ECLI:NL:RBNHO:2024:9108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
AWB-22_3462
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na EZWb en beoordeling van medische situatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering. De beëindiging vond plaats op 26 maart 2022, na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, werkzaam als schoonmaakster, had zich ziekgemeld na een auto-ongeluk op 28 januari 2021. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat haar klachten worden onderschat en dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Eiseres vraagt ook om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Wel wordt een schadevergoeding van € 500,00 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, die voor rekening van de Staat komt. De rechtbank bevestigt dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 26 maart 2022 standhoudt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Brugmans de Koster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 25 februari 2022 de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 26 maart 2022.
1.2.
Met het bestreden besluit van 1 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar partner, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres werkte als schoonmaakster bij twee werkgevers: bij [bedrijf 1] B.V. voor 19,25 uur per week en bij schoonmaakbedrijf [bedrijf 2] B.V. voor 9 uur per week. Zij heeft zich ziekgemeld op 28 januari 2021, na een auto ongeval. Het tijdelijke dienstverband bij [bedrijf 1] B.V. is geëindigd per 17 maart 2021 en eiseres is ziek uit dienst gegaan. Voor dit deel van het werk heeft verweerder eiseres een ZW-uitkering toegekend. Het dienstverband bij [bedrijf 2] BV is doorgelopen.
3. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 26 maart 2022 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% (namelijk 91,70%) kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar maatgevende arbeid, maar wel tot het vervullen van diverse andere gangbare functies.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat hij eiseres heeft gezien en gesproken en de van de huisarts verkregen informatie heeft bestudeerd, sterkere beperkingen aangenomen, zoals weergegeven in zijn rapport van 22 juni 2022, en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast.
5. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van de aangepaste FML de functies opnieuw bekeken en de selectie aangepast. Eiseres wordt geschikt geacht voor de voorbeeldfuncties van assemblage medewerker (sbc-code 267041), textielproductenmaker (sbc-code 111160) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (sbc-code 111171). Haar verdienvermogen komt dan uit op 96,80%, dat wil zeggen onveranderd meer dan 65% van het maatmaninkomen. Verweerder verklaart de bezwaren ongegrond.
6. Aan eiseres wordt na het eindigen van de ZW-uitkering een WW-uitkering toegekend. Het dienstverband bij [bedrijf 2] BV is doorgelopen. Deze werkgever vraagt in september 2022 een deskundigenoordeel aan. De re-integratie activiteiten worden dan als voldoende beoordeeld. Per einde wachttijd, 28 januari 2023, wordt aan eiseres een WIA-uitkering toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of verweerder de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd per 26 maart 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden beroep
9. Eiseres voert aan dat haar klachten worden onderschat. De in bezwaar aangebrachte beperkingen acht eiseres onvoldoende. Zij heeft veel meer en zwaardere fysieke en psychische beperkingen. Ook vindt zij een duurbeperking aangewezen. Daarbij wijst eiseres erop dat zij zelfs niet in staat bleek heel licht werk gedurende beperkte tijd te doen. Eiseres voert verder aan dat niet te verklaren is dat aan haar, na de latere einde wachttijd WIA-beoordeling per 26 januari 2023, een WIA-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, terwijl de medische situatie identiek was aan de situatie tijdens de EZWb. Eiseres stelt dat zij op beide beoordelingsmomenten dezelfde klachten had. Zij begrijpt het verschil in uitkomst niet. Ook verzoekt eiseres, omdat sprake is van een medisch geschil, om inschakeling van een onafhankelijk deskundige. Tot slot vraagt eiseres om een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn op basis van artikel 6 EVRM en op dit punt om toekenning van een afzonderlijke proceskostenveroordeling.
