ECLI:NL:RBNHO:2024:9173

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
15/153919-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling, diefstal en vrijheidsberoving

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten. De verdachte is onder andere veroordeeld voor bedreiging met een vuurwapen, mishandeling van zijn ex-vriendin, diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging moet ondergaan, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot schadevergoeding aan verschillende benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van bedreiging en mishandeling. De uitspraak is gedaan na een openbare zitting waarin de feiten en omstandigheden van de zaak uitvoerig zijn besproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/153919-23 (A), 15/304258-19 (vord tul), 15/055041-23 (B) (ttz gev), 15/088898-23 (C) (ttz gev) en 15/266070-23 (D) (ttz gev)
Uitspraakdatum: 5 september 2024
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(artikel 138b van het Wetboek van Strafvordering (Sv))
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De politierechter heeft de zaak onder het parketnummer 15/055041-23 (B) naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De zaak met parketnummer 15/153919-23 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 15/055041-23 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De zaak met parketnummer 15/088898-23 wordt hierna aangeduid als zaak C.
De zaak met parketnummer 15/266070-23 wordt hierna aangeduid als zaak D.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F. Gerritsen, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Diemen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in zaak A op de zitting van
25 september 2023 en na wijziging van de tenlastelegging in de zaak D tijdens de zitting van 22 augustus 2024, ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A
feit 1: bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met een vuurwapen op 23 juni 2023 in Hoorn;
feit 2: voorhanden hebben van een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie op 23 juni 2023 in Hoorn;
feit 3: bedreiging en/of mishandeling van [slachtoffer 2] op 20 juni 2023 in Hoorn;
feit 4: mishandeling van [slachtoffer 2] in de periode van 23 april 2023 tot en met 2 mei 2023 in Hoorn;
ten aanzien van zaak B
feit 1 primair: diefstal van een scooter op 22 februari 2023 in Hoorn;
feit 1 subsidiair: verduistering van een scooter op 22 februari 2023 in Hoorn;
feit 2: medeplegen van diefstal met geweld van een pot/blik tabak op 22 februari 2023 in Hoorn;
ten aanzien van zaak C
feit 1: bedreiging van [slachtoffer 3] op 31 maart 2023 in Hoorn;
feit 2: vernieling van de kap van een noodknop van de [slachtoffer 9] op 31 maart 2023 in Hoorn;
ten aanzien van zaak D
feit 1: wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 4] op 8 oktober 2023 in Den Helder;
feit 2: mishandeling van [slachtoffer 5] op 8 oktober 2023 in Den Helder;
feit 3: mishandeling van brigadier [slachtoffer 6] op 8 oktober 2023 in Den Helder;
feit 4: verzet bij aanhouding op 8 oktober 2023 in Den Helder;
feit 5: een handeling van een verbalisant ter uitvoering van een wettelijk voorschrift belemmeren op 8 oktober 2023 in Den Helder en/of in Alkmaar.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van feit 5 in zaak D. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit in zaak A, het onder 2 ten laste gelegde feit in zaak C en het onder 4 ten laste gelegde feit in zaak D heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak A, de twee ten laste gelegde feiten in zaak B, het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak C en de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten in zaak D. Het standpunt van de raadsman ten aanzien van die feiten zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 3 in zaak A (bedreiging en/of mishandeling van [slachtoffer 2] op 20 juni 2023)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 3 in zaak A ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 20 juni 2023 door de verdachte werd achtervolgd met een mes, vervolgens werd overgoten met olijfolie, en dat de verdachte heeft gezegd dat hij haar in de fik zou gaan steken. De ter plaatse gekomen politie heeft het slachtoffer, in elkaar gedoken, aangetroffen op het balkon. Zij hebben waargenomen dat de blote huid van het slachtoffer glom, en roken een olieachtige substantie.
De verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij het slachtoffer met een mes heeft achtervolgd en dat hij heeft gezegd dat hij haar in de fik zou gaan steken. Wel heeft hij bekend dat hij olijfolie over haar heen heeft gegoten.
De vraag of het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, hangt sterk af van de vraag of er voldoende bewijs is dat de verklaring van de aangeefster ondersteunt. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende steunbewijs aanwezig is dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft achtervolgd en heeft gezegd dat hij haar in de fik zou gaan steken. Dit betekent dat de ten laste gelegde bedreiging niet bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank staat vervolgens geplaatst voor de vraag of het overgieten met olijfolie als mishandeling kan worden gekwalificeerd. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de inhoud van de stukken in het dossier blijkt niet dat het slachtoffer pijn of letsel heeft ondervonden als gevolg van de olijfolie die over haar heen is gegoten. Daarnaast kan uit de beschikbare bewijsmiddelen niet worden opgemaakt dat het overgieten met olijfolie bij haar anderszins een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft teweeggebracht.
3.3.2.
Vrijspraak feit 3 in zaak D (feit 3: mishandeling van brigadier [slachtoffer 6] op 8 oktober 2023)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 3 in zaak D ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De aangeefster was op 8 oktober 2023 werkzaam als brigadier van politie en belast met de aanhouding van de verdachte. De aangeefster heeft verklaard dat op het moment dat zij de linker pols van de verdachte vastpakte, de verdachte haar met zijn rechterhand met gebalde vuist, een krachtige klap heeft gegeven. Via de portofoon, die met een stevige clip op haar borst was bevestigd, heeft de gebalde vuist van de verdachte eerst haar borst en daarna de rechterkant van haar kaak geraakt. De verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij de aangeefster met een gebalde vuist op haar rechterkaak heeft geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft losgetrokken op het moment dat hij werd vastgepakt door de politieagente.
