3.3.5.Bewijsmotivering en bespreking van de verweren
3.3.5.1. Ten aanzien van feit 1 in zaak A (bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2])
De verdachte wordt onder feit 1 in zaak A verweten dat hij [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd. De verdachte ontkent dit feit. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op essentiële punten uiteenlopen en op meerdere onderdelen tegenstrijdig zijn over wat er zich in de woning van [slachtoffer 1] zou hebben afgespeeld.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Op 23 juni 2023 was [slachtoffer 1] in haar woning, een zogenaamde drive in woning, in Hoorn samen met [slachtoffer 2]. Niet in geschil is dat de verdachte naar deze woning is toegekomen, boos voor de deur stond en binnen is geweest. In geschil is of de verdachte een wapen bij zich had en aangeefsters daarmee heeft bedreigd.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat, op het moment dat zij de voordeur opendeed, de verdachte direct een vuurwapen tegen haar kaak drukte en zei dat hij haar zou doodmaken. Vervolgens is de verdachte de trap naar boven opgelopen waar [slachtoffer 1] zich bevond. [slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij, anders dan zij vertelde bij haar aangifte, niet heeft gezien dat de verdachte het wapen op [slachtoffer 1] gericht had. Zij zag toen zij boven kwam dat hij met het wapen in zijn handen stond. Volgens [slachtoffer 2] stond de verdachte met een wapen in zijn handen te schreeuwen en heeft hij de verdachte daarna het wapen nog een keer op haar gericht. Volgens haar heeft de verdachte het wapen dus twee keer op haar gericht: één keer beneden en één keer boven.
[slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zag dat de verdachte een vuurwapen in zijn hand had toen hij naar boven kwam. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij het wapen niet zag toen de verdachte dat tegen haar hoofd drukte, maar dat zij wel voelde dat het zwaar was. Daarna heeft de verdachte het wapen op [slachtoffer 2] haar hoofd gezet, die intussen ook naar boven was gekomen. Toen heeft [slachtoffer 1] het wapen wel gezien. [slachtoffer 1] heeft dus niet gezien dat de verdachte het wapen beneden op [slachtoffer 2] heeft gericht, maar heeft dit boven wel gezien.
Beide aangeefsters hebben verklaard dat de verdachte tegen hen heeft gezegd dat als zij aangifte zouden doen, dat hij hen zou doodmaken of vermoorden, of woorden van gelijke strekking.
De rechtbank heeft met de verdediging vastgesteld dat er discrepanties bestaan tussen de verklaringen die de aangeefsters bij de politie en de rechter-commissaris hebben afgelegd. De rechtbank ziet echter, anders dan de verdediging, geen aanleiding om de verklaringen van de aangeefsters daarom als onbetrouwbaar aan te merken, omdat hun verklaringen in de kern en op hoofdlijnen consistent zijn. Daarnaast heeft getuige [naam 2], de moeder van de verdachte, verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte iets kleins in zijn handen had. Daar komt bij dat later die avond een vuurwapen is aangetroffen in de woning van de verdachte.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd.
3.3.5.2. Ten aanzien van feit 1 primair in zaak B (diefstal van een scooter)
De verdachte wordt onder 1 primair in zaak B verweten dat hij een scooter heeft gestolen. De verdachte ontkent dit feit. Hij heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om een scooter weg te nemen. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte de scooter heeft gestolen.
Het volgende wordt overwogen. Op 22 februari 2023 was de verdachte samen met twee andere personen in een winkel in Hoorn om een scooter te huren. De verdachte heeft bevestigd dat hij zijn identiteitskaart en de huurprijs voor de scooter aan de medewerker heeft overhandigd. De aangever heeft verklaard dat op het moment dat hij de scooter aan het klaarmaken was voor gebruik, de verdachte zei dat hij van de huur van de scooter afzag. Vervolgens heeft de verdachte het geld, dat hij eerder had betaald voor de huur van de scooter, uit de handen van de aangever gepakt en is hij achterop de scooter gesprongen en weggereden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte van meet af aan van plan was om de scooter te stelen. Toen de verdachte echter aangaf af te zien van de huur van de scooter en het geld uit de handen van de medewerker pakte, was hij niet langer gerechtigd om de scooter mee te nemen. Door dit desondanks te doen, heeft de verdachte de scooter aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken. Met deze handeling is de diefstal voltooid.
