ECLI:NL:RBNHO:2024:9093

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
15/107881-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met steekverwondingen, vrijspraak medeplegen en schending redelijke termijn

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 februari 2022 in Berkhout, samen met medeverdachte(n), meerdere steekverwondingen heeft toegebracht aan het slachtoffer. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, onder andere vanwege onvoldoende bewijs van aanwezigheid op de plaats delict. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van het medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 570 dagen, met aftrek van voorarrest, en hield rekening met de schending van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en de rechtbank overwoog de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/107881-22 (P)
Uitspraakdatum: 3 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.W. van der Ploeg en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Berkhout, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- zich samen met zijn mededader(s) naar benzinestation [naam], gelegen aan [adres 2], heeft begeven, en/of vervolgens
- meermalen met een personenauto op/tegen voornoemde [slachtoffer] is gereden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam, en/of vervolgens
- terwijl [slachtoffer] voor/onder voornoemde personenauto lag, met die auto rijdend, die [slachtoffer] over het wegdek heeft voortgeduwd/gesleept, en/of vervolgens
- meermalen tegen (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft geschopt, getrapt, geslagen en gestompt, en/of vervolgens
- meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek en/of borststreek en/of rug, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten een poging tot doodslag in vereniging gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het schoppen en/of trappen tegen het lichaam van [slachtoffer].
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag, nu onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte opzet had op de dood van de aangever. Meer subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het medeplegen omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Nadere bewijsoverwegingen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 25 februari 2022 komt de aangever [slachtoffer] ’s avonds laat als bijrijder in een witte Citroën C3 aan bij een tankstation in Berkhout. De bestuurder van de Citroën gaat de winkel van het tankstation binnen. Vervolgens komt een zwarte Volkswagen Polo aanrijden. De Volkswagen gaat bij de pomp achter de Citroën staan en de bestuurder van de Volkswagen, medeverdachte [medeverdachte], gaat tanken. De andere persoon in de Volkswagen (hierna: de bijrijder) gaat de winkel van het tankstation in. In de winkel pakt de bijrijder een flesje drinken en kijkt vervolgens naar buiten. [medeverdachte] loopt in de richting van de winkel, kijkt dan over zijn rechterschouder naar achteren en loopt naar de Citroën. Dan legt de bijrijder het flesje drinken in een schap en gaat ook naar buiten. Daar heeft [medeverdachte] contact met de aangever in de Citroën. De bijrijder voegt zich bij [medeverdachte]. Ze lopen naar de bijrijderskant van de Citroën, waarvan het autoportier opengaat. [medeverdachte] staat als eerste bij het portier, waarna de bijrijder zich ermee lijkt te bemoeien en voor [medeverdachte] langs gaat. De aangever stapt uit de Citroën met een fles in zijn hand en loopt weg met de bijrijder achter zich aan. De aangever maakt met de fles een beweging in de richting van de bijrijder, waarbij ze op ongeveer een à twee meter afstand van elkaar staan. [medeverdachte] rent naar de Volkswagen en rijdt weg van de pomp in de richting van aangever en de bijrijder. De Volkswagen rijdt vervolgens een stuk met de aangever voor zijn bumper. De bijrijder loopt/rent links van de Volkswagen mee en gaat daarna achter de auto langs naar de rechterkant van de Volkswagen. De Volkswagen stopt, de aangever staat op en loopt weg, waarop de Volkswagen opnieuw in zijn richting rijdt en de aangever weer aanrijdt. De bijrijder rent vervolgens achter de aangever aan, geeft hem een paar duwen en maakt slaande bewegingen. De Citroën is intussen de Volkswagen genaderd. [medeverdachte] is uitgestapt en maakt wenkende gebaren naar de Citroën in de richting van de uitgang van het tankstation, waarop deze, na even stilgestaan te hebben, wegrijdt.
Als gevolg van dit incident heeft de aangever letsel opgelopen, bestaande uit drie steekletsels in de borstkas en rug. Hierbij is een klaplong ontstaan. Ook had hij meerdere schaafverwondingen en een kneuzing van de elleboog.
Bij het uitkijken van de camerabeelden van het incident zag de politie gelijkenissen tussen de bijrijder en de verdachte. De verdachte is vervolgens op 30 juni 2022 aangehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte de bijrijder van de Volkswagen Polo is geweest en zo ja, hoe zijn handelen moet worden gekwalificeerd.
Is de verdachte de bijrijder van de Volkswagen Polo die de steekverwondingen heeft toegebracht?
Zoals hierboven weergegeven, blijkt uit de camerabeelden dat de bijrijder in de winkel van het tankstation een flesje drinken in zijn hand heeft dat hij teruglegt in een schap, waarna hij de winkel verlaat. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op dit flesje dactyloscopische sporen aangetroffen en deze vergeleken met de referentieafdrukken van de verdachte. Uit het rapport van het NFI blijkt dat twee sporen zodanig ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd dat dit passend is bij een gelijktijdige zetting van twee vingers uit de rechterhand. In de vergelijkingsfase is voor de twee sporen een overeenkomst aangetroffen met de referentieafdrukken van de rechterringvinger en de rechterpink van de verdachte. Voor wat de bewijskracht van de onderzoeksresultaten betreft stelt het NFI dat de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de sporen in zetting afkomstig zijn van de verdachte dan wanneer de sporen in zetting afkomstig zijn van een willekeurige andere persoon.