De camerabeelden zijn ter zitting getoond en zowel de verdediging als de officier van justitie zijn in de gelegenheid geweest aan te geven wat er volgens hen op de beelden te zien is.
De rechtbank heeft de camerabeelden in raadkamer uitvoerig bekeken. Te zien is dat de verdachte met zijn rechterarm en gebalde vuist met kracht een beweging maakt in de richting van het lichaam van de aangeefster. Op deze camerabeelden is niet te zien dat de verdachte de aangeefster op haar gezicht of kaak raakt. Op basis van deze camerabeelden kan de rechtbank, anders dan de officier van justitie, dus niet concluderen dat de verdachte de aangeefster een vuistslag tegen haar gezicht of kaak heeft gegeven zoals dat ten laste is gelegd. In het dossier is, anders dan de verklaring van de aangeefster, geen bewijs voor pijn of letsel aan de rechterkant van haar kaak of het gezicht. Verbalisant [naam 1] heeft geschreven dat hij zag dat de vuist van de verdachte tegen de linkerkant van de kaak van de aangeefster is gekomen, maar dat komt niet overeen met de verklaring van de aangeefster. [naam 1] heeft verder verklaard dat het hoofd van aangeefster daarna naar rechts bewoog, maar dat is niet te zien op de camerabeelden. In de ogen van de rechtbank is daarom onvoldoende bewijs voor het geven van een vuistslag tegen het gezicht of de kaak. In de tenlastelegging is niet (tevens) opgenomen dat de verdachte de aangeefster op haar lichaam heeft geraakt, waardoor dit feit niet bewezen kan worden.
De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit in zaak D.
3.3.3.
Vrijspraak feit 5 in zaak D (een handeling van een verbalisant belemmeren op 8 oktober 2023)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 5 in zaak D ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel, net als de officier van justitie en de raadsman, dat het weigeren medewerking te verlenen aan het bevolen onderzoek uitgeademde lucht niet gekwalificeerd kan worden als het opzettelijk belemmeren van een handeling van een ambtenaar belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.
3.3.4.
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak A, de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten in zaak B, de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in zaak C en de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak D.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.5.
Bewijsmotivering en bespreking van de verweren
3.3.5.1. Ten aanzien van feit 1 in zaak A (bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2])
De verdachte wordt onder feit 1 in zaak A verweten dat hij [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd. De verdachte ontkent dit feit. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op essentiële punten uiteenlopen en op meerdere onderdelen tegenstrijdig zijn over wat er zich in de woning van [slachtoffer 1] zou hebben afgespeeld.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Op 23 juni 2023 was [slachtoffer 1] in haar woning, een zogenaamde drive in woning, in Hoorn samen met [slachtoffer 2]. Niet in geschil is dat de verdachte naar deze woning is toegekomen, boos voor de deur stond en binnen is geweest. In geschil is of de verdachte een wapen bij zich had en aangeefsters daarmee heeft bedreigd.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat, op het moment dat zij de voordeur opendeed, de verdachte direct een vuurwapen tegen haar kaak drukte en zei dat hij haar zou doodmaken. Vervolgens is de verdachte de trap naar boven opgelopen waar [slachtoffer 1] zich bevond. [slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij, anders dan zij vertelde bij haar aangifte, niet heeft gezien dat de verdachte het wapen op [slachtoffer 1] gericht had. Zij zag toen zij boven kwam dat hij met het wapen in zijn handen stond. Volgens [slachtoffer 2] stond de verdachte met een wapen in zijn handen te schreeuwen en heeft hij de verdachte daarna het wapen nog een keer op haar gericht. Volgens haar heeft de verdachte het wapen dus twee keer op haar gericht: één keer beneden en één keer boven.
[slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zag dat de verdachte een vuurwapen in zijn hand had toen hij naar boven kwam. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij het wapen niet zag toen de verdachte dat tegen haar hoofd drukte, maar dat zij wel voelde dat het zwaar was. Daarna heeft de verdachte het wapen op [slachtoffer 2] haar hoofd gezet, die intussen ook naar boven was gekomen. Toen heeft [slachtoffer 1] het wapen wel gezien. [slachtoffer 1] heeft dus niet gezien dat de verdachte het wapen beneden op [slachtoffer 2] heeft gericht, maar heeft dit boven wel gezien.
Beide aangeefsters hebben verklaard dat de verdachte tegen hen heeft gezegd dat als zij aangifte zouden doen, dat hij hen zou doodmaken of vermoorden, of woorden van gelijke strekking.
De rechtbank heeft met de verdediging vastgesteld dat er discrepanties bestaan tussen de verklaringen die de aangeefsters bij de politie en de rechter-commissaris hebben afgelegd. De rechtbank ziet echter, anders dan de verdediging, geen aanleiding om de verklaringen van de aangeefsters daarom als onbetrouwbaar aan te merken, omdat hun verklaringen in de kern en op hoofdlijnen consistent zijn. Daarnaast heeft getuige [naam 2], de moeder van de verdachte, verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte iets kleins in zijn handen had. Daar komt bij dat later die avond een vuurwapen is aangetroffen in de woning van de verdachte.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd.
3.3.5.2. Ten aanzien van feit 1 primair in zaak B (diefstal van een scooter)
De verdachte wordt onder 1 primair in zaak B verweten dat hij een scooter heeft gestolen. De verdachte ontkent dit feit. Hij heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om een scooter weg te nemen. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte de scooter heeft gestolen.
