ECLI:NL:RBNHO:2024:9063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
347928 HA ZA 24-30
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake onrechtmatige uitlatingen en vrijheid van meningsuiting in geschil tussen Stichting Linh Son Tempel en gedaagden

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, staat de Stichting Linh Son Tempel tegenover drie gedaagden in een geschil over onrechtmatige uitlatingen en de vrijheid van meningsuiting. De Stichting vordert een verbod op het publiekelijk suggereren van onrechtmatig gedrag door haar bestuursleden, waaronder beschuldigingen van diefstal en seksueel misbruik. De rechtbank heeft de vorderingen van de Stichting c.s. tegen gedaagde 2 en gedaagde 3 afgewezen, omdat onvoldoende bewijs is geleverd voor onrechtmatige uitlatingen door hen. Voor gedaagde 1 is de situatie complexer, aangezien de rechtbank een vertaling van de uitlatingen door een beëdigd vertaler vereist om te kunnen oordelen over de onrechtmatigheid van de uitlatingen. De zaak is aangehouden om de Stichting de gelegenheid te geven deze vertaling te overleggen. De rechtbank roept partijen op om hun geschillen in der minne op te lossen, gezien de impact op de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/347928 / HA ZA 24-30
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING LINH SON TEMPEL,
gevestigd in Heerhugowaard,
2.
[eiser 1],
wonende in [land] ,
3.
[eiser 2],
wonende in [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. M.A. Mak te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
allen wonende in [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. E. Doornbos te Badhoevedorp.
Eisers zullen hierna afzonderlijk de Stichting, [eiser 1] en [eiser 2] en gezamenlijk de Stichting c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een botsing van fundamentele rechten. Enerzijds het recht van de Stichting c.s. om niet in hun eer of goede naam te worden aangetast, anderzijds het recht van [gedaagde 1] c.s. op vrije meningsuiting en het belang dat zij zich in het openbaar kritisch, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die hun geloofsgemeenschap raken.
In deze procedure vordert de Stichting c.s. een verbod omtrent het publiekelijk suggereren dat sprake is van, kort gezegd: 1. het onrechtmatig wegnemen van geld van de Stichting door [eiser 1] en/of [eiser 2] en 2. seksueel misbruik door [eiser 1] en/of [eiser 2] . Daarnaast vordert de Stichting c.s. rectificatie en schadevergoeding.
De rechtbank wijst de vorderingen van de Stichting c.s. ten aanzien van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] af. De Stichting c.s. heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatige uitlatingen hebben gepubliceerd dan wel dat [gedaagde 3] de aanstichter zou zijn van het doen van onrechtmatige openbare mededelingen.
Ten aanzien van de vorderingen tegen [gedaagde 1] stelt de rechtbank vast dat een vertaling door een beëdigd vertaler van de door [gedaagde 1] gedane uitlatingen ontbreekt. De rechtbank stelt de Stichting c.s. in de gelegenheid om een dergelijke vertaling alsnog in het geding te brengen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens inhoudende provisionele vorderingen (ex. artikel 223 Rv) van
18 december 2023, met producties 1 tot en met 23,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties 1 en 2,
  • het vonnis in incident van 21 februari 2024,
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 17 april 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte wijziging van eis, tevens akte overlegging producties 24 tot en met 34 van de Stichting c.s.,
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 3 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.,
  • de mondelinge behandeling van 22 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij door mr. Mak, [eiser 1] en [eiser 2] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 maart 2015 is de Stichting Linh Son Tempel opgericht. De Stichting heeft als doel het verspreiden en onderwijzen van het Mahayana Boeddhisme. De Stichting richt zich met name op de Vietnamese gemeenschap in Nederland. Zij is eigenaar van een tempel in Oudendijk (hierna: de tempel).
2.2.
Bij de oprichting van de Stichting is [eiser 1] aangesteld als hoofd van de tempel en voorzitter van het bestuur. [eiser 1] is monnik en geestelijk leider van vier tempels wereldwijd.
2.3.
[gedaagde 1] is een volgelinge van de tempel.
2.4.