Uit de camerabeelden van het incident en de verklaring van de aangever blijkt dat de bijrijder van de Volkswagen Polo de persoon is geweest die het steekletsel bij de aangever heeft toebracht. In een proces-verbaal van 2 juli 2022 (dossierpagina 267) heeft de verbalisant gerelateerd dat hij de verdachte op 30 juni en 2 juli 2022 in het kader van deze strafzaak heeft verhoord. Hij relateert verder dat hij de camerabeelden van het incident heeft bekeken en daarop bij de bijrijder overeenkomsten ziet met de verdachte, in het bijzonder qua postuur en vorm van het gelaat. Een tweede verbalisant heeft ook de camerabeelden bekeken en heeft deze beelden vergeleken met de camerabeelden van het politiebureau op de dag dat de verdachte werd aangehouden en ingesloten (proces-verbaal van 9 september 2022, dossierpagina 270). Deze verbalisant ziet qua postuur en manier van bewegen van de verdachte grote gelijkenissen met de bijrijder.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die op 25 februari 2022 de bijrijder was van de medeverdachte [medeverdachte] in de Volkswagen Polo.
Is sprake van medeplegen?
Ten laste is gelegd dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander heeft gepoogd de aangever te doden. Op grond van de feiten en omstandigheden die uit het dossier blijken, kan naar het oordeel van de rechtbank geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachte als de bestuurder van de Volkswagen Polo en de verdachte als bijrijder van deze auto worden afgeleid. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Kunnen de handelingen van de verdachte gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is van belang of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op de camerabeelden is zichtbaar dat de verdachte achter de aangever aanrent. Vervolgens is te zien dat de verdachte de aangever een paar duwen geeft en er zijn slaande bewegingen te zien. Daarna verdwijnen de verdachte en de aangever uit beeld. Kort daarna komt de aangever met ernstige steekwonden de winkel binnen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het de verdachte is geweest die, na of gelijk met het duwen en de slaande bewegingen, de aangever heeft neergestoken. De aangever is hierbij (ernstig) gewond geraakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de borststreek een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Uit de medische verklaring van 16 maart 2022 blijkt dat bij de aangever onder meer een steekverwonding in de borstkas en twee steekverwondingen in de rug zijn geconstateerd, waarbij een klaplong is ontstaan. De waargenomen verwondingen kunnen volgens de deskundige passen bij de verklaring van de aangever dat hij neergestoken is. Uit het forensisch radiologisch onderzoek blijkt voorts dat het bij de aangever geconstateerde penetrerende letsel (steekletsel) met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de pneumothorax (de rechtbank begrijpt: de klaplong) heeft veroorzaakt. Een onbehandelde pneumothorax kan aanleiding geven tot levensbedreigende verwikkelingen. In de nabijheid van het traject verloopt de arteria intercostalis (tussenrib slagader). Als in het verloop van het traject een letsel was ontstaan van deze slagader, had dit kunnen leiden tot ernstig inwendig en uitwending bloedverlies. Dit had kunnen leiden tot functiestoornissen van de longen, het hart en uiteindelijk ook de hersenen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zo geraakt zou kunnen worden met het steekvoorwerp, dat bij hem dodelijk letsel zou ontstaan. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer].
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 25 februari 2022 te Berkhout, gemeente Koggenland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en gestompt, en
- meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek en/of borststreek en rug van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Naast de bepleite vrijspraak heeft de raadsman geheel subsidiair verzocht ten aanzien van de strafmaat rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit. Bovendien is hij een first offender en heeft het voorarrest een grote indruk op hem gemaakt. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en met de houding en de gedragingen van het slachtoffer voorafgaand aan het incident. Gelet op voorgaande omstandigheden heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 24 maanden met eventueel een maximale taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] door hem drie steekwonden toe te brengen. Het slachtoffer heeft hierdoor (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft het gewonde slachtoffer vervolgens half liggend in een sloot achtergelaten en geen hulpdiensten ingeschakeld. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank rekent het de verdachte verder aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over wat zich heeft afgespeeld op 25 februari 2022. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit en heeft geen inzicht gegeven in zijn handelen of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De verdachte heeft op geen enkel moment spijt betuigd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld.
Op te leggen straf
De aard en ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden.
De rechtbank ziet echter in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om de straf te verlagen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 30 juni 2022, omdat de verdachte op deze datum in deze zaak in verzekering is gesteld en hij daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Omdat het eindvonnis op 3 september 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van (ruim) twee maanden. Een overschrijding van de redelijke termijn wordt in de regel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het tijdsverloop in deze zaak, waardoor de verdachte lang in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop ervan, resulteert er in dat de rechtbank de duur van de op te leggen gevangenisstraf vermindert met vijf procent (dertig dagen).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 570 dagen passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
570 (vijfhonderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)