Het volgende wordt overwogen. Op 22 februari 2023 was de verdachte samen met twee andere personen in een winkel in Hoorn om een scooter te huren. De verdachte heeft bevestigd dat hij zijn identiteitskaart en de huurprijs voor de scooter aan de medewerker heeft overhandigd. De aangever heeft verklaard dat op het moment dat hij de scooter aan het klaarmaken was voor gebruik, de verdachte zei dat hij van de huur van de scooter afzag. Vervolgens heeft de verdachte het geld, dat hij eerder had betaald voor de huur van de scooter, uit de handen van de aangever gepakt en is hij achterop de scooter gesprongen en weggereden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte van meet af aan van plan was om de scooter te stelen. Toen de verdachte echter aangaf af te zien van de huur van de scooter en het geld uit de handen van de medewerker pakte, was hij niet langer gerechtigd om de scooter mee te nemen. Door dit desondanks te doen, heeft de verdachte de scooter aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken. Met deze handeling is de diefstal voltooid.
3.3.5.3. Ten aanzien van feit 2 in zaak B (diefstal met geweld van een pot/blik tabak)
De verdachte wordt onder 2 in zaak B verweten dat hij zich samen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een pot tabak. De verdachte ontkent dit feit. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte samen met een ander of anderen een pot tabak heeft gestolen. De raadsman heeft aangevoerd dat de betrokkenen wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard over wat er precies in het park zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen nu de verdachte geen wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van een pot tabak.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
De verklaring van de aangever dat de verdachte samen met anderen een pot tabak van hem hebben weggenomen, wordt door de rechtbank als betrouwbaar aangemerkt, nu zijn verklaring voldoende steun vindt in de in het dossier aanwezige getuigenverklaringen van [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van zijn verklaring en legt de ontkennende verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Het enkele feit dat er door getuigen wisselend is verklaard over wie de pot tabak heeft weggepakt, maakt de verklaring van de aangever niet onbetrouwbaar, omdat vaststaat dat de bedoelde pot tabak ook daadwerkelijk onder de verdachte en de medeverdachten is aangetroffen op het moment dat zij door de politie werden aangehouden. Daarnaast blijkt uit de verklaring van getuige [naam 5] dat de verdachte de pot tabak op enig moment in zijn handen had.
De aangever heeft verklaard dat, nadat de pot tabak onder hem was weggenomen, de verdachte achter hem aan is gelopen, en vervolgens heeft gezegd: ‘Als je nu niet doorloopt, dan steek ik je’ en daarna een trap tegen zijn tas heeft gegeven. Getuige [naam 5] heeft bevestigd dat de verdachte achter de aangever is aangegaan. Gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bijdrage van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
3.3.5.4. Ten aanzien van feit 1 in zaak C (bedreiging van [slachtoffer 3])
De verdachte wordt onder 1 in zaak C verweten dat hij [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte ontkent dit feit. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Dit verweer slaagt niet, om de navolgende redenen.
Op 31 maart 2023 heeft de aangever de verdachte aangesproken op zijn gedrag, nadat de verdachte een kap van een noodknop op het treinstation in Hoorn had vernield. De aangever heeft verklaard dat de verdachte een pistoolgebaar met zijn hand heeft gemaakt en vervolgens een schietbeweging heeft nagebootst. Daarbij zou de verdachte hebben gezegd: 'Ik maak je koud.'
De verklaring van de aangever over de woorden 'koud maken' vindt steun in de verklaring van getuige De Koff. De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte een pistoolgebaar met zijn hand heeft gemaakt en vervolgens een schietbeweging heeft nagebootst, hoewel deze handelingen niet op de camerabeelden te zien zijn. De verdachte was immers zo nu en dan buiten beeld, waardoor het niet zichtbaar zijn van de handelingen op de camerabeelden de verdachte niet vrijpleit. Wel is duidelijk dat de verdachte meerdere keren boos in de richting van aangever is gelopen. Ook de later gearriveerde politie verklaart dat de verdachte erg boos was richting de aangever. Dit alles maakt dat de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van de aangever ten aanzien van de verbale bedreiging en het schietgebaar.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating en de gedragingen van de verdachte, gelet op de gegeven omstandigheden, bij de aangever redelijke vrees konden veroorzaken dat hij van zijn leven beroofd zou kunnen worden.
3.3.5.5. Ten aanzien van feit 1 in zaak DDe verdachte wordt onder 1 in zaak D verweten dat hij [slachtoffer 4] opzettelijk en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door – kort gezegd – haar niet toe te staan met haar auto weg te gaan, haar te bedreigen met geweld, haar autosleutels af te pakken en te weigeren die terug te geven, en haar daarna te beletten restaurant [naam 6] te verlaten. De verdachte erkent dat hij samen was met aangeefster, maar ontkent het ten laste gelegde. Het verweer van de verdediging komt er samengevat op neer dat geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Het is duidelijk dat aangeefster zich ongemakkelijk heeft gevoeld door het gedrag van de verdachte en de kennelijke toestand waarin hij verkeerde, maar er is geen sprake geweest van een situatie waaraan zij zich onmogelijk kon onttrekken. Er is geen bewijs dat de verdachte de autosleutels van aangeefster heeft ingenomen; de autosleutels zijn niet bij hem aangetroffen. Verder stroken de in het dossier aanwezige camerabeelden niet met wat aangeefster heeft verklaard over wat er in het restaurant is gebeurd.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand op te sluiten of vast te binden, maar ook op andere manieren. Uit de rechtspraak volgt dat het voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven, zodat het slachtoffer wordt belemmerd het pand of de auto te verlaten, ook vrijheidsberoving kan opleveren. Vaak zullen zich daarbij nog andere omstandigheden voordoen, zoals bedreigingen of uitingen van geweld, die tot deze conclusie leiden.
