ECLI:NL:RBNHO:2024:9092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
15/107845-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een auto en vrijspraak medeplegen

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 25 februari 2022 te Berkhout, waar de verdachte met een auto op het slachtoffer inreed, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door het slachtoffer tweemaal aan te rijden, wat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. De verdachte werd echter vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 513 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De inbeslaggenomen auto, die eigendom was van de broer van de verdachte, werd niet verbeurd verklaard omdat de eigenaar niet kon weten dat de auto voor het strafbare feit zou worden gebruikt. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/107845-22 en 15/168592-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 3 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.W. van der Ploeg, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Berkhout, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- zich samen met zijn mededader(s) naar benzinestation [naam 1] , gelegen aan [adres 2] , heeft begeven, en/of vervolgens
- meermalen met een personenauto op/tegen voornoemde [slachtoffer] is gereden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam, en/of vervolgens
- terwijl [slachtoffer] voor/onder voornoemde personenauto lag, met die auto rijdend, die [slachtoffer] over het wegdek heeft voortgeduwd/gesleept, en/of vervolgens
- meermalen tegen (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft geschopt, getrapt, geslagen en gestompt, en/of vervolgens
- meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek en/of borststreek en/of rug, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten een poging tot doodslag in vereniging gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het schoppen en/of trappen tegen het lichaam van [slachtoffer] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat het wel klopt dat de verdachte met de auto tegen [slachtoffer] is aangereden, maar dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om de aangever van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van het medeplegen en daarmee (ook) van het vierde en vijfde ten laste gelegde gedachtestreepje, omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Nadere bewijsoverwegingen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 25 februari 2022 komt de aangever [slachtoffer] ’s avonds laat als bijrijder in een witte Citroën C3 aan bij een tankstation in Berkhout. De bestuurder van de Citroën gaat de winkel van het tankstation binnen. Vervolgens komt een zwarte Volkswagen Polo aanrijden. De Volkswagen gaat bij de pomp achter de Citroën staan en de bestuurder van de Volkswagen, de verdachte, gaat tanken. De andere persoon in de Volkswagen (hierna: de bijrijder) gaat de winkel van het tankstation in. In de winkel pakt de bijrijder een flesje drinken en kijkt vervolgens naar buiten. Als de verdachte in de richting van de winkel loopt, kijkt hij over zijn rechterschouder naar achteren en loopt hij naar de Citroën. Dan legt de bijrijder het flesje drinken in een schap en gaat ook naar buiten. Daar heeft de verdachte contact met de aangever in de Citroën. De bijrijder voegt zich bij de verdachte. Ze lopen naar de bijrijderskant van de Citroën, waarvan het autoportier opengaat. De verdachte staat als eerste bij het portier, waarna de bijrijder zich ermee lijkt te bemoeien en voor de verdachte langs gaat. De aangever stapt uit de Citroën met een fles in zijn hand en loopt weg met de bijrijder achter zich aan. De aangever maakt met de fles een beweging in de richting van de bijrijder, waarbij ze op ongeveer een à twee meter afstand van elkaar staan. De verdachte rent vervolgens naar de Volkswagen en rijdt weg van de pomp. De verdachte rijdt met de Volkswagen de aangever aan en duwt hem een stuk voort. De bijrijder loopt/rent links van de Volkswagen mee en gaat vervolgens achter de auto langs naar de rechterkant van de Volkswagen. De Volkswagen remt, de aangever staat op en loopt weg, waarop de verdachte met de Volkswagen opnieuw in zijn richting rijdt en de aangever aanrijdt. De bijrijder rent vervolgens achter de aangever aan, geeft hem een paar duwen en maakt slaande bewegingen. Ondertussen is de Citroën genaderd. De verdachte is uitgestapt en maakt wenkende gebaren in de richting van de uitgang naar de Citroën, waarop deze, na even stilgestaan te hebben, wegrijdt.
Als gevolg van dit incident heeft de aangever letsel opgelopen, bestaande uit drie steekwonden in de borstkas en rug. Hierbij is een klaplong ontstaan. Ook had de aangever meerdere schaafverwondingen en een kneuzing van de elleboog.
De beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij de bestuurder is geweest van de Volkswagen Polo en de aangever – naar eigen zeggen onopzettelijk in een poging de situatie te de-escaleren – heeft aangereden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe zijn handelen moet worden gekwalificeerd en overweegt daartoe als volgt.
Uit de camerabeelden van het incident blijkt dat de verdachte in grote haast van de pomp wegrijdt in de richting van de aangever. Vervolgens is te zien dat de aangever voor de bumper van de auto van de verdachte ligt en enkele meters wordt voortgeduwd. De verdachte stopt vervolgens de auto, waarna de aangever opstaat. De verdachte trekt dan weer op met de auto en stuurt in de richting van de aangever, die opnieuw wordt geraakt door de auto en ten val komt. Door het tweemaal aanrijden, het blijven doorrijden zonder uitwijken terwijl de aangever voor de auto ligt en het opnieuw insturen in de richting van de aangever heeft de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever hierdoor onder de wielen van de auto zou belanden en zou komen te overlijden. Dat de aangever als gevolg van de aanrijdingen geen ernstig letsel heeft opgelopen, is niet aan de verdachte te danken en doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op de aangever.
Geen medeplegen
Ten laste is gelegd dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander heeft gepoogd de aangever te doden. Op grond van de feiten en omstandigheden die uit het dossier blijken, kan naar het oordeel van de rechtbank geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte als de bestuurder van de Volkswagen Polo en de medeverdachte als bijrijder van deze auto worden afgeleid. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 25 februari 2022 te Berkhout, gemeente Koggenland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen met een personenauto tegen voornoemde [slachtoffer] is gereden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam, en
- terwijl [slachtoffer] voor voornoemde personenauto lag, met die auto rijdend, die [slachtoffer] over het wegdek heeft voortgeduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman geheel subsidiair verzocht ten aanzien van de strafmaat rekening te houden met de schending van de redelijke termijn. De raadsman heeft bepleit dat de redelijke termijn met tweeënhalve maand is overschreden, wat een strafkorting van minimaal tien procent moet opleveren. Ook heeft de raadsman bepleit rekening te houden met de positieve ontwikkeling die de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt, wat ook blijkt uit het reclasseringsadvies. Gelet op voorgaande omstandigheden heeft de raadsman verzocht een straf op te leggen die het voorarrest niet te boven gaat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] door met een auto op het slachtoffer in te rijden, waardoor het slachtoffer ten val kwam en vervolgens enkele meters werd voortgesleept door de auto. Vervolgens heeft de verdachte nogmaals doelgericht op het slachtoffer ingestuurd en hem weer aangereden. Het feit dat het slachtoffer de aanrijding(en) heeft overleefd, is niet aan de verdachte te danken. Dat het letsel van het slachtoffer voornamelijk door het steken door de medeverdachte is veroorzaakt, doet evenmin af aan de ernst van de gedragingen van de verdachte. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld. Wel liep de verdachte in een proeftijd in verband met een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een (ernstig) strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 31 juli 2024. De reclassering acht het risico op recidive laag en adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte heeft het schorsingstoezicht positief afgerond en heeft zich daarbij meewerkend opgesteld. Hij heeft zijn leven op orde en de reclassering acht bijzondere voorwaarden niet nodig.
Op te leggen straf
De aard en ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden.
De rechtbank ziet echter in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om de straf te verlagen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 28 juni 2022, omdat de verdachte op deze datum in deze zaak in verzekering is gesteld en hij daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Omdat het eindvonnis op 3 september 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van (ruim) twee maanden. Een overschrijding van de redelijke termijn wordt in de regel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het tijdsverloop in deze zaak, waardoor de verdachte lang in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop ervan, resulteert er in dat de rechtbank de duur van de op te leggen gevangenisstraf vermindert met vijf procent (27 dagen).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 513 dagen passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft op de Rol-MK van 13 maart 2023 de voorlopige hechtenis van de verdachte per 15 maart 2023 geschorst tot aan de dag van de einduitspraak in deze zaak. Aan deze schorsing zijn algemene en bijzondere voorwaarden verbonden. Ter terechtzitting zijn door de officier van justitie en de raadsman geen standpunten ingenomen over de voorlopige hechtenis. Gelet daarop, alsook op de op te leggen straf, ziet de rechtbank geen aanleiding om een beslissing te nemen over de voorlopige hechtenis van de verdachte. Dit betekent dat de voorlopige hechtenis per 3 september 2024 van rechtswege herleeft.