[gedaagde 3] was sinds 2017 een leerling van [eiser 1] . Hij was sinds de oprichting van de Stichting penningmeester van de tempel.
2.5.
[gedaagde 2] is de moeder van [gedaagde 3] .
2.6.
Eind 2021 ontstond het gerucht dat [eiser 1] de Stichting financieel had benadeeld en dat er grote onregelmatigheden waren in de financiële administratie van de Stichting. [gedaagde 3] heeft er vervolgens bij [eiser 1] op aangedrongen af te treden als bestuurder.
2.7.
Het bestuur van de Stichting heeft [eiser 2] in april 2022 gevraagd de financiën van de Stichting te (laten) controleren door [boekhoudbureau] . [boekhoudbureau] kwam in juni 2022 met haar bevindingen. In deze bevindingen is opgenomen:
“Gedurende de jaren 2015 tot en met 2020 is het eindsaldo van de bankrekeningen hoger dan verwacht mag worden volgens het kasstroomoverzicht. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat er in de betreffende jaren uiteindelijk meer baten zijn geweest dan dat er zijn verantwoord in de oorspronkelijke stukken van de stichting. Het geschil splitst zich vooral toe op 2015 tot en met 2017. Over 2018 tot en met 2020 zijn de verschillen verwaarloosbaar. De leningen zijn verder afgestemd.”.
2.8.
[gedaagde 3] heeft op zijn beurt [bedrijf] onderzoek laten doen naar de financiën van de Stichting. [bedrijf] heeft een “rapport van feitelijke bevindingen” opgemaakt gedateerd op 5 september 2022.
2.9.
De Stichting heeft in augustus 2022 een nieuw bestuur gekregen bestaande uit (onder anderen) [eiser 1] en [eiser 2] . Het nieuwe bestuur heeft [gedaagde 3] ontslagen als bestuurder.
2.10.
Bij kort geding vonnis van 10 oktober 2022 heeft deze rechtbank [gedaagde 3] onder meer veroordeeld om het bestuur van de Stichting toegang tot de tempel te verschaffen en hem verboden om zonder toestemming van het bestuur (het terrein van) de tempel te betreden. [gedaagde 3] is hiertegen niet in hoger beroep gegaan.
2.11.
Tijdens de behandeling van het kort geding tussen partijen bleek [gedaagde 3] in september 2022 € 63.000,00 van de rekening van de Stichting op zijn privérekening te hebben overgemaakt. De Stichting heeft conservatoir derdenbeslag gelegd op de rekening van [gedaagde 3] . [gedaagde 3] heeft daarop het geld terugbetaald. Bij verstekvonnis van 23 november 2022 is [gedaagde 3] veroordeeld om aan de Stichting € 63.000,00 te betalen, vermeerderd met rente. Ook is [gedaagde 3] veroordeeld in de beslag- en proceskosten.
2.12.
In opdracht van [gedaagde 3] heeft het NFO forensisch onderzoek laten verrichten naar de leningsovereenkomsten die in de administratie zaten op basis waarvan [eiser 1] geld leende aan de tempel. Uit het onderzoekrapport van 20 oktober 2023 blijkt dat de overeenkomsten die dateren uit de periode 2015-2021 waarschijnlijk kort na elkaar zijn opgemaakt en zijn ondertekend op hetzelfde papier en met een zelfde pen.
2.13.
In een verzoekschriftprocedure bij deze rechtbank heeft [gedaagde 3] onder meer vernietiging van zijn ontslag als bestuurder gevorderd. Bij beschikking van 24 juli 2023 is het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft in deze beschikking tevens overwogen dat uit het rapport van [bedrijf] niet blijkt dat er sprake is (geweest) van financieel wanbeheer binnen de Stichting. Tegen deze beschikking heeft [gedaagde 3] hoger beroep ingesteld. Tijdens de behandeling van dit hoger beroep bleek dat er nieuwe leningsovereenkomsten van [eiser 1] aan de Stichting zijn opgemaakt en verschillende leningsovereenkomsten zijn geantedateerd. Het Gerechtshof heeft tot op heden nog geen arrest in die procedure gewezen.