3.3.5.3. Ten aanzien van feit 2 in zaak B (diefstal met geweld van een pot/blik tabak)
De verdachte wordt onder 2 in zaak B verweten dat hij zich samen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een pot tabak. De verdachte ontkent dit feit. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte samen met een ander of anderen een pot tabak heeft gestolen. De raadsman heeft aangevoerd dat de betrokkenen wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard over wat er precies in het park zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen nu de verdachte geen wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van een pot tabak.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
De verklaring van de aangever dat de verdachte samen met anderen een pot tabak van hem hebben weggenomen, wordt door de rechtbank als betrouwbaar aangemerkt, nu zijn verklaring voldoende steun vindt in de in het dossier aanwezige getuigenverklaringen van [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van zijn verklaring en legt de ontkennende verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Het enkele feit dat er door getuigen wisselend is verklaard over wie de pot tabak heeft weggepakt, maakt de verklaring van de aangever niet onbetrouwbaar, omdat vaststaat dat de bedoelde pot tabak ook daadwerkelijk onder de verdachte en de medeverdachten is aangetroffen op het moment dat zij door de politie werden aangehouden. Daarnaast blijkt uit de verklaring van getuige [naam 5] dat de verdachte de pot tabak op enig moment in zijn handen had.
De aangever heeft verklaard dat, nadat de pot tabak onder hem was weggenomen, de verdachte achter hem aan is gelopen, en vervolgens heeft gezegd: ‘Als je nu niet doorloopt, dan steek ik je’ en daarna een trap tegen zijn tas heeft gegeven. Getuige [naam 5] heeft bevestigd dat de verdachte achter de aangever is aangegaan. Gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bijdrage van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
3.3.5.4. Ten aanzien van feit 1 in zaak C (bedreiging van [slachtoffer 3])
De verdachte wordt onder 1 in zaak C verweten dat hij [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte ontkent dit feit. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Dit verweer slaagt niet, om de navolgende redenen.
Op 31 maart 2023 heeft de aangever de verdachte aangesproken op zijn gedrag, nadat de verdachte een kap van een noodknop op het treinstation in Hoorn had vernield. De aangever heeft verklaard dat de verdachte een pistoolgebaar met zijn hand heeft gemaakt en vervolgens een schietbeweging heeft nagebootst. Daarbij zou de verdachte hebben gezegd: 'Ik maak je koud.'
De verklaring van de aangever over de woorden 'koud maken' vindt steun in de verklaring van getuige De Koff. De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte een pistoolgebaar met zijn hand heeft gemaakt en vervolgens een schietbeweging heeft nagebootst, hoewel deze handelingen niet op de camerabeelden te zien zijn. De verdachte was immers zo nu en dan buiten beeld, waardoor het niet zichtbaar zijn van de handelingen op de camerabeelden de verdachte niet vrijpleit. Wel is duidelijk dat de verdachte meerdere keren boos in de richting van aangever is gelopen. Ook de later gearriveerde politie verklaart dat de verdachte erg boos was richting de aangever. Dit alles maakt dat de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van de aangever ten aanzien van de verbale bedreiging en het schietgebaar.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating en de gedragingen van de verdachte, gelet op de gegeven omstandigheden, bij de aangever redelijke vrees konden veroorzaken dat hij van zijn leven beroofd zou kunnen worden.
