ECLI:NL:RBNHO:2024:9181

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
15/008829-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door gevaarzettend gedrag van bestuurder

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 22 november 2021 te Alkmaar. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, heeft een fietser aangereden, waardoor deze ernstig letsel opliep, waaronder een gebroken bekken en een gebroken arm. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte als gevaarzettend gedrag kan worden gekwalificeerd, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn onoplettendheid aanmerkelijk was in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit echter wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit was begaan, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict was veroordeeld. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 22 augustus 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/008829-22
Uitspraakdatum: 5 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats- en datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.D. Renshof, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2021 te Alkmaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)), daarmede rijdende over de weg, de Regulierslaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zijn snelheid niet, althans onvoldoende, aan te passen waarover hij de weg kon overzien en waarover deze weg vrij was en/of met zijn voertuig tegen een voor hem rijdende fietser aan te rijden en/of te botsen, waardoor de bestuurster van deze fiets bekneld raakte onder zijn, verdachtes, voertuig, waardoor deze fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekkenring en/of een breuk in haar bovenarm, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2021 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto (bestelauto)), daarmee rijdende op de weg, de Regulierslaan, zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast waarover de weg vrij was en waarover hij deze kon overzien en/of tegen een voor hem rijdende fietser aan is gereden en/of gebotst, waardoor de bestuurder van de fiets bekneld raakte onder het voertuig van verdachte, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsvrouw zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegdeDe rechtbank is van oordeel dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken en overweegt daarover het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) te kunnen komen, is vereist dat de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake bij ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Een tijdelijk, kort moment van onoplettendheid in het verkeer hoeft geen schuld op te leveren. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van gedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersregels kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast. De verdachte reed op 22 november 2021 in een bestelbus over de Regulierslaan. Het slachtoffer reed op haar fiets in dezelfde rijrichting over de Regulierslaan. De getuige [naam 1] reed achter de verdachte en heeft verklaard dat zowel zij als de verdachte ongeveer 30 kilometer per uur reden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet exact kan worden vastgesteld vanaf welk moment het slachtoffer voor de verdachte op de Regulierslaan reed. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat de verdachte in ieder geval achter haar reed vlak voordat het slachtoffer de wegversmalling passeerde. Vervolgens is de verdachte de wegversmalling gepasseerd en heeft het slachtoffer aangereden, waardoor zij volledig onder de auto terecht is gekomen. Het slachtoffer heeft een gebroken bekken en een breuk in haar arm en hersenletsel opgelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer op geen enkel moment heeft gezien.
Het door de verdachte en zijn raadsvrouw geschetste scenario dat de verdachte het slachtoffer niet heeft gezien omdat hij een andere auto passeerde en zijn aandacht daarop was gevestigd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Geen van de getuigen ([naam 2] en [naam 1]) heeft verklaard dat er voorafgaand aan het ongeval een auto vanuit tegengestelde richting kwam en ook het slachtoffer heeft hier niets over verklaard.
Nu de verdachte het slachtoffer niet heeft gezien en heeft aangereden terwijl zij in dezelfde richting reden, staat vast dat de verdachte op enig moment onoplettend is geweest. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is het van belang hoe lang deze onoplettendheid heeft geduurd. De afstand tussen het begin van de wegversmalling en de plaats van het ongeval bedraagt volgens de openbare bron Google Maps enkele tientallen meters. Nu de verdachte met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur heeft gereden, is het naar het oordeel van de rechtbank een kwestie van enkele seconden geweest dat de verdachte onoplettend is geweest. De verdachte heeft het slachtoffer zonder een aanwijsbare verklaring niet opgemerkt en is tegen haar aan gereden. Dit enkele moment van afwezigheid is onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het hem primair ten laste gelegde feit.
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de verdachte wel als gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. De verdachte heeft door het moment van onoplettendheid zijn snelheid onvoldoende aangepast, dan wel heeft hij niet tijdig geremd, waardoor hij het slachtoffer heeft aangereden. Hierdoor heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
subsidiair:hij op 22 november 2021 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Regulierslaan, zijn snelheid niet heeft aangepast en tegen een voor hem rijdende fietser aan is gereden, waardoor de bestuurder van de fiets bekneld raakte onder het voertuig van verdachte, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen, dan wel te volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een bestelbus gevaar op de weg veroorzaakt. Door een moment van onoplettendheid is hij tegen het toen 15-jarige slachtoffer aangereden, waardoor zij met haar fiets volledig onder zijn bestelbus is gekomen. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen. Zij had breuken aan de beide kanten van haar bekken, een gebroken arm en later is gebleken dat het ongeval ook hersenletsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat zij drie jaar later, ondanks langdurige fysiotherapie, nog altijd niet is hersteld. Zij kan nog niet lang zitten, staan of lopen en heeft concentratie- en hoofdpijnklachten. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van de verdachte van 16 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 13 februari 2024 van Reclassering Nederland.
Straf
Hoewel de verdachte geen schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, kunnen de hiervoor omschreven ernstige gevolgen van het gevaarlijke rijgedrag zoals bedoeld in artikel 5 WVW, wel tot uitdrukking komen in de op te leggen straf. Dat laat onverlet dat de op te leggen straf aanzienlijk lager uitvalt dan straffen die doorgaans worden opgelegd ter zake van schuld aan een ernstig verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, als bedoeld in artikel 6 WVW. Dit betekent dat de door de rechtbank op te leggen straf ook in dit geval lager is dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
Er zijn geen oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ter zake overtredingen van artikel 5 WVW. Daarom zal de rechtbank bij het bepalen van de straf aansluiting zoeken bij de richtlijnen van het openbaar ministerie. In het geval van gevaarzetting waardoor een ongeval met ernstig letsel wordt veroorzaakt, wordt uitgegaan van een geldboete van € 1.000,- of een taakstraf van 60 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 maanden. De rechtbank acht een geldboete niet passend, nu de verdachte reeds een aantal geldboetes heeft open staan en momenteel geen inkomen uit arbeid heeft. De rechtbank zal daarom een taakstraf van 60 uur opleggen. De verdachte heeft tijdens de zitting gezegd dat hij geen meerwaarde ziet in contact met de reclassering of het volgen van een COVA-training. Nu de motivatie voor het naleven van deze door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden bij de verdachte ontbreekt, kiest de rechtbank ervoor om de werkstraf geheel onvoorwaardelijk op te leggen.
Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden passend en geboden. Nu de redelijke termijn voor de afdoening van strafzaken met ruim 9 maanden is overschreden, zal de rechtbank deze ontzegging voorwaardelijk opleggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
60 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
twee maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Corstens, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)