De aangeefster heeft, samengevat, verklaard dat zij de verdachte op 8 oktober 2023 heeft opgehaald met haar auto om samen wat te gaan eten. De verdachte was toen onder invloed en gedroeg zich dwingend en agressief. De aangeefster wilde weer omkeren, maar de verdachte stond dat niet toe. De verdachte sloeg stevig een arm om haar heen. Toen zij uit de auto waren bij een ander restaurant, heeft de aangeefster opnieuw geprobeerd zelf weg te rijden, maar de verdachte is opnieuw bij haar ingestapt. De verdachte heeft gedreigd de aangeefster klappen te geven. De aangeefster heeft meerdere keren de verdachte te kennen gegeven dat hij moest uitstappen. De verdachte heeft gedreigd haar telefoon af te pakken. Vervolgens heeft de verdachte de autosleutels afgepakt en heeft die bij zich gehouden. De verdachte is uit de auto gegaan en de aangeefster is achter hem aangegaan, omdat hij haar autosleutels nog steeds bij zich had. Aangekomen in het restaurant [naam 6] heeft de verdachte volgens de aangeefster opnieuw gezegd dat hij haar klappen zou geven. Toen de aangeefster met een serveerster mee wilde gaan naar een andere ruimte, heeft de verdachte tegen haar gezegd dat ze bij hem moest blijven staan en heeft hij geprobeerd haar telefoon af te pakken. De aangeefster moest naast de verdachte in het restaurant zitten. Op het moment dat de verdachte naar het toilet ging heeft hij tegen het personeel geroepen dat zij op de aangeefster moesten letten en dat zij er niet van door mocht gaan. Toen de verdachte op het toilet was heeft de aangeefster aan de serveerster gevraagd 112 te bellen, waarop zij antwoordde dat de politie al was gealarmeerd.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangeefster. Zij heeft gedetailleerd en consistent verklaard over wat er is gebeurd. Bovendien wordt haar verklaring op verschillende onderdelen ondersteund door verklaringen van verschillende getuigen. Zo relateert verbalisant [naam 1] in zijn proces-verbaal van bevindingen van
8 oktober 2023 dat hij bij aankomst bij het restaurant een man en een vrouw zag zitten. Hij zag dat de man een ontbloot bovenlijf had en hij zag dat de vrouw naast hem, bij het zien van de politie probeerde op te staan. Verbalisant zag dat de man haar bij haar arm vastpakte en weer terug trok en hij zag dat de vrouw angstig uit haar ogen keek. Ook de getuigenverklaringen van [naam 7] en [naam 8], als personeel aanwezig in het restaurant, onderbouwen de verklaring van de aangeefster. [naam 8] verklaart dat de aangeefster heimelijk een bel-gebaar naar haar maakte. Zij had de indruk dat de vrouw tegen haar zin bij de man was. Zij had het idee dat de man haar iets aan zou doen. De man kwam dreigend over richting de vrouw en de vrouw mocht zelf niets doen. Getuige [naam 7] verklaart dat zij zag dat collega [naam 8] de man probeerde te kalmeren. Zij zag dat de vrouw die bij hem was, heel erg bang was. Ze zat in elkaar gekropen. Ze praatte heel voorzichtig en timide tegen hem. Toen de politie arriveerde zag zij dat de vrouw opstond en snel een stap achteruit deed. [naam 7] heeft de vrouw meegenomen naar het kantoor zodat ze veilig was.
De onderbouwing van de verklaring van de aangeefster door de hiervoor aangehaalde getuigen in het restaurant, en hun verklaringen over de gemoedstoestand van de verdachte, geven ook aanleiding om de verklaringen van de aangeefster over hetgeen heeft plaatsgevonden voordat zij in restaurant [naam 6] arriveerden betrouwbaar en aannemelijk te achten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte is op 8 oktober 2023 voortdurend tegen haar zin in de nabijheid van de aangeefster gebleven, heeft verhinderd dat zij de auto kon verlaten of heeft geweigerd zelf de auto te verlaten, heeft haar autosleutels afgepakt en heeft haar later belemmerd het restaurant te verlaten. Dit alles onder bedreiging van geweld of door haar vast te pakken. Het enkele feit dat er wellicht een moment is geweest waarop de aangeefster eerder weg had kunnen komen, maakt dit niet anders. Voor dit oordeel is van belang de dreigende sfeer die reeds was ontstaan door de handelingen van de verdachte die daaraan vooraf zijn gegaan. Ook de stelling van de verdediging dat niet alle verklaringen van de aangeefster worden onderbouwd door de camerabeelden van het restaurant geven geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat de camerabeelden in het dossier fragmenten betreffen en niet een volledige opname van de tijd dat de aangeefster en de verdachte in het restaurant aanwezig waren.
Dit betekent dat feit 1 in zaak D, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3.5.6. Ten aanzien van feit 2 in zaak D (mishandeling van [slachtoffer 5])De verdachte wordt onder 2 in zaak D de mishandeling van aangever [slachtoffer 5] verweten. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat wat aangever verklaard over de gebeurtenis, niet strookt met wat te zien is op de camerabeelden. Niet te zien is dat sprake is van het dichtknijpen van de keel of een wurggreep. Bovendien heeft [slachtoffer 5] in eerste instantie niet verklaard dat hij pijn had. De verdachte had niet de intentie om [slachtoffer 5] pijn te doen. Volgens de verdediging was er hooguit sprake van een beangstigende onverhoedse actie door de verdachte, maar is geen sprake van mishandeling.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende. De rechtbank heeft de camerabeelden in raadkamer uitvoerig bekeken en stelt vast dat het incident zichtbaar is op deze camerabeelden. Op de beelden is te zien dat de verdachte de aangever van achteren is genaderd en hem onverhoeds van achteren heeft beetgepakt met één arm stevig om de nek/keel en één arm rond de borst. Verder heeft de aangever verklaard dat hij pijn had aan zijn hals en adamsappel, en dat zijn keel inwendig geïrriteerd was.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een mishandeling, ten gevolge waarvan de aangever pijn heeft opgelopen. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de pijn die de aangever stelt te hebben gehad.