2.14.
Op 27 augustus 2023 is op het terrein van de tempel een manifestatie gehouden waarbij spandoeken met beledigende teksten met foto’s van [eiser 1] zijn getoond.
2.15.
In een andere procedure bij deze rechtbank tussen de Stichting en [gedaagde 3] is [gedaagde 3] bij vonnis van 25 oktober 2023 onder meer veroordeeld tot betaling van € 40.445,03 aan de Stichting.
2.16.
[gedaagde 1] heeft in de periode tussen 4 juni 2022 en 20 september 2023 een groot aantal berichten en video’s in het Vietnamees en in het Nederlands over [eiser 1] en/of [eiser 2] op haar sociale media geplaatst. [gedaagde 2] heeft in september 2023 een aantal berichten en video’s over [eiser 1] en/of [eiser 2] in het Vietnamees op haar sociale media geplaatst.
2.17.
De rechtbank heeft bij vonnis in incident van 21 februari 2024 [gedaagde 1] – bij wijze van voorlopige voorziening – verboden om gedurende de loop van deze procedure, op Facebook en/of via andere media en/of anderszins publiekelijk gedurende het geding te suggereren dat [eiser 1] en/of [eiser 2] seksueel misbruik zouden maken en/of geld hebben weggenomen van de tempel, op straffe van een dwangsom.
2.18.
Nadien heeft [gedaagde 1] diverse uitlatingen gedaan op sociale media. Onder ander bij e-mail van 19 april 2024 heeft de advocaat van de Stichting c.s. [gedaagde 1] gesommeerd de door de deurwaarder op 16 april 2024 aangezegde verbeurde dwangsommen te betalen, aangezien de Stichting c.s. van mening is dat aan het vonnis van 21 februari 2024 niet is voldaan. [gedaagde 1] heeft de verschuldigdheid hiervan betwist.
2.19.
Vervolgens hebben partijen hierover, alsmede over eerdergenoemde leningsovereenkomsten en geldstromen – al dan niet via hun advocaten – met elkaar verder gecorrespondeerd. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting c.s. vordert na wijziging van haar eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( i) [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder afzonderlijk te verbieden op Facebook en/of via andere media en/of anderszins direct of indirect (via anderen) publiekelijk te suggereren dat [eiser 1] en/of [eiser 2] seksueel misbruik zouden maken en/of geld hebben weggenomen van de tempel op straffe van verbeurte van een dwangsom,
( ii) [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder afzonderlijk te verbieden [eiser 1] en/of [eiser 2] op Facebook en/of via ander media en/of anderszins direct of indirect (via anderen) publiekelijk onnodig grievend te bejegenen waaronder maar niet uitsluitend door het bezigen van scheldwoorden in verband met [eiser 1] en/of [eiser 2] (gezamenlijk of ieder afzonderlijk) waaronder hun te betitelen als
Klootzak; Vuile Vieze Hond; Vuile Hond; Gecastreerde Hond; Hongerige Hond; Dolle Hond; Hond; Virus; Klote Gedoe; Fuck op; Depressieve Frank Virus; Borderliner; Manipulatief en narcistische persoonlijkheid; Imbeciel; Oplichter; Dom ding; [… 2] en Con chóen het plaatsen van afkeurenswaardige emoticons (zoals een brakende emoticon, een poep emoticon, een emoticon met duivelsoren) op straffe van verbeurte van een dwangsom,
( iii) [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder afzonderlijk te gebieden binnen vier dagen na het betekenen van dit vonnis een schriftelijk rectificatie – in briefvorm geadresseerd aan [eiser 1] en [eiser 2] p/a Stichting Linh Son Tempel – te sturen met uitsluitend de volgende tekst, of in een in goede justitie te bepalen tekst, in het Nederlands, Engels en in het Vietnamees dat op normale wijze is weergegeven:
In het Engels
Dear Mr. [eiser 1] and Mr. [eiser 2] ,
I confirm that the District Court of Noord Holland has ordered me by judgment of […] to confirm to you that my statements about you both amongst which the accusation that Mr. [eiser 1] with the support of Mr. [eiser 2] defrauded the Linh Son Temple and committed sexual abuse as well as my naming and shaming of you both have been considered by the District Court to be tortious since there is no evidence for my accusations and certain words I used in my accusations have been considered to be abusive. The District Court ordered me to cease and desist this behavior and to send you this letter. You have the right to make this letter public on your website and to communicate the same to other interested parties.
