ECLI:NL:RBNHO:2024:9000

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/338218 / HA ZA 23-189
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de nakoming van een overeenkomst voor het maken en installeren van handgemaakte meubels met discussie over aanvullende afspraken en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiser, [eiser], nakoming van een overeenkomst met gedaagde, [bedrijf], voor het maken en installeren van handgemaakte meubels in zijn woning. De overeenkomst werd in november 2020 gesloten, maar de werkzaamheden zijn in februari 2021 gestart en zijn nooit volledig afgerond. Eiser stelt dat er meerdere discussiepunten zijn gerezen over de inhoud van aanvullende mondelinge afspraken, de hoogte van de verschuldigde bedragen en de kwaliteit van het geleverde werk. Gedaagde heeft zijn werkzaamheden uiteindelijk stilgelegd, wat heeft geleid tot een rechtszaak.

Eiser vordert onder andere dat gedaagde de meubels afmaakt, betaling van dubbele woonlasten en schadevergoeding voor kosten die hij heeft moeten maken om de woning bewoonbaar te maken. Gedaagde voert verweer en doet een tegenvordering tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank heeft de vordering van eiser op 14 onderdelen toegewezen, maar heeft ook enkele vorderingen afgewezen, waaronder de gevorderde dwangsom en de dubbele woonlasten. De rechtbank heeft een bewijsopdracht gegeven voor enkele onderdelen van de vordering en houdt verdere beslissingen aan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade aan de woning van eiser tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door gedaagde is ontstaan en dat gedaagde aansprakelijk is voor deze schade. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 2.266,99. De rechtbank heeft de tegenvordering van gedaagde tot ontbinding van de overeenkomst afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen. De zaak wordt voortgezet met bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/338218 / HA ZA 23-189
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.A. de Bruijn en mr. K.G.K. Wanders,
tegen
[gedaagde],eenmanszaak drijvende onder de naam
[bedrijf],
wonende te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijf],
advocaat: mr. J.J. Dijkman en mr. T. van den Haselkamp.
De zaak in het kort
Partijen hebben in november 2020 een overeenkomst gesloten waarbij gedaagde een aantal handgemaakte meubels zou maken en installeren in de nieuwe woning van eiser. De werkzaamheden zijn in februari 2021 gestart en zouden 1 september 2021 worden afgerond. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden zijn tussen partijen meerdere discussiepunten gerezen over de inhoud van aanvullende en gewijzigde (mondelinge) afspraken, de hoogte van de verschuldigde bedragen en de deugdelijkheid van de opgeleverde werken. De onenigheid tussen partijen heeft er uiteindelijk toe geleid dat gedaagde zijn werkzaamheden heeft stilgelegd en dat de werkzaamheden nog niet zijn afgerond.
Eiser vordert in deze procedure in de eerste plaats nakoming door gedaagde van zijn verplichtingen; hij wil dat gedaagde de meubels afmaakt. Daarnaast vordert eiser betaling door gedaagde van dubbele woonlasten in verband met de uitgestelde verhuizing naar de nieuwe woning. Ook vindt eiser dat gedaagde de kosten moet vergoeden van de werkzaamheden die eiser noodgedwongen heeft moeten laten uitvoeren door derden om de woning bewoonbaar te maken, zodat verhuizing daar naartoe mogelijk werd. Tot slot vordert eiser nog betaling door gedaagde van een resterend bedrag aan schadevergoeding in verband met schade aan de woning die is ontstaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door gedaagde of zijn hulppersonen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en doet daarnaast bij wijze van tegenvordering een beroep op (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst als hij door de rechtbank wordt veroordeeld om de meubels af te maken.