Door op deze manier aangever onverhoeds van achteren stevig bij de nek/keel te grijpen, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de aangever pijn zou kunnen ontstaan als gevolg van zijn actie. Het verweer dat de opzet op het toebrengen van dat letsel ontbreekt wordt dan ook verworpen.
Dit betekent dat de ten laste gelegde mishandeling van aangever [slachtoffer 5] bewezen kan worden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak A, de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten in zaak B, de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in zaak C en de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak D heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van zaak A
feit 1
hij op 23 juni 2023 te Hoorn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:
- een vuurwapen op het (voor)hoofd van die [slachtoffer 1] te richten en te zetten en die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "als jij aangifte doet, dan vermoord ik je. Kankerhoer. Je moet je bek houden of ik vermoord je", en
- een vuurwapen op het hoofd en/of lichaam en/of op de kaak van die [slachtoffer 2] te richten en te zetten en die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen dat hij die [slachtoffer 2] zou doodmaken als zij aangifte zou doen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2
hij op 23 juni 2023 te Hoorn een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas-/alarmpistool van het Duitse merk Röner, model 15, kaliber 8 mmK, waarvan de binnenzijde van de loop deels gesperd is, voorhanden heeft gehad;
feit 4
hij in de periode van 23 april 2023 tot en met 2 mei 2023 te Hoorn [slachtoffer 2] heeft mishandeld door;
- op 23 april 2023 die [slachtoffer 2] tegen het gezicht te slaan en
- op 2 mei 2023 die [slachtoffer 2] aan haar haren te trekken en mee te sleuren en die [slachtoffer 2] bij haar armen vast te pakken en in haar armen te knijpen;
ten aanzien van zaak B
feit 1 primair
hij op 22 februari 2023 te Hoorn een scooter, die geheel aan [slachtoffer 7], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
hij op 22 februari 2023 te Hoorn tezamen en in vereniging met anderen, een pot tabak, die geheel aan [slachtoffer 8] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd door geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van het gestolene te verzekeren doordat hij:
- achter die [slachtoffer 8] is aangelopen en
- dreigend de woorden heeft toegevoegd: 'als je nu niet doorloopt dan steek ik je' en
- die [slachtoffer 8] een trap heeft gegeven tegen zijn tas;
ten aanzien van zaak C
feit 1
hij op 31 maart 2023 te Hoorn [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je koud", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en daarbij met zijn hand een pistoolgebaar te maken en daarbij een schietbeweging te maken;
feit 2
hij op 31 maart 2023 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk de kap van een noodknop, die geheel aan de [slachtoffer 9] toebehoorde heeft vernield;
ten aanzien van zaak D
feit 1
hij op 8 oktober 2023 te Den Helder, opzettelijk [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, door
- toen die [slachtoffer 4] in haar auto wilde wegrijden, bij die [slachtoffer 4] in de auto te gaan zitten en
- te schreeuwen naar die [slachtoffer 4] dat zij hem naar huis moest brengen en
- de autosleutel van die [slachtoffer 4] af te nemen en tegen die [slachtoffer 4] te schreeuwen dat hij haar klappen zou gaan geven en
- te weigeren die [slachtoffer 4] haar autosleutels terug te geven waardoor zij niet weg kon en
- te beletten dat, nadat die [slachtoffer 4] in het etablissement [naam 6] had getracht haar autosleutel terug te krijgen, die [slachtoffer 4] [naam 6] kon verlaten door dwingend tegen die [slachtoffer 4] te zeggen "wat wilde je gaan doen? Jij blijft nu gewoon hier staan!" en
- die [slachtoffer 4] stevig beet te houden waardoor zij geen kant op kon;
feit 2
hij op 8 oktober 2023 te Den Helder, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] van achteren met zijn arm om de keel en/of de nek vast te pakken;
feit 4
hij op 8 oktober 2023 te Den Helder, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [slachtoffer 6] en [slachtoffer 10], brigadier respectievelijk inspecteur bij Politie Eenheid Noord-Holland werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met toezicht belast en bezig met de aanhouding van verdachte, door:
- zich met kracht los te trekken en
- vervolgens weg te rennen en op een dak en een balkon van een woning te klimmen en
- toen verdachte werd vastgegrepen (op het balkon van de woning), zich meermaals met kracht los te rukken en
- zich krachtig te verzetten en zijn armen voortdurend los te trekken.