Sincerely yours,
[NAAM]
In het Nederlands
Geachte heren [eiser 1] en [eiser 2] ,
Ik bevestig dat de Rechtbank Noord-Holland mij bij vonnis van […] heeft bevolen om aan u te bevestigen dat mijn verklaringen over u beiden, waaronder de beschuldiging dat de heer [eiser 1] met de steun van de heer [eiser 2] de Linh Son Tempel heeft opgelicht en seksueel misbruik heeft gepleegd, alsmede mijn naming and shaming van u beiden, door de rechtbank als onrechtmatig zijn aangemerkt, aangezien er geen bewijs is voor mijn beschuldigingen en bepaalde woorden die ik gebruikte in mijn beschuldigingen zijn beschouwd als beledigend. De rechtbank heeft mij bevolen dit gedrag te staken en u deze brief te sturen. U heeft het recht om deze brief openbaar te maken op uw website en deze mee te delen aan andere geïnteresseerden.
Hoogachtend,
[NAAM]
In het Vietnamees
Foto verwijderd ivm anonimisering.
[NAAM]
en de bovenstaande brief op hun Facebook pagina’s te posten gedurende een maand op reguliere en duidelijk zichtbare wijze waarbij het bericht is gepinnt zodat het gedurende deze termijn bovenaan blijft staan, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
(iv) [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder afzonderlijk te bevelen het smartengeld van
€ 75.000,00 aan [eiser 1] en € 10.000,00 aan [eiser 2] te betalen waarbij geldt dat wanneer de een heeft betaald de ander is gekweten,
( v) [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder afzonderlijk te bevelen de schade te betalen aan de tempel van € 3.000,00 per maand met ingang van 1 juni 2022 totdat de rectificatie is geplaatst waarbij geldt dat wanneer de een heeft betaald de ander is gekweten,
(vi) [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder afzonderlijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De Stichting c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), doordat zij (onder meer) op Facebook berichten heeft geplaatst waarin zij [eiser 1] en [eiser 2] ten onrechte beschuldigt van seksueel misbruik, diefstal en fraude. Deze beschuldigingen zijn in strijd met de wettelijke verplichting van [gedaagde 1] c.s. om zich te onthouden van smaad en laster. Zelfs als de beschuldigingen gegrond zouden zijn (wat niet het geval is), is de wijze waarop deze worden geuit in de gegeven omstandigheden onnodig grievend en daarmee onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] . De uitlatingen over [eiser 1] en [eiser 2] zijn ook onrechtmatig jegens de Stichting, omdat het publiek hen als bestuursleden zal vereenzelvigen met de Stichting. Tot slot geldt dat [gedaagde 1] ook na het incidentele vonnis van 21 februari 2024 niet is opgehouden met het uiten van haar beschuldigingen, zo heeft zij wederom verschillende teksten en video’s met betrekking tot [eiser 1] en [eiser 2] tussen 24 maart 2024 en 25 mei 2024 op sociale media geplaatst.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert hiertegen verweer. [gedaagde 1] c.s. heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Het is haar plicht om misstanden die haar geloofsgenoten aangaan kenbaar te maken, zoals het vermoeden van wegsluizen van geld en het niet volgen van de gedragsregels. [eiser 1] en [eiser 2] hebben [gedaagde 1] c.s. bovendien op hun beurt zelf ook – onnodig grievend – zwartgemaakt. [gedaagde 1] c.s. kan zich daarnaast niet vinden in de vertalingen van de berichten op Facebook die door de Stichting c.s. in het geding zijn gebracht. Deze berichten zijn niet door een beëdigd vertaler vertaald en missen bovendien context. De berichten zijn allemaal van andere orde, zodat niet in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ze onrechtmatig zijn, aldus steeds [gedaagde 1] c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
In deze zaak gaat het om een botsing van fundamentele rechten: aan de zijde van de Stichting c.s. om het recht op eerbiediging van haar eer en goede naam (gewaarborgd door artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM) en aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. om het recht op vrijheid van meningsuiting.