De rechtbank wijst de vordering tot nakoming van de overeenkomst door gedaagde op 14 onderdelen toe (en op 14 onderdelen af). Ten aanzien van drie onderdelen houdt de rechtbank haar beslissing aan, omdat beide partijen nog in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van hun stellingen. De gevorderde dwangsom op het afmaken van de meubels wijst de rechtbank af. Dat geldt ook voor de gevorderde dubbele woonlasten en de kosten voor de werkzaamheden die eiser door derden heeft laten uitvoeren. Het resterende bedrag aan schadevergoeding dat eiser heeft gevorderd, moet gedaagde wel betalen. De tegenvordering tot ontbinding van de overeenkomst ten aanzien van de meubels die nog moeten worden afgemaakt door gedaagde wijst de rechtbank af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte aanvullende producties ten behoeve van de zitting aan de zijde van [eiser] met producties 70 tot en met 74,
- de antwoordakte en akte uitlaten producties tevens akte overlegging productie aan de zijde van [bedrijf] met productie 30,
- de akte aanvullende producties aan de zijde van [eiser] waarbij een herziene versie van productie 63 werd ingebracht,
- de akte aanvullende productie ten behoeve van de zitting aan de zijde van [eiser] met productie 74B,
- de akte overlegging aanvullende productie aan de zijde van [bedrijf] met productie 31,
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. De Bruijn,
- de spreekaantekeningen van mr. Dijkman.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser] heeft [bedrijf] in november 2020 benaderd om een aantal werkzaamheden te verrichten in de nieuwe woning van [eiser] en zijn gezin. [bedrijf] exploiteert een onderneming gericht op het vervaardigen van handgemaakte meubels. De werkzaamheden die [bedrijf] voor [eiser] zou verrichten bestonden uit het maken en installeren van een aantal op maat gemaakte werken in diens woning, te weten de wandbekleding en het bedframe, de nachtkasten en Ledverlichting in de hoofdslaapkamer, de kledingkast in de hoofdslaapkamer, twee badkamermeubels, twee bureaus, een spiegelkast, een kledingkast en wandbekleding in de slaapkamer beneden, een Tv-meubel in de slaapkamer beneden, de muurbekleding in de slaapkamer beneden, een openhaardkast en een keukeneiland.
2.2.
Op 24 november 2020 heeft [bedrijf] aan [eiser] een offerte gestuurd voor de te verrichten werkzaamheden. Op de offerte zijn de door [bedrijf] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing verklaard. In de offerte wordt – voor zover van belang – gesproken over richtprijzen voor de meubels en worden de werkzaamheden kort omschreven. Op basis van de offerte diende [eiser] een bedrag van € 58.564,00 (inclusief btw) te betalen voor de werkzaamheden die [bedrijf] zou verrichten. Onderaan de offerte is de volgende opmerking vermeld:

Al het zichtwerk vervaardigd uit MDF (vochtbestendig/brandvertragend) voorzien van eiken gerookt, gematched(zonder lichte lijntjes). Afwerking 2-comp blanke lak. Alle binnenwerken vervaardigd uit zwart/wit meubelpaneel 2mm abs-band aan voorzijde. Meubelbeslag soft close
2.3.
In de op de offerte van toepassing verklaarde algemene voorwaarden staat, voor zover van belang, het volgende:
“Artikel 3: betaling
1.
Declaraties moeten binnen 14 dagen na factuurdatum betaald zijn, tenzij partijen hierover andere afspraken hebben gemaakt of op de declaratie een andere betaaltermijn vermeld is. Opdrachtgever zal de volgende bedragen betalen:
50% van de overeengekomen prijs binnen 14 dagen na ondertekening van de offerte/overeenkomst;
30% van de overeengekomen prijs bij gereedkomen van de helft van het werk;
20% na oplevering van het werk.
Betaalt opdrachtgever niet binnen de overeengekomen termijn, dan is hij van rechtswege, zonder dat daarvoor enige aanmaning nodig is, in verzuim. Vanaf dat moment is de dienstverlener gerechtigd de verplichting op te schorten totdat opdrachtgever aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
(…)
Artikel 5: prijzen
(…)
5. Indien geen tarief op grond van de werkelijk bestede uren is afgesproken, wordt
voor de dienstverlening een richtprijs afgesproken, waarbij dienstverlener gerechtigd is om hier tot 10% van af te wijken. Indien de richtprijs meer dan 10% hoger uit gaat vallen, dient dienstverlener opdrachtgever tijdig te laten weten waarom een hogere prijs gerechtvaardigd is. Opdrachtgever heeft in dat geval het recht om een deel van de opdracht te laten vervallen, dat boven de richtprijs vermeerderd met 10% uitkomt.”
2.4.
De werkzaamheden van [bedrijf] zijn in februari 2021 begonnen en zouden 1 september 2021 worden afgerond. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden zijn tussen partijen meerdere discussiepunten gerezen, onder meer over de prioriteit die het project kreeg, de deugdelijkheid van de opgeleverde werken, de inhoud van aanvullende en gewijzigde mondelinge afspraken en de hoogte van de verschuldigde bedragen.
2.5.
[bedrijf] heeft op 30 november 2020 en 26 maart 2021 € 22.336,60 en € 15.125,- gefactureerd aan [eiser]. [eiser] heeft deze bedragen betaald. Vervolgens heeft [bedrijf] op 12 juli 2021, na overleg met [eiser], een bedrag van € 13.915,- (incl. btw) aan [eiser] gefactureerd. [eiser] heeft op 22 juli 2021 een bedrag van € 8.915,- betaald en [bedrijf] via Whatsapp bericht dat hij de ‘andere 5K’ de volgende dag zou betalen, omdat [eiser] - die zich op dat moment op zijn vakantieadres in Spanje bevond - vanwege limieten op dat moment niet meer kon overboeken. [eiser] heeft de toegezegde € 5.000,- niet betaald.