7.Beslag

Onder de verdachte is het volgende goed inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: Goednummer: 1342841, zwart, merk: Volkswagen, chassisnr: [nummer] ).
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen auto verbeurd te verklaren omdat het strafbare feit met behulp van dit goed is gepleegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de inbeslaggenomen auto terug te geven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten de broer van de verdachte. De verdachte had de inbeslaggenomen auto geleend van zijn broer en is gaan tanken, waarbij de onderhavige situatie is ontstaan. Op grond van artikel 33a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is de auto niet vatbaar voor verbeurdverklaring.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de inbeslaggenomen auto eigendom is van de broer van de verdachte. De verdachte had deze auto geleend en is hiermee naar het tankstation gereden waar het strafbare feit heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 33a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kunnen goederen van derden alleen verbeurd worden verklaard als die derde wist of redelijkerwijs kon vermoeden waarvoor die goederen werden gebruikt, of als niet kan worden vastgesteld aan wie de goederen toebehoren. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de eigenaar van de auto wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de verdachte zijn auto zou gebruiken bij het bewezenverklaarde strafbare feit, is de auto niet vatbaar voor verbeurdverklaring. De inbeslaggenomen auto zal daarom worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten de broer van de verdachte.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 mei 2021 in de zaak met parketnummer 15/168592-20 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden toegewezen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en het een andersoortig feit betreft.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk. De verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een nieuw (ernstig) strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde overtreden. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom toewijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
513 (vijfhonderddertien) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Gelast de teruggave aan [naam 2] , broer van de verdachte, van:
1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: Goednummer: 1342841, zwart, merk: Volkswagen, chassisnr: [nummer] ).
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/168592-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland van 19 mei 2021.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)