4.2.
Toewijzing van het onder 3.1 onder I en II gevorderde zou een beperking inhouden van het in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 lid 1 van het EVRM [1] neergelegde recht van [gedaagde 1] c.s. op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake wanneer de onder I en II genoemde uitlatingen van [gedaagde 1] c.s. een zodanige inbreuk maken op de eer en goede naam van de Stichting c.s. dat die als onrechtmatig moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 6:162 BW.
4.3.
Voor het antwoord op de vraag welk grondrecht – het recht op vrije meningsuiting of het recht op bescherming van de eer en goede naam – in het concrete geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Welk van deze grondrechten, die in beginsel gelijkwaardig zijn, het zwaarst behoort te wegen hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer relevant:
  • de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
  • de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die aan de kaak wordt gesteld;
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
  • de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen;
  • het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en;
  • de maatschappelijke positie van de betrokken persoon/personen.
Genoemde omstandigheden wegen niet alle even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
4.4.
Ter onderbouwing van haar vorderingen heeft de Stichting c.s. verwezen naar:
- diverse berichten over [eiser 1] en/of [eiser 2] die [gedaagde 1] tussen 4 juni 2022 en 20 september 2023 op Facebook heeft geplaatst;
- vier door [gedaagde 3] op Facebook geplaatste video’s van beledigende spandoeken met foto’s van [eiser 1] die in brand worden gestoken (datum onbekend);
- teksten en video’s met betrekking tot [eiser 1] en [eiser 2] die [gedaagde 2] in september 2023 op Facebook heeft geplaatst;
- een op 27 augustus 2023 onder leiding van [gedaagde 1] op het terrein van de tempel gehouden manifestatie, waarbij een aantal personen waaronder [gedaagde 3] , spandoeken toont met daarop foto’s van [eiser 1] met grievende teksten,
- teksten en video’s met betrekking tot [eiser 1] en [eiser 2] die [gedaagde 1] tussen 24 maart 2024 en
25 mei 2024 op sociale media heeft geplaatst.
De rechtbank zal de vorderingen hierna afzonderlijk bespreken.
[gedaagde 2]
4.5.
Uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde 2] in september 2023 meerdere teksten en video’s met betrekking tot [eiser 1] en [eiser 2] heeft geplaatst. [gedaagde 2] heeft [eiser 1] en [eiser 2] onder meer voor dief uitgemaakt en onder andere het volgende geschreven: “
De meester kwam zijn verantwoordelijkheden niet na”, “
Hij vernietigde het eigendom van de tempel en het geld van de mensen voor kaartjes en geschenken”,
“De leraar misbruikt de middelen van mensen”,Daarnaast heeft zij onder een compromitterende video van [eiser 2] , waarin deze [gedaagde 3] aanspreekt op de overboeking van € 63.000,00 van de rekening van de Stichting naar zijn privérekening, onder andere het volgende geplaatst:
“Er is iets mis met jullie.”, “Ik zie dat je gulzig bent, graag slaapt en graag geld uitgeeft.”, “Verdien geen geld door wrede dingen te doen over de rug van mensen, door ons te bedriegen”.
4.6.
