ECLI:NL:RBNHO:2024:9009

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
24/3566
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, dat hem een bijstandsuitkering had toegekend naar de kostendelersnorm voor een alleenstaande met twee kostendelers. Daarnaast was de uitkering met 40% verlaagd wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

De voorzieningenrechter heeft op 6 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in acute financiële nood verkeert of dat er een onomkeerbare situatie dreigt. De enkele stelling van verzoeker dat hij financiële problemen heeft, is onvoldoende onderbouwd.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij niet kan rondkomen van zijn verlaagde bijstandsuitkering en dat er geen bewijs is van huurachterstand of andere financiële verplichtingen die hij niet kan voldoen. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend aan verzoeker. De uitspraak is gedaan op 13 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3566

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigde: mr. A.B. Holtjer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker in verband met de hoogte van de toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: bijstandsuitkering).
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 30 mei 2024 aan verzoeker een bijstandsuitkering toegekend naar de kostendelersnorm voor een alleenstaande, met 2 kostendelers. Ook wordt de bijstandsuitkering 6 maanden verlaagd met 40% wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, A.P. Shantan als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker heeft zich op 16 april 2024 bij het UWV gemeld en op 18 april 2024 een aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan. De gewenste ingangsdatum van zijn uitkering is 25 maart 2024, omdat hij op die datum is ingeschreven op zijn adres. Verzoeker woont met andere personen op het adres.
2.1.
Met het besluit van 30 mei 2024 heeft verweerder aan verzoeker een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 25 maart 2024. Verzoeker krijgt bijstand naar de kostendelersnorm voor een alleenstaande, met 2 kostendelers. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ondanks de overgelegde huurovereenkomst geen commerciële huur kan worden vastgesteld en dat verzoeker één of meerdere kostendelende medebewoners heeft. De bijstand wordt vanaf 25 maart 2024 voor een periode van zes maanden verlaagd met 40%, vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Verzoeker genoot een uitkering van Universal Credit. Wegens het niet aanleveren van gegevens voor zijn uitkering in Engeland heeft hij zijn recht op deze voorliggende voorziening verloren.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3.1.
Verzoeker voert met betrekking tot zijn spoedeisend belang kort samengevat aan dat hij niet kan rondkomen van zijn verlaagde bijstandsuitkering. Hij stelt in de financiële problemen te geraken, omdat hij onder meer zijn huur niet kan betalen.
3.2.
Het staat niet ter discussie dat aan verzoeker een uitkering is toegekend. Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat verweerder inmiddels een nieuw besluit heeft genomen, omdat verzoeker is verhuisd en thans alleen woont. Hij ontvangt nu een uitkering voor een alleenstaande. De vraag die voorligt is of verzoeker in acute financiële nood verkeert of een onomkeerbare situatie dreigt. Het is aan verzoeker om dit te onderbouwen. Verzoeker is daarin niet geslaagd. De enkele stelling dat er financiële problemen zijn, is onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. Verzoeker heeft geen inzicht in zijn financiële situatie gegeven. Dat hij een huurachterstand heeft, is niet onderbouwd en dus niet gebleken. Verzoeker heeft enkel een (naderhand opgestelde) schriftelijke huurovereenkomst overgelegd, waarbij hij niet heeft aangetoond dat er enige huurbetaling heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft eerder hierover tegen verweerder verklaard dat degene met wie de huurovereenkomst zou zijn gesloten coulant is met het innen van de huur. Van daadwerkelijke huurbetaling is niets gebleken. Verder heeft verzoeker tegen verweerder verklaard dat hij mee kan eten. Verzoeker heeft verder geen lasten opgegeven noch onderbouwd, die hij zou moeten betalen. Zelfs indien wordt aangenomen dat verzoeker kosten voor een ziektekostenverzekering heeft, is niet aangetoond dat hij deze kosten niet uit de toegekende uitkering (en mogelijke zorgtoeslag) kan voldoen. Stukken daaromtrent ontbreken.
3.3. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is nu niet is aangetoond dat er een onomkeerbare situatie of actuele financiële nood dreigt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Er is daarom geen reden voor het toekennen van een proceskostenvergoeding aan verzoeker.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.