ECLI:NL:RBNHO:2024:9104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
AWB-23_4775
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanvraag om herbeoordeling van WIA-uitkering door werkgever met instemming werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de intrekking van een aanvraag tot herbeoordeling van een WIA-uitkering. De werkgever van de eiser had op 21 februari 2022 een herbeoordeling aangevraagd vanwege toegenomen klachten, maar trok deze aanvraag later in, met instemming van de werknemer. De rechtbank oordeelde dat het UWV het bezwaar van de werknemer tegen de toekenning van de WIA-uitkering niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de aanvraag tot herbeoordeling door de werkgever tijdig was ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de rechtskracht van het eerdere besluit van het UWV was komen te vervallen door de intrekking van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van de werknemer gegrond en vernietigde het besluit van het UWV, waarbij het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Meeuwsen).

Inleiding

1.1.
De werkgever van eiser, [bedrijf] BV, heeft op 21 februari 2022 verweerder verzocht om een herbeoordeling voor een WIA-uitkering vanwege toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak als waarover eerder in 2018 is geoordeeld in het kader van een toenmalige WIA-aanvraag (een zogeheten Amber procedure). Destijds is besloten om eiser per einde wachttijd geen WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Na onderzoek heeft verweerder met het besluit van 8 juni 2022 aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 2 april 2021 omdat eiser per die datum voor 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 8 juni 2022 wordt de uitkering beëindigd met ingang van 2 april 2023, aan het einde van de loongerelateerde fase, omdat eiser wordt geacht vanaf 17 januari 2022 weer minder dan 35% arbeidsongeschikt te zijn.
1.3.
Eiser heeft tegen de toekenning van de WIA-uitkering bezwaar gemaakt, onder meer omdat hij vindt dat er geen sprake is van een Amber situatie en dat hij niet in aanmerking zou moeten worden gebracht voor een WIA-uitkering.
1.4.
De werkgever van eiser, [bedrijf] BV, heeft verweerder bij brief van 17 november 2022 bericht de aanvraag tot herbeoordeling in te trekken.
1.5.
Op 24 november 2022 geeft eiser aan achter het verzoek van zijn werkgever te staan. Ook hij verzoekt over te gaan tot intrekking van de herbeoordelingsaanvraag met terugwerkende kracht.
1.6.
Met een besluit van 16 januari 2023 deelt verweerder eiser mee te voldoen aan zijn verzoek af te willen zien van een WIA-uitkering met ingang van 2 april 2021. Verweerder heeft de WIA-uitkering per 2 april 2021 stopgezet en geeft aan dat eiser het besluit van 8 juni 2022 als niet verzonden kan beschouwen. Op 26 januari 2023 volgt het besluit tot (bruto) terugvordering van de aan eiser over de periode van 1 juni tot en met 30 juni 2022 betaalde WIA-uitkering.
1.7.
Na enige discussie tussen verweerder en eisers gemachtigde geeft eiser te kennen zijn bezwaarschrift niet in te trekken omdat hij nog belang heeft bij een besluit op zijn bezwaar. Hij wil namelijk een verklaring op papier dat er nimmer een aanvraag tot herbeoordeling van zijn aanspraak op een WIA-uitkering is ingediend.
1.8.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2023 heeft verweerder vervolgens het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2022 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de ingediende aanvraag van 21 februari 2022 door de werkgever niet op tijd en niet schriftelijk heeft ingetrokken. Eiser heeft tijdens de bezwaarprocedure, dus nadat de beslissing op de aanvraag is gedaan, verzocht de aanvraag als niet ingediend aan te merken. Voor verweerder betekent dit dat de gedane aanvraag niet meer kan worden ingetrokken, omdat reeds op de aanvraag beslist. Eisers bezwaren geven verweerder geen aanleiding een ander standpunt in te nemen. Verweerder stelt verder dat de beslissing van 8 juni 2022 rechtmatig tot stand is gekomen. Ter voorlichting herhaalt verweerder nog dat tijdens de bezwaarprocedure het WIA-recht met eisers toestemming en instemming van eiser en zijn gemachtigde is ingetrokken.
1.9.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.10.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.11.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser komt in beroep op tegen verweerders in het bestreden besluit vermelde standpunt dat het verzoek tot herbeoordeling van 21 februari 2022 - dat door zijn werkgever is gedaan en dat tot de primaire beslissing heeft geleid - niet kan worden aangemerkt als te zijn ingetrokken. Hij verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat het voormelde verzoek van 21 februari 2022 als niet gedaan moet worden beschouwd.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep. Dit gelet op wat zijn werkgever in de brief van 17 november 2022 aan verweerder en eiser in zijn aanvullend beroepschrift van 18 april 2024 naar voren heeft gebracht over eisers mogelijk toekomstige aanspraken op een WIA-uitkering en een uitkering op grond van zijn WIA Hiaat- en excedent verzekering. Dat op dit moment nog niet vaststaat dat wanneer het verzoek van 21 februari 2022 als ingetrokken wordt aangemerkt dat er toe gaat leiden dat eiser in de toekomst ook daadwerkelijk in aanmerking komt voor een zodanige uitkering brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het niet eiser zelf, maar zijn werkgever is geweest die de herbeoordeling van eisers aanspraak op een WIA-uitkering op 21 februari 2022 heeft aangevraagd. Als verzoeker van die aanvraag heeft diezelfde werkgever bij brief van 17 november 2022, te kennen heeft gegeven die aanvraag bij nader inzien in te trekken. De werkgever geeft als reden daarvoor aan te hebben gedwaald. Naar achteraf blijkt was de aanvraag tot herbeoordeling het gevolg van een fout in het systeem van de werkgever, namelijk een onjuiste opgave en vastlegging daarin van de ziekte-uren en niet tijdige hersteldmelding van eiser.
6. Er is de rechtbank geen rechtsregel bekend dat een belanghebbende die een verzoek tot herbeoordeling van een WIA-uitkering heeft gedaan die aanvraag niet meer kan intrekken op het moment dat nog niet onherroepelijk op die aanvraag is beslist. In dit geval was op het moment dat de werkgever verweerder schriftelijk te kennen heeft gegeven zijn verzoek tot herbeoordeling in te trekken nog niet onherroepelijk beslist op dat verzoek. Door eiser is immers bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 8 juni 2022 waarmee op het verzoek van 21 februari 2022 van eisers werkgever is beslist. Eiser heeft tijdens de bezwaarprocedure ook ingestemd met het verzoek van zijn werkgever aan verweerder om het verzoek om herbeoordeling van eisers aanspraak op een WIA-uitkering als ingetrokken aan te merken. Dat betekent dat, op het moment dat nog niet onherroepelijk op dat verzoek was beslist, beide bij dat verzoek belanghebbende partijen niet meer de wil hadden om dat verzoek te handhaven. Onder deze omstandigheden had verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, het verzoek om herbeoordeling dat op 21 februari 2022 door de werkgever is gedaan moeten aanmerken als te zijn ingetrokken. Daarmee is overigens niet gegeven dat het primaire besluit van 8 juni 2022 niet rechtmatig tot stand is gekomen, omdat dit niet is beoordeeld, maar het betekent wel dat aan dat besluit de rechtskracht is komen te ontvallen op het moment dat het verzoek om herbeoordeling in bezwaar is ingetrokken. Dat heeft tot gevolg dat verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder had het bezwaar dus niet-ontvankelijk moeten verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. Het beroep is gegrond. De rechtbank voorziet, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf in de zaak door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 juni 2023, verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.