Verder heeft [gedaagde 2] onder een video van 20 september 2023 waarin is te zien hoe personen spullen uit de slaapkamer van [eiser 1] verwijderen, het volgende geplaatst:
“ [naam 4] , jij hebt gezien dat iedereen alle eetwaren uit je slaapkamer gehaald heeft. Dit zijn de eetwaren die door ons naar de tempel gebracht hebben om offers te brengen aan de tempel en om te koken voor de boeddhisten die komen eten. Het is niet de bedoeling dat jij ze in je slaapkamer verstopt tot dat ze over de datum en beschimmeld zijn. Jij daagt [gedaagde 3](toevoeging rechtbank: lees [gedaagde 3] )
uit bij de rechter om de vergoeding van die eetwaren en de verbouwingskosten van je kamer, waaronder toilet, alles in totaal € 63.000,- op te eisen. Jullie hebben eetwaren in 2017 in je kamer verstopt. Het stinkt daardoor heeft men samen besloten om je slaapkamerdeur open te maken en een extra toilet te bouwen voor de boeddhisten. Bij een viering, komen mensen logeren, het is lastig om naar beneden te lopen. Een paar mensen zijn gevallen. Het is erg gevaarlijk voor oudere mensen. Het is voor grote publiek, niet alleen voor iemand. Je slaapkamer heeft nog steeds een toilet, de badkamer is een beetje kleiner geworden, maar die is schoon. Jij klaagt [gedaagde 3] aan om € 63.000,- als compensatie te laten betalen? Denk je dat het geld uit de lucht valt of jij bent dat al aangewend om op deze manier geld te verdienen met het bloed van anderen? Ik raad je aan om je handen te gebruiken om geld te verdienen en niet liegen om het vertrouwen van mensen te krijgen. Ik walg om jou en je trouwelingen. Jij bent net als een worm. Als je van geld houdt, eet en slaap graag, dan moet je gaan werken, zodat je ouders niet voor jou hoeven schamen dat ze jou op de wereld hebben gezet.”.
4.7.
Afsluitend zijn de volgende emoticons geplaatst:
4.8.
En onder een andere video van 22 september 2023 heeft zij de volgende opmerking op Facebook geplaatst:
“Dit is een gemene en vuile daad van [naam 4] en [gedaagde 1] in het jaar 2015. In 2016
organiseerden [naam 4] en [gedaagde 1] een bijeenkomst van de Boeddhisten. Zij waren van plan om een stukje landgoed te kopen om een tempel erop te bouwen. Toen ze een plek hebben gevonden, de huidige tempel, wilde de bank het geld niet uitlenen. Het huis wordt voor 515.000 euro verkocht, dus wij kunnen de lasten allemaal samen dragen. Samen hebben wij het geld verzameld. Samen met drie andere mensen, [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 1] [naam 6] zitten ze in het bestuur. Eigenlijk hebben deze drie mensen geen verstand van geld, alles controleerden [gedaagde 1] en [gedaagde 1] [… 2] . Als het om geld en het overboeken van geld ging, dan deed [gedaagde 1] [… 2] het. Zij beheerst heel goed Nederlands, dus zij was zowel penningmeester als accountant van de tempel. [gedaagde 1] beheerst matig Nederlands, dus hij weet niets van het geld en het overboeken van geld. Het geld is niet transparant. bijvoorbeeld 7 van onze familieleden droegen bijna tweehonderdduizend VND bij om de tempel te kopen. Mijn familie. [naam 1] , [gedaagde 3] , [naam 2] em [naam 3] hebben een bedrag van 98 duizend Euro bijgedragen. Jullie zijn niet transparant. Jullie hebben allemaal het geld uitgegeven, waar geen gegevens over bekend zijn en ook omdat het niet op de bank is gestort. Heel veel geld dat boeddhisten hebben gedoneerd, zonder dat het in dossier te bewaren. We hebben het vaak erover gevraagd en [naam 4] antwoordde dat alles genoteerd is, maar werkelijk was dat niet het geval. Wij hebben [gedaagde 2] opnieuw gevraagd waarom hij van ons vertrouwen misbruik gemaakt heeft en ons geld bedrogen? Jullie zijn handlangers van elkaar zijn echt incompetent.”
4.9.
De Stichting c.s. heeft betoogd dat deze teksten en video’s smaad en laster opleveren en tevens onnodig grievend zijn zodat een verbod op soortgelijke uitingen op zijn plaats is. De rechtbank gaat daaraan voorbij, niet alleen omdat de uitlatingen van enige tijd geleden dateren en beperkt zijn gebleven tot een zeer korte tijdspanne (enkele dagen in september 2023), maar ook omdat de uitlatingen geen onrechtmatig karakter dragen. De Stichting c.s. heeft niet voldoende onderbouwd dat [gedaagde 2] onrechtmatige uitlatingen heeft gepubliceerd betreffende seksueel misbruik of diefstal door [eiser 1] en/of [eiser 2] .