3.3.5.5. Ten aanzien van feit 1 in zaak DDe verdachte wordt onder 1 in zaak D verweten dat hij [slachtoffer 4] opzettelijk en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door – kort gezegd – haar niet toe te staan met haar auto weg te gaan, haar te bedreigen met geweld, haar autosleutels af te pakken en te weigeren die terug te geven, en haar daarna te beletten restaurant [naam 6] te verlaten. De verdachte erkent dat hij samen was met aangeefster, maar ontkent het ten laste gelegde. Het verweer van de verdediging komt er samengevat op neer dat geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Het is duidelijk dat aangeefster zich ongemakkelijk heeft gevoeld door het gedrag van de verdachte en de kennelijke toestand waarin hij verkeerde, maar er is geen sprake geweest van een situatie waaraan zij zich onmogelijk kon onttrekken. Er is geen bewijs dat de verdachte de autosleutels van aangeefster heeft ingenomen; de autosleutels zijn niet bij hem aangetroffen. Verder stroken de in het dossier aanwezige camerabeelden niet met wat aangeefster heeft verklaard over wat er in het restaurant is gebeurd.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand op te sluiten of vast te binden, maar ook op andere manieren. Uit de rechtspraak volgt dat het voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven, zodat het slachtoffer wordt belemmerd het pand of de auto te verlaten, ook vrijheidsberoving kan opleveren. Vaak zullen zich daarbij nog andere omstandigheden voordoen, zoals bedreigingen of uitingen van geweld, die tot deze conclusie leiden.
De aangeefster heeft, samengevat, verklaard dat zij de verdachte op 8 oktober 2023 heeft opgehaald met haar auto om samen wat te gaan eten. De verdachte was toen onder invloed en gedroeg zich dwingend en agressief. De aangeefster wilde weer omkeren, maar de verdachte stond dat niet toe. De verdachte sloeg stevig een arm om haar heen. Toen zij uit de auto waren bij een ander restaurant, heeft de aangeefster opnieuw geprobeerd zelf weg te rijden, maar de verdachte is opnieuw bij haar ingestapt. De verdachte heeft gedreigd de aangeefster klappen te geven. De aangeefster heeft meerdere keren de verdachte te kennen gegeven dat hij moest uitstappen. De verdachte heeft gedreigd haar telefoon af te pakken. Vervolgens heeft de verdachte de autosleutels afgepakt en heeft die bij zich gehouden. De verdachte is uit de auto gegaan en de aangeefster is achter hem aangegaan, omdat hij haar autosleutels nog steeds bij zich had. Aangekomen in het restaurant [naam 6] heeft de verdachte volgens de aangeefster opnieuw gezegd dat hij haar klappen zou geven. Toen de aangeefster met een serveerster mee wilde gaan naar een andere ruimte, heeft de verdachte tegen haar gezegd dat ze bij hem moest blijven staan en heeft hij geprobeerd haar telefoon af te pakken. De aangeefster moest naast de verdachte in het restaurant zitten. Op het moment dat de verdachte naar het toilet ging heeft hij tegen het personeel geroepen dat zij op de aangeefster moesten letten en dat zij er niet van door mocht gaan. Toen de verdachte op het toilet was heeft de aangeefster aan de serveerster gevraagd 112 te bellen, waarop zij antwoordde dat de politie al was gealarmeerd.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangeefster. Zij heeft gedetailleerd en consistent verklaard over wat er is gebeurd. Bovendien wordt haar verklaring op verschillende onderdelen ondersteund door verklaringen van verschillende getuigen. Zo relateert verbalisant [naam 1] in zijn proces-verbaal van bevindingen van
8 oktober 2023 dat hij bij aankomst bij het restaurant een man en een vrouw zag zitten. Hij zag dat de man een ontbloot bovenlijf had en hij zag dat de vrouw naast hem, bij het zien van de politie probeerde op te staan. Verbalisant zag dat de man haar bij haar arm vastpakte en weer terug trok en hij zag dat de vrouw angstig uit haar ogen keek. Ook de getuigenverklaringen van [naam 7] en [naam 8], als personeel aanwezig in het restaurant, onderbouwen de verklaring van de aangeefster. [naam 8] verklaart dat de aangeefster heimelijk een bel-gebaar naar haar maakte. Zij had de indruk dat de vrouw tegen haar zin bij de man was. Zij had het idee dat de man haar iets aan zou doen. De man kwam dreigend over richting de vrouw en de vrouw mocht zelf niets doen. Getuige [naam 7] verklaart dat zij zag dat collega [naam 8] de man probeerde te kalmeren. Zij zag dat de vrouw die bij hem was, heel erg bang was. Ze zat in elkaar gekropen. Ze praatte heel voorzichtig en timide tegen hem. Toen de politie arriveerde zag zij dat de vrouw opstond en snel een stap achteruit deed. [naam 7] heeft de vrouw meegenomen naar het kantoor zodat ze veilig was.