Standpunt verweerder in beroep
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat, voor zover er klachten geobjectiveerd konden worden, daarmee rekening is gehouden. Dat eiseres meer klachten ervaart maakt niet dat er aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het aannemen van specifieke voorwaarden in relatie tot arbeid. Het niet kunnen volhouden van licht werk is geen voldoende onderbouwing voor het aannemen van een duurbelasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat de ZW-beoordeling zag op de datum 26 maart 2022 (datum in geding) en dat bij de WIA-beoordeling van 23 januari 2023 medisch gezien sprake was van een ander medisch beeld. Ook had de arbeidskundige beoordeling bij de EZWb betrekking op schoonmaakwerk voor 19,25 uur per week en bij de WIA-einde wachttijd-beoordeling op schoonmaakwerk voor gemiddeld 27,96 uur per week.

Beoordeling rechtbank

11. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsartsen beschikten, mede gelet op alle onderzoeksactiviteiten, over een volledig beeld van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd hoe zijn beoordeling van de beperkingen op de datum in geding, 26 maart 2022, tot stand is gekomen en waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase informatie opgevraagd bij de huisarts en die uitdrukkelijk meegewogen in zijn uiteindelijke beoordeling, wat ook heeft geleid tot aanpassing van de FML.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 mei 2024 duidelijk gemotiveerd waarom de beperkingen in de FML in de EZWb-beoordeling voor een deel minder vergaand zijn vastgesteld dan ten tijde van de WIA einde wachttijd-beoordeling. Medisch gezien was er namelijk sprake van een ander medisch beeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht dat standpunt duidelijk toe, onder verwijzing naar de door de verzekeringsarts op 23 januari 2023 afgenomen anamnese (dat de klachten helaas weer zijn teruggekomen en het effect van de behandeling tijdelijk is geweest) en zijn beschouwing dat per einde wachttijd voor de WIA sprake is van forse verminderde beschikbaarheid voor arbeid mede vanwege tijdnemende therapie. Bevestiging voor dat standpunt volgt ook uit het rapport beoordeling re-integratieverslag van de arbeidsdeskundige van 26 januari 2023, onder het kopje ‘samenvatting van het verloop van de re-integratie en de inspanningen’. Daarin verwijst de arbeidsdeskundige naar informatie afkomstig van de bedrijfsarts van 31 maart 2022 (dat er sprake is van langdurige terugval), van 12 mei 2022 (dat er sprake is van andere bijkomende klachten en onduidelijke prognose) en van 28 mei 2022 (nog steeds geen benutbare mogelijkheden). Deze informatie dateert van na de datum die hier in geding is, namelijk 26 maart 2022.
11. De rechtbank overweegt verder dat bepalend zijn de objectief medisch vastgestelde beperkingen van de mogelijkheden van eiseres om arbeid te verrichten. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
11. De rechtbank ziet geen reden tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige, omdat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en het niet aannemelijk is dat medische informatie heeft ontbroken: alle beschikbare en ingebrachte stukken van medische aard zijn duidelijk en inzichtelijk meegenomen in de beoordelingen door de verzekeringsartsen. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch oordeel.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep van eiseres slaagt daarom niet. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 26 maart 2022 stand houdt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
16. Eiseres vraagt ook om vergoeding schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Op grond van vaste rechtspraak wordt een immateriële schadevergoeding van € 500,00 toegekend voor ieder half jaar of gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden. Hier is tussen de ontvangst van het bezwaarschrift ( op 29 maart 2022) en het doen van deze uitspraak meer dan 2 jaar verstreken (28 maanden). Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 4 maanden. Gelet daarop zal de rechtbank aan eiseres een schadevergoeding toekennen van totaal € 500,00. De overschrijding dient in beginsel geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te komen.
16. Dit maakt dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 500,00 te voldoen door de Staat.
Proceskosten
18. Aanleiding bestaat de proceskosten van eiseres die zijn gerelateerd aan het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 437,50 (1 punt voor het opstellen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,00, wegingsfactor 0,5) te laten vergoeden.
18. De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat de kostenvergoeding alleen wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Omdat de overschrijding aan de rechtbank is toe te rekenen, zal de vergoeding moeten plaatsvinden door de Staat.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 500,00 en proceskosten ad € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.