4.10.
Bij de beoordeling van de uitlatingen van [gedaagde 2] gaat de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit dat de door de Stichting c.s. gepresenteerde vertaling van eerdergenoemde berichten correct is. De rechtbank constateert dat de toon van [gedaagde 2] hier en daar weinig subtiel is, maar dat maakt haar uitlatingen nog niet onrechtmatig. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat er geen indicatie is dat de uitlatingen feitelijk onjuist zijn en dat de uitlatingen, zoals gezegd, een incidenteel karakter hebben. De berichten zijn immers allemaal in de periode van 20 tot en met 23 september 2023 geplaatst. Ten aanzien van de overige in de dagvaarding geciteerde en weergegeven uitlatingen geldt eveneens dat het hier duidelijk telkens gaat om opvattingen van [gedaagde 2] die weliswaar kritisch en onvriendelijk van toon zijn, maar niet de grens van onrechtmatigheid overschrijden. Het feit dat de uitlatingen mogelijk als grievend kunnen worden ervaren, leidt er niet zonder meer toe dat deze uitlatingen, juridisch bezien, onrechtmatig zijn en zodoende een beperking van de vrijheid van meningsuiting rechtvaardigen.
4.11.
De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde 2] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Stichting c.s. Dit betekent dat de onder 3.1 onder I en II gevorderde verboden, de onder III gevorderde rectificatie en de onder IV en V gevorderde schadevergoeding ten aanzien van [gedaagde 2] bij eindvonnis zullen worden afgewezen.
[gedaagde 3]
4.12.
De Stichting c.s. stelt zich ten aanzien van [gedaagde 3] op het standpunt dat hij de bron is van de onrechtmatige openbare mededelingen doordat hij anderen ertoe aanzet deze mededelingen te doen. Volgens de Stichting c.s. is ook dit aanzetten onrechtmatig jegens de Stichting c.s. omdat daarmee ook strafrechtelijke bepalingen worden overtreden en dit bovendien onbetamelijk is vis-à-vis de benadeelden. Omdat [gedaagde 3] [gedaagde 2] en [gedaagde 1] heeft aangezet tot het doen van openbare mededelingen heeft hij onrechtmatig jegens de Stichting c.s. gehandeld.
[gedaagde 3] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.13.
De Stichting c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet onderbouwd dat [gedaagde 3] anderen heeft aangezet tot het doen van onrechtmatige uitlatingen betreffende seksueel misbruik en/of het wegnemen van geld door [eiser 1] en/of [eiser 2] . De enkele zesregelige alinea onder randnummer 3.9 van de dagvaarding en de verwijzing naar de door haar in het geding gebrachte productie 30 – die bestaat uit berichten die dateren uit het voorjaar van 2022 in de besloten chatgroep
‘ [naam 5] ’– waaruit zou moeten blijken dat [gedaagde 3] de aanstichter is van allerlei kwalijke berichtgeving, is daartoe volstrekt onvoldoende. Uit niets blijkt dat hij deze berichten zelf heeft opgesteld dan wel dat hij de aanstichtersrol heeft vervuld die de Stichting c.s. hem toedicht. Hierbij weegt de rechtbank sterk mee dat de Stichting c.s. desgevraagd op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat haar stellingen ten aanzien van [gedaagde 3] berusten op een vermoeden en zij erkent dat er weinig bewijs voor is. Het enkele vermoeden (uitgesproken op pagina 1 van productie 30) dat [gedaagde 3] zijn account ter beschikking heeft gesteld en (daarmee) de bron is van onrechtmatige openbare mededelingen levert geen deugdelijke grondslag op voor het onder I en II genoemde verbod. Dit betekent dat ook ten aanzien van [gedaagde 3] het gevorderde onder 3.1 bij eindvonnis zal worden afgewezen.
[gedaagde 1]
4.14.
