecursus bij de massageschool van de verdachte. De aangeefster heeft op 24 december 2020 aangifte gedaan van ontuchtige handelingen die de verdachte tijdens de cursus bij haar zou hebben uitgevoerd. Zij heeft verklaard dat zij op 11 november 2020 tijdens een praktijkles op haar buik lag en dat haar medecursist [naam] de binnenkant van haar bovenbenen ging masseren. De aangeefster droeg een kort broekje. Vanaf haar navel, tussen haar benen door en vervolgens over haar billen zat, als een soort luier, een handdoek. [naam] zou aan de verdachte hebben gevraagd tot hoever zij de (massage)handeling tussen de benen mocht uitvoeren. De verdachte zou vervolgens met zijn rechterhand aan de binnenkant van aangeefsters linkerbeen richting de handdoek zijn gegleden richting haar vagina. Het was volgens de aangeefster een lichte aanraking langs haar vagina, aan de zijkant. [naam] heeft verklaard dat de verdachte met zijn handen onder de handdoek ging, die als een soort luier over de billen van de aangeefster lag. De verdachte heeft verklaard dat hij bij het voordoen van de oefening niet de intieme delen van de aangeefster heeft geraakt en dat hij geen bewuste seksuele handelingen heeft verricht. Vanwege de ‘luier’ tussen de benen bestond geen mogelijkheid dat de verdachte bij het bedreigde gebied (de rechtbank begrijpt: de schaamstreek) in de buurt is geweest.
De rechtbank moet beoordelen of de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden en of deze handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen. Bij ontuchtig handelen moet het gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Onder meer de aard van de handelingen, de betrokken lichaamsdelen, de context waarbinnen de handelingen hebben plaatsgevonden en de verhouding tussen de betrokkenen zijn daarbij relevant. Het enkele feit dat degene die de handelingen heeft ondergaan dat als ongewenst heeft ervaren, is onvoldoende. De subjectieve bedoeling van de dader is ook niet doorslaggevend.
De verdachte heeft als instructeur op verzoek van medecursist [naam] op het bovenbeen van de aangeefster voorgedaan hoe een oefening uitgevoerd moest worden. Behalve de verklaring van de aangeefster dat zij hierbij een lichte aanraking langs haar vagina (aan de zijkant) heeft gevoeld en de verklaring van [naam] dat zij zag dat de verdachte met zijn handen onder de handdoek ging, zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die in de context waarin de handelingen zouden hebben plaatsgevonden – een massagecursus in groepsverband – kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Het dossier bevat daarmee onvoldoende bewijs dat de verdachte met een seksuele bedoeling de vagina van de aangeefster heeft betast. Dat geldt ook voor het ten laste gelegde betasten van de binnenzijde van de dijbenen en het betasten van de schaamstreek van de aangeefster.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de aangeefster. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

4.Vordering van de benadeelde partij

De advocaat van de benadeelde partij, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het ten laste gelegde feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2024.