De in de tenlasteleggingen voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 4:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak B
feit 1 primair:
diefstal;
feit 2:
diefstal, gevolgd door geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van zaak C
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van zaak D
feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2:
mishandeling;
feit 4:
wederspannigheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Oordeel van de rechtbank
Voor de beantwoording van de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 28 juni 2024, opgesteld door M. van Berkel, psychiater, en J. Heerschop, GZ-psycholoog. De conclusies van de deskundigen luiden, samengevat, dat de verdachte lijdt aan een ernstige vorm van ADHD, een antisociale
persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een stoornis in gebruik van alcohol en cocaïne. Deze stoornissen waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij de verdachte aanwezig en hebben bij het plegen van sommige strafbare feiten (indien bewezen) doorgewerkt op het gedrag en de gedragskeuzes van de verdachte. De deskundigen adviseren daarom de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak A, het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak C en de ten laste gelegde feiten in zaak D in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 4 bewezenverklaarde feiten in zaak A, het onder 1 bewezenverklaarde feit in zaak C en de onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten in zaak D verminderd toerekeningsvatbaar en zal daarmee rekening houden bij de strafoplegging.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege (hierna: met dwangverpleging) wordt opgelegd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]. Voor iedere overtreding van deze maatregel door de verdachte moet vervangende hechtenis voor de duur van een week worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om geen tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen, omdat er niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan door de bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Indien de rechtbank wel tot bewezenverklaring komt en overweegt om aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, heeft de raadsman middels een voorwaardelijk verzoek verzocht om de deskundigen van het PBC de opdracht te geven om aanvullend te rapporteren over de mogelijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht dat, indien de rechtbank een tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte oplegt, deze maatregel wordt beperkt tot een duur van maximaal vier jaar.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een grote hoeveelheid (ernstige) strafbare feiten, waaronder meerdere (ernstige) bedreigingen, mishandelingen, waaronder huiselijk geweld tegen zijn ex-vriendin, en diefstallen (met bedreiging van geweld). Ook heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad, heeft hij zich verzet bij zijn aanhouding en heeft hij een slachtoffer wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd. Dit zijn ernstige feiten waar de vele slachtoffers en ook de samenleving veel nadeel van ondervinden. De verdachte heeft met zijn handelen aangetoond ten tijde van het plegen van de feiten geen respect te hebben voor (de eigendommen van) anderen. Hij heeft voor angst en overlast gezorgd bij personen, waaronder politieambtenaren die hun werkzaamheden uitoefenden. De rechtbank rekent de verdachte dit, alsook de hoeveelheid van de bewezenverklaarde feiten, zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (zijn strafblad), gedateerd 31 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar al veelvuldig wegens soortgelijke delicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Bovendien liep de verdachte in een proeftijd in verband met een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de onder 5. genoemde Pro Justitia-rapportage van het PBC. Uit dit rapport blijkt onder meer dat bij de verdachte een ernstige vorm van ADHD en een persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld, alsook een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne. Naast en samenhangend met de aanwezige hechtingsproblematiek is bij de verdachte sprake van een onrijpe persoonlijkheidsstructuur en een laag zelfbeeld. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten waren deze stoornissen aanwezig bij de verdachte. Er is op korte termijn sprake van een hoog risico op recidive als de verdachte zonder juiste hulp of begeleiding vrij zou komen. Geadviseerd wordt om de verdachte klinisch te behandelen om zo zijn zelfinzicht te vergroten en hem meer gezonde coping mechanismen aan te leren om met problemen om te gaan, met de bedoeling dat de verdachte minder neiging zal hebben om hiervoor agressie of verdovende middelen te gebruiken. Ook moet de behandeling zich richten op identiteitsontwikkeling en op behandeling van zijn verslaving en ADHD. De verdachte wordt niet in staat geacht zich langdurig aan voorwaarden te houden. In het verleden heeft hij gestelde voorwaarden steeds overtreden, zelfs als hij zich gemotiveerd toonde. De verwachting is dat een opname vanwege de ernst van de problematiek lang zal duren en dat aanvankelijk een hoog beveiligingsniveau nodig zal zijn. De deskundigen schatten in dat er geen andere mogelijkheid is dan aan de verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 3 juli 2024, waaruit blijkt dat de risico’s op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheid om de verdachte te begeleiden in het kader van bijzondere voorwaarden en conformeert zich aan het advies van het PBC om aan de verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
De op te leggen straf
De aard en ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt daarbij mee dat – zoals hiervoor onder 5. is overwogen – een deel van de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel
Op grond van de rapportages van het PBC en de reclassering overweegt de rechtbank dat de behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het als hoog ingeschatte recidivegevaar. Bij de vraag in welke vorm de behandeling moet plaatsvinden, neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte eerder is veroordeeld tot meerdere straffen en maatregelen en zich veelvuldig heeft onttrokken aan opgelegde voorwaarden. Eerdere opgelegde ambulante behandelingen heeft hij zelf afgebroken. Verder weegt de rechtbank de omstandigheden mee waaronder de feiten zijn begaan. De verdachte kan het gebruik van alcohol en drugs niet weerstaan en maakt zich onder invloed daarvan schuldig aan steeds ernstigere strafbare feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte door zijn houding alternatieve en minder vergaande modaliteiten voor behandeling van zijn persoonlijkheids- en zeer ernstige verslavingsproblematiek, alsook ter vermindering van het herhalingsgevaar, onmogelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat er sprake is van een recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling gevaar voor de algemene veiligheid van personen bestaat. De rechtbank acht het dan ook niet verantwoord dat de verdachte na ommekomst van zijn gevangenisstraf terugkeert in de maatschappij zonder dat het recidivegevaar is teruggedrongen. Zij is daarom van oordeel dat oplegging van een tbsmaatregel met verpleging van overheidswege ter bescherming van de maatschappij vereist is. Met de huidige rapporten van het PBC en de reclassering, is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de tbs-maatregel.
Gelet op de noodzaak van behandeling en bij gebrek aan andere afdoende mogelijkheden om het gevaar af te wenden, is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast. De rechtbank is ook van oordeel dat zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen, omdat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De door de verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De bewezenverklaarde feiten zijn onder meer misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de tbs-maatregel is daarom niet beperkt tot vier jaren.