Voor [gedaagde 1] geldt het volgende. De Stichting c.s. heeft gesteld en met foto’s, video’s en berichten onderbouwd dat [gedaagde 1] een groot aantal uitlatingen heeft gedaan op sociale media. Het verweer dat [gedaagde 1] c.s. voorop stelt is echter dat deze berichten onjuist zijn vertaald. Volgens [gedaagde 1] c.s. zijn de berichten van [gedaagde 1] c.s. zelfs dusdanig slecht vertaald dat de kwalificaties in de door de Stichting c.s. overgelegde vertaling veel ernstiger zijn dan hetgeen oorspronkelijk is opgeschreven door [gedaagde 1] . Door [gedaagde 1] c.s. zijn alle berichten zelf ook vertaald welke vertaling is overgelegd bij akte overlegging producties als productie 1.
4.15.
Desgevraagd heeft de Stichting c.s. op de mondelinge behandeling verklaard dat zij de uitlatingen van [gedaagde 1] c.s. heeft vertaald met behulp van Google Translate en dat daarna de vrouw van [eiser 2] deze vertalingen heeft gefatsoeneerd. [gedaagde 1] c.s. heeft op haar beurt verklaard dat de door haar in het geding gebrachte vertaling ook niet door een beëdigd vertaler is opgesteld, maar door [gedaagde 1] zelf.
4.16.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Omdat een vertaling, opgesteld door een beëdigd vertaler ontbreekt en [gedaagde 1] c.s. de vertaling door de Stichting c.s. gemotiveerd betwist, kan de rechtbank niet vaststellen of de gedane openbare mededelingen genoemd onder randnummer 2.37 (1 t/m 19, pagina 16 t/m 28) van de dagvaarding door [gedaagde 1] al dan niet onrechtmatig jegens de Stichting c.s. zijn. Met [gedaagde 1] c.s. is de rechtbank van oordeel dat een vertaling verkregen op basis van Google Translate in een situatie als deze, waarin het bij uitstek aankomt op een nauwkeurige weergave van het origineel, ontoereikend is. Voor een adequate beoordeling van de tegen [gedaagde 1] ingestelde vorderingen dient de rechtbank de beschikking te hebben over een vertaling waarvan de kwaliteit niet ter discussie staat. De rechtbank zal de Stichting c.s. in de gelegenheid stellen bij akte alsnog een vertaling van de openbare mededelingen door [gedaagde 1] in de Nederlandse taal, opgesteld door een beëdigd vertaler, in het geding te brengen.
Slotsom
4.17.
De zaak wordt verwezen naar de rol van
16 oktober 2024voor akte aan de zijde van de Stichting c.s. teneinde de Stichting c.s. de gelegenheid te bieden de onder 4.16. bedoelde vertaling in het geding te brengen, waarna [gedaagde 1] c.s. in de gelegenheid zal worden gesteld bij (antwoord)akte te reageren.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Oproep rechtbank aan partijen
4.18.
Gelet op de aanhoudende impasse die tussen partijen bestaat en de impact hiervan op de gemeenschap geeft de rechtbank evenals eerder is gebeurd in de beschikking van
22 december 2022 (rechtsoverweging 4.25) partijen nogmaals nadrukkelijk in overweging om onder begeleiding van de Boeddhistische belangenorganisatie of anderszins hun geschillen in der minne op te lossen.
4.19.
Zoals reeds in de beschikking van 22 december 2022 is overwogen stellen partijen allen het belang van de Stichting en de gemeenschap na te streven. Geen van betrokkenen is erbij gebaat om de thans ontstane situatie nog langer te laten voortduren en/of telkens nieuwe rechtszaken aanhangig te maken met alle negatieve gevolgen en kosten van dien. De rechtbank roept partijen dan ook op om hun verantwoordelijkheid naar de gemeenschap te nemen en er aan bij te dragen dat de eenheid wordt hersteld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
16 oktober 2024, opdat de Stichting c.s. bij akte van de door [gedaagde 1] gedane openbare mededelingen een Nederlandse vertaling, zoals nader omschreven in r.o. 4.16. van dit vonnis, in het geding zal brengen, die is opgesteld door een beëdigde vertaler voor de Vietnamese taal;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op
4 september 2024.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.