ECLI:NL:RBNHO:2024:9030

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C/15/354226 / JU RK 24-960
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 augustus 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is behandeld in het kader van jeugdbescherming, waarbij de kinderrechter de belangen van [de minderjarige] vooropstelde. De ouders van [de minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de relatie tussen hen en [de minderjarige] is ernstig verstoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] momenteel niet in staat is om thuis te wonen, gezien de veiligheidsrisico's en de verstoorde relatie met zijn ouders. De kinderrechter heeft de GI (Jeugdbescherming te Amsterdam) verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 20 februari 2025, in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat er nog geen vooruitgang is geboekt in de relatieherstel tussen [de minderjarige] en zijn ouders, en dat er een persoonlijkheidsonderzoek moet worden uitgevoerd om de juiste hulp en begeleiding te kunnen bieden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de machtiging onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/354226 / JU RK 24-960
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Jeugdbeschermingte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van 28 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven in een apart gesprek met de kinderrechter. Hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] .
2.3.
Bij spoedbeschikking van de kinderrechter van 23 november 2023 is [de minderjarige] met
ingang van 22 november 2023 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie
maanden. De ondertoezichtstelling is daarna definitief uitgesproken en verlengd en duurt nu nog tot 20 februari 2025.
2.4.
Tevens heeft de kinderrechter bij spoedbeschikking van 23 november 2023 een
machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij een accommodatie jeugdhulpaanbieder
voor de duur van vier weken. Deze machtiging is daarna steeds verlengd en duurt nu nog tot
20 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (opnieuw) te verlengen voor het restant van de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 20 februari 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat de relatie tussen [de minderjarige] en de ouders verstoord is, en zij moeite hebben elkaar te vertrouwen. Ook zitten de ouders niet altijd op één lijn over hoe zij het gedrag van [de minderjarige] moeten aanpakken. [de minderjarige] overziet de gevolgen van zijn gedrag niet. Hij wil alles zelf regelen, vindt dat hij nergens hulp bij nodig heeft en vertrouwt volwassenen niet. Hij is ook erg vermijdend, waarbij het lijkt of een boodschap bij hem aankomt, maar hij hier dan geen gevolg aan kan geven. Verder is [de minderjarige] in korte tijd meermalen met de politie in aanraking gekomen. Hij voert een HALT-straf niet uit, zodat hij waarschijnlijk een andere straf zal krijgen. Daarnaast is [de minderjarige] van school geschorst tot eind 2024, omdat hij twee keer dezelfde jongen heeft geslagen. Ook is hij zijn eerste baan kwijtgeraakt nadat hij tweemaal niet op school was gekomen. [de minderjarige] ziet geen meerwaarde in school en is weinig gemotiveerd voor een opleiding. Hij heeft nu wel werk als schoonmaker. Hij verslaapt zich soms, maar zijn werkgever is verder erg tevreden over hem.
Sinds de uithuisplaatsing is gezocht naar de juiste manier om met [de minderjarige] om te gaan. Als er consequenties worden verbonden aan zijn gedrag, is er steeds minder ingang bij hem. Daarom hebben de GI en [accommodatie jeugdhulpaanbieder] besloten zijn zelfbepalende gedrag te dulden. Wel toetsen zij regelmatig of [de minderjarige] meer begrensd moet worden om te voorkomen dat de situatie verwaarlozend wordt.
Er is nog niet gewerkt aan relatieherstel tussen [de minderjarige] en het gezin, en daarom ook niet aan thuisplaatsing. Als [de minderjarige] nu naar huis zou gaan, zijn er grote veiligheidsrisico’s vanwege de kans op escalaties. De ouders vinden het niet het juiste moment om toe te werken naar thuisplaatsing, terwijl [de minderjarige] zegt niet te willen meewerken aan een terugkeer naar huis. Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is daarom nog nodig.
3.3.
Op de zitting is door de GI naar voren gebracht dat [de minderjarige] vanwege zijn politiecontacten vanuit de gemeente een persoonsgebonden aanpak krijgt. Over de voortgang van de strafzaken is nog niets bekend.
Om [de minderjarige] zes maanden te geven om een opleiding te vinden, heeft de GI als voorwaarden gesteld dat hij werk moet hebben en moet meewerken aan begeleiding van een coach en behandeling bij De Waag. Hij heeft nu drie gesprekken gehad met de coach, met wie hij een goede klik heeft. Ook gaat hij naar De Waag. Eerder vond de GI het FAST-traject van De Waag passend om de relatie van de gezinsleden te verbeteren en diagnostiek bij [de minderjarige] te doen. Omdat [de minderjarige] aangeeft niet meer naar huis te willen, is nu gekozen voor individuele behandeling. Het kost veel tijd om vooruitgang te boeken, zodat het begrijpelijk is dat de ouders gefrustreerd raken. De GI schat echter nog steeds in dat meer bereikt kan worden met een voorzichtige aanpak dan met strenge regels en zware consequenties. Wel moet [de minderjarige] een dag structuur hebben en laten zien dat hij zich aan afspraken kan houden voordat er gedacht kan worden aan bijvoorbeeld begeleid wonen.

4.De (overige) standpunten

[de minderjarige]
4.1.
Uit de stukken en wat de jeugdbeschermer op de zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat [de minderjarige] het prettig vindt bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] . Hij wil daar dan ook graag blijven.
De ouders
4.2.
De ouders hebben laten weten dat zij niet tevreden zijn over [accommodatie jeugdhulpaanbieder] en vragen zich af of deze plek voor [de minderjarige] geschikt is. Zij hoopten dat hij structuur zou krijgen, maar hij krijgt juist veel ruimte en rekt alle regels op. De ouders zijn bezorgd dat [de minderjarige] op deze manier niet leert hoe hij goed aan de maatschappij moet deelnemen. Het is lastig omdat de betrokken hulpverleners vaak wisselen. Nieuwe hulpverleners hebben niet altijd meteen door dat hij manipulatief is en veel informatie afhoudt.

5.De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
De relatie tussen [de minderjarige] en zijn ouders is al langere tijd ernstig verstoord. Hij accepteert hun gezag niet en is erg zelfbepalend. Hoewel [de minderjarige] kleine positieve ontwikkelingen heeft gemaakt, stellen [accommodatie jeugdhulpaanbieder] en de GI geen consequenties te kunnen stellen aan zijn gedrag uit vrees om elke ingang bij hem kwijt te raken. De specifieke aanpak die hij nodig heeft, vraagt daarom veel tijd en geduld. [de minderjarige] wilde eerst niet meewerken aan hulp, en de individuele hulp vanuit De Waag en een coach zijn pas recent gestart.
Duidelijk is dat [de minderjarige] op dit moment niet haar huis kan en ook niet wil. Hierdoor is ook nog niet gewerkt aan verbetering van de relatie tussen hem en de overige gezinsleden.
Gelet op het voorgaande zal de machtiging tot uithuisplaatsing, overeenkomstig het verzoek van de GI, worden verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De komende periode dient de hulp aan [de minderjarige] vanuit de coach en De Waag te worden voortgezet. Het is van verder van belang dat een persoonlijkheidsonderzoek wordt afgenomen om de juiste hulp en begeleiding voor [de minderjarige] te kunnen inzetten. Ook moet worden onderzocht waar [de minderjarige] voor gemotiveerd is. Als blijkt dat het niet meer haalbaar is om toe te werken naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] kan worden gekeken of begeleid wonen, met aandacht voor het contact met de ouders, wellicht een optie is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 20 augustus 2024 tot 20 februari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2024 door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 30 augustus 2024.
De griffier is buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.