Afwijzing voorwaardelijk verzoek
Het verzoek van de raadsman om, in geval de rechtbank wil overgaan tot het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging, de mogelijkheid van tbs met voorwaarden (nader) te onderzoeken, wordt afgewezen. De acht de rechtbank, zoals hierboven is uiteengezet, dwangverpleging van verdachte noodzakelijk. Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding voor (nader) onderzoek naar de mogelijkheid van tbs met voorwaarden.
Geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in 38v Sr
In het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de verdachte contact zal opnemen met de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]. De rechtbank zal daarom, anders dan door de officier van justitie gevorderd, geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp in zaak B, te weten een aardappelschilmesje, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon, dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij

9.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 7] ten aanzien van feit 1 in zaak B
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.096,80 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak B zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding niet langer wenst te handhaven en deze als ingetrokken moet worden beschouwd.
Oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2023 blijkt dat de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding niet langer wenst te handhaven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 7] als ingetrokken moet worden beschouwd.
9.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] ten aanzien van feit 1 in zaak C
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] is door gemachtigde [naam 9], een vordering tot schadevergoeding van € 500, - ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak C zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering bij bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak C gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Uit de onderbouwing door de benadeelde partij volgt dat hij als gevolg van de bedreiging angstklachten heeft gekregen, dat hij psychologische hulp heeft gekregen en EMDR-therapie heeft gevolgd. Er is daarom sprake van naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel en dus van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding heeft de rechtbank gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Dit maakt dat de rechtbank de gevraagde immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen in zaak C [kort gezegd: bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 4] ten aanzien van feit 1 in zaak D
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500, - ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak D zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering van deze benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij niet in zijn vordering zal worden ontvangen. De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat niet is komen vast te staan dat de immateriële schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde feit in zaak D. De rechtbank heeft geen kennis van de predispositie van de benadeelde partij voorafgaand aan dit feit en er zijn aanwijzingen dat bij de benadeelde partij al PTSS-klachten bestonden. Daardoor is het onduidelijk welke schade is veroorzaakt door dit strafbare feit en op welk bedrag deze schade moet worden geschat. Ook onderbreekt een onderbouwing met stukken door de behandelend psycholoog. Uit de stukken die wel zijn ingediend kan de rechtbank onvoldoende opmaken dat die stukken zien op en verband houden met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij in de gelegenheid stellen om de vordering alsnog met stukken nader te onderbouwen, zou leiden tot vertraging in de afdoening van deze strafzaak. Dat valt naar het oordeel van de rechtbank niet te rechtvaardigen, gelet op de omstandigheid van de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en ook rekening moet worden gehouden met de belangen van andere benadeelde partijen.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan desgewenst een civiele procedure starten bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
9.4.
Benadeelde partij [slachtoffer 5] ten aanzien van feit 2 in zaak D
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 500, - ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit in zaak D zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Door het bewezenverklaarde in zaak D onder 2 heeft de benadeelde pijn gekregen en inwendig letsel aan de keel. Er is dus sprake van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Ook is sprake geweest van angstklachten en heeft het gebeurde ertoe geleid dat de benadeelde zich niet meer veilig voelde op zijn werkplek en ontslag heeft genomen.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 100, - komt de rechtbank billijk voor als zijnde het bedrag waarop de schade kan worden begroot, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het feit en het daardoor ontstane letsel. Ook heeft de rechtbank bij de beoordeling betrokken welke bedragen aan schadevergoeding in min of meer vergelijkbare zaken worden toegewezen.
De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen in zaak D [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.5.
Benadeelde partij [slachtoffer 6] ten aanzien van feit 3 en 4 in zaak D
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 6] is door gemachtigde [naam 10], een vordering tot schadevergoeding van € 500, - ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak C zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden tot een vergoeding van € 150, -.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit in zaak C (mishandeling) zal worden vrijgesproken en onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van feit 4 (wederspannigheid) lichamelijk letsel (en dus rechtstreekse schade) heeft opgelopen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 12 maart 2020 in de zaak met parketnummer 15/304258-19 heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte ter zake van een opiumdelict veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaar bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 maart 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen. Tijdens de zitting heeft hij afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd in verband met de geëiste tbs-maatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet op de gevangenisstraf en de tbs-maatregel die in deze zaak aan de verdachte worden opgelegd, acht de rechtbank het echter niet opportuun om nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 60a, 63, 180, 282, 285, 300, 310, 312, 350, van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 in zaak A en onder 3 en 5 in zaak D is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak A, de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten in zaak B, de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in zaak C en de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten in zaak D heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 [twaalf] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Onttrekt aan het verkeer:
1. STK Aardappelschilmesje (omschrijving: PL1100-2023038184-G1459732, blauw, merk: Ikea).
Benadeelde partijen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 150,-
,bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 150,-
,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 5] geleden schade tot een bedrag van
€ 100,-
,bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 100,-
,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. STK mobiele telefoon (omschrijving: PL1100-2023132498-18, merk iPhone 11).
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 12 maart 2020 in de zaak met parketnummer 15/304258-19 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2024.