De onderbouwing van de verklaring van de aangeefster door de hiervoor aangehaalde getuigen in het restaurant, en hun verklaringen over de gemoedstoestand van de verdachte, geven ook aanleiding om de verklaringen van de aangeefster over hetgeen heeft plaatsgevonden voordat zij in restaurant [naam 6] arriveerden betrouwbaar en aannemelijk te achten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte is op 8 oktober 2023 voortdurend tegen haar zin in de nabijheid van de aangeefster gebleven, heeft verhinderd dat zij de auto kon verlaten of heeft geweigerd zelf de auto te verlaten, heeft haar autosleutels afgepakt en heeft haar later belemmerd het restaurant te verlaten. Dit alles onder bedreiging van geweld of door haar vast te pakken. Het enkele feit dat er wellicht een moment is geweest waarop de aangeefster eerder weg had kunnen komen, maakt dit niet anders. Voor dit oordeel is van belang de dreigende sfeer die reeds was ontstaan door de handelingen van de verdachte die daaraan vooraf zijn gegaan. Ook de stelling van de verdediging dat niet alle verklaringen van de aangeefster worden onderbouwd door de camerabeelden van het restaurant geven geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat de camerabeelden in het dossier fragmenten betreffen en niet een volledige opname van de tijd dat de aangeefster en de verdachte in het restaurant aanwezig waren.
Dit betekent dat feit 1 in zaak D, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3.5.6. Ten aanzien van feit 2 in zaak D (mishandeling van [slachtoffer 5])De verdachte wordt onder 2 in zaak D de mishandeling van aangever [slachtoffer 5] verweten. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat wat aangever verklaard over de gebeurtenis, niet strookt met wat te zien is op de camerabeelden. Niet te zien is dat sprake is van het dichtknijpen van de keel of een wurggreep. Bovendien heeft [slachtoffer 5] in eerste instantie niet verklaard dat hij pijn had. De verdachte had niet de intentie om [slachtoffer 5] pijn te doen. Volgens de verdediging was er hooguit sprake van een beangstigende onverhoedse actie door de verdachte, maar is geen sprake van mishandeling.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende. De rechtbank heeft de camerabeelden in raadkamer uitvoerig bekeken en stelt vast dat het incident zichtbaar is op deze camerabeelden. Op de beelden is te zien dat de verdachte de aangever van achteren is genaderd en hem onverhoeds van achteren heeft beetgepakt met één arm stevig om de nek/keel en één arm rond de borst. Verder heeft de aangever verklaard dat hij pijn had aan zijn hals en adamsappel, en dat zijn keel inwendig geïrriteerd was.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een mishandeling, ten gevolge waarvan de aangever pijn heeft opgelopen. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de pijn die de aangever stelt te hebben gehad.
Door op deze manier aangever onverhoeds van achteren stevig bij de nek/keel te grijpen, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de aangever pijn zou kunnen ontstaan als gevolg van zijn actie. Het verweer dat de opzet op het toebrengen van dat letsel ontbreekt wordt dan ook verworpen.
Dit betekent dat de ten laste gelegde mishandeling van aangever [slachtoffer 5] bewezen kan worden.