Bijlage 1
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in zaak A op de zitting van
25 september 2023 en na wijziging van de tenlastelegging in de zaak B, ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A
feit 1
hij op of omstreeks 23 juni 2023 te Hoorn [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen op het (voor)hoofd van die [slachtoffer 1] te richten en/of te zetten en die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "als jij aangifte doet, dan vermoord ik je. Kankerhoer. Je moet je bek houden of ik vermoord je", en/of
- een vuurwapen op het hoofd en/of lichaam en/of op de kaak van die [slachtoffer 2] te richten en/of te zetten en die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen dat hij die [slachtoffer 2] zou doodmaken als zij aangifte zou doen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2
hijop of omstreeks 23 juni 2023 te Hoorn een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas- en/of alarmpistool (van het Duitse merk Röner, model
15), kaliber 8 mmK, waarvan de binnenzijde van de loop deels gesperd is, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
feit 3
hij op of omstreeks 20 juni 2023 te Hoorn, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of inet zware mishandeling, door
- door die [slachtoffer 2] te achtervolgen met een mes en/of die [slachtoffer 2] te overgieten met (frituur)olie, althans een olieachtige substantie en haar dreigend de woorden toe te voegen dat hij die [slachtoffer 2] in de fik zou gaan steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
hij op of omstreeks 20 juni 2023 te Hoorn [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te overgieten met (frituur)olie, althans een olieachtige substantie, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer 2] teweeg heeft gebracht;
feit 4
hijin de periode van23 april 2023 tot en met 2 mei 2023 te Hoorn [slachtoffer 2] heeft mishandeld door;
- op 23 april 2023 die [slachtoffer 2] (meermaals) op/tegen het hoofd/gezicht te slaan en/of
- op 2 mei 2023 die [slachtoffer 2] aan haar haren te trekken en/of mee te sleuren en/of die [slachtoffer 2] bij haar keel en/of armen vast te pakken en/of in haar keel en/of armen te knijpen;
ten aanzien van zaak B
feit 1 primair
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Hoorn een scooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Hoorn opzettelijk een scooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pot/blik tabak, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
- naar die [slachtoffer 8] is toegelopen en/of
- de muts/pet van die [slachtoffer 8] zijn hoofd heeft afgetrokken en dreigend de woorden heeft toegevoegd: 'zo die pet is nu van mij' en/of 'jij bent echt hardcore, doe je jas maar uit' en/of 'waar is je mobiel' en/of
- naar de jaszak en/of tas van die [slachtoffer 8] heeft gegrepen en/of
- achter die [slachtoffer 8] is aan gelopen/gerend en/of
- dreigend de woorden heeft toegevoegd: 'als je nu niet doorloopt dan steek ik je' en/of
- die [slachtoffer 8] een trap (na) heeft gegeven tegen zijn tas;
ten aanzien van zaak C
feit 1
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Hoorn [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je koud", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij met zijn hand een pistool gebaar te maken en/of (daarbij) een schietbeweging te maken;
feit 2
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk de kap van een noodknop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [slachtoffer 9], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
ten aanzien van zaak D
feit 1
Hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Den Helder, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- ( toen die [slachtoffer 4] in haar auto wilde wegrijden), bij die [slachtoffer 4] in de auto te gaan zitten en/of
- ( vervolgens) te schreeuwen naar die [slachtoffer 4] dat zij hem naar huis moest brengen en/of
- ( vervolgens) de autosleutel van die [slachtoffer 4] af te nemen en/of tegen die [slachtoffer 4] te schreeuwen dat hij haar klappen zou gaan geven en/of
- te weigeren die [slachtoffer 4] haar autosleutels terug te geven waardoor zij niet weg kon en/of
- ( vervolgens) te beletten dat, nadat die [slachtoffer 4] in het etablissement [naam 6] had getracht haar autosleutel terug te krijgen, die [slachtoffer 4] [naam 6] kon verlaten door dwingend tegen die [slachtoffer 4] te zeggen “ wat wilde je gaan doen? Jij blijft nu gewoon hier staan!" en/of
- die [slachtoffer 4] stevig beet te houden waardoor zij geen kant op kon;
feit 2
Hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Den Helder, althans in Nederland, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] (van achteren) met zijn (onder)armen kruislings om de keel en/of de nek vast te pakken en/of (met zijn armen) de keel van die [slachtoffer 5] (met kracht) dicht te knijpen;
feit 3
Hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Den Helder, althans in Nederland, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] (als brigadier bij Politie Eenheid Noord-Holland werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening) met zijn (rechter)vuist (met kracht) een vuistslag te geven op en/of tegen het gezicht en/of de kaak van die [slachtoffer 6];
feit 4
Hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Den Helder, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaren, [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 10], brigadier respectievelijk inspecteur bij Politie Eenheid Noord-Holland werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met toezicht belast en bezig met de aanhouding van verdachte, door
- zich met kracht los te treken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 6] met zijn (rechter)vuist (met kracht) een vuistslag te geven op en/of tegen het gezicht en/of de kaak van die [slachtoffer 6] en/of
- ( vervolgens) weg te rennen en/of op een dak en/of balkon van een woning te klimmen en/of
- toen verdachte werd vastgegrepen (op het dak en/of balkon van de woning), zich (meermaals) met kracht los te rukken en/of
- zich krachtig te verzetten en/of zijn armen voortdurend los te trekken;
feit 5
Hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Den Helder en/of te Alkmaar, althans in Nederland, opzettelijk enige handeling, gedaan door een of meerdere ambtenaren, te weten [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 10] (zijnde hoofdagent respectievelijk inspecteur bij Politie Eenheid Noord-Holland werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening),
belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,
ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten het doen van onderzoek naar aanwezigheid van (verdovende) middelen ten tijde van de gepleegde strafbare feiten ingevolge artikel 55d lid 1 Wetboek van Strafvordering (Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers),
door, nadat voornoemde ambtena(a)r(en) verdachte had(den) bevolen en/of aan verdachte medegedeeld was dat verdachte moest meewerken met het middelenonderzoek, dit onderzoek heeft belemmerd doordat hij, verdachte hieraan weigerde mee te werken.