2.6.
Sinds juli 2021 is door [eiser], [bedrijf] en hun gemachtigden uitvoerig gecorrespondeerd. [bedrijf] heeft wegens het uitblijven van de toegezegde betaling [eiser] op 31 augustus 2021 een financieel overzicht gestuurd. Uit dat overzicht volgt dat [bedrijf] de totale omvang van de werkzaamheden (zowel de werkzaamheden overeenkomstig de offerte als ook aanvullende opdrachten) becijfert op een totaalbedrag van € 58.082,50 (excl. btw). Volgens [bedrijf] had [eiser] op dat moment 80% van het totaalbedrag betaald moeten hebben om in de pas te lopen met de voortgang van de werkzaamheden. [bedrijf] constateerde dat [eiser] daarom nog € 9.847,26 (excl. btw) moest betalen en stelde daarom aan [eiser] voor tussentijds een bedrag van € 10.000,- (ex btw) te facturen. In reactie daarop liet [eiser] weten niet in te gaan op het voorstel, omdat partijen volgens hem ‘prima in de pas liepen’. [bedrijf] liet nadien weten zijn werkzaamheden (gedeeltelijk) op te schorten totdat [eiser] 80% van de totale kosten heeft betaald. Partijen verwijten elkaar over en weer dat zij de gemaakte afspraken niet nakomen.
2.7.
De wrijving tussen partijen heeft er uiteindelijk toe geleid dat [bedrijf] zijn werkzaamheden heeft stilgelegd en een derde, de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) heeft ingeschakeld om de werkzaamheden (deels) uit te voeren. Ook [betrokkene 2] heeft zijn werkzaamheden stopgezet. Vervolgens heeft [bedrijf] een volgende derde, de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) ingeschakeld om de werkzaamheden uit te voeren, maar ook [betrokkene 1] heeft de werkzaamheden beperkt afgerond.
2.8.
Ondanks dat de werkzaamheden nog niet zijn opgeleverd en het interieur van [eiser] dus nog niet af was (en nog steeds niet is), is [eiser] met zijn gezin op 16 april 2022 in de woning getrokken.
2.9.
Vervolgens heeft [eiser] in een kort gedingprocedure nakoming van de overeenkomst door [bedrijf] gevorderd. Bij vonnis van 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [eiser] afgewezen, omdat aan de ene kant het spoedeisend belang ontbrak en aan de andere kant de zaak te complex was voor een kort gedingprocedure. Omdat veel afspraken tussen partijen (alleen) mondeling zijn gemaakt, was naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader feitenonderzoek en/of bewijslevering nodig, maar daarvoor is geen plaats in een kort gedingprocedure.
2.10.
Partijen en diens gemachtigden hebben nadien uitvoerig gecorrespondeerd waarbij [eiser] aan [bedrijf] heeft meegedeeld dat hij alsnog nakoming van de overeenkomst verlangd. [bedrijf] liet daarop weten dat hij op zijn beurt van [eiser] bevestiging verlangde dat hij voor de werkzaamheden zou betalen en dat hij daarom tot die tijd een beroep doet op zijn opschortingsrecht. Het is partijen nadien niet gelukt om uit de impasse te komen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert – verkort weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijf] te veroordelen tot:
nakoming van de overeenkomst binnen twee maanden na deze uitspraak, waarbij [eiser] puntsgewijs uiteenzet waaraan de verschillende meubels moeten voldoen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor ieder(e) dag(deel) dat [bedrijf] daaraan niet voldoet tot het maximum van € 50.000,- is bereikt,
betaling van € 1.032,82 aan dubbele woonlasten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van opeisbaarheid dan wel vanaf het intreden van het verzuim,
betaling van € 2.266,99 ten aanzien van het onbetaalde deel van het schadevergoedingsbedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
betaling van € 4.068,02 ten aanzien van de vervangende werkzaamheden die [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben uitgevoerd, vermeerderd met de wettelijke rente,
betaling van de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [bedrijf] op basis van de overeenkomst negen meubels voor hem zou vervaardigen en dat [bedrijf] dat nog niet, nog niet volledig of niet goed heeft gedaan, zodat [bedrijf] deze afspraak nog moet nakomen. Dat [bedrijf] dat nog niet (goed) heeft gedaan, heeft ook tot gevolg dat sprake is van een wanprestatie waardoor [bedrijf] de schade die [eiser] heeft geleden moet vergoeden. Volgens [eiser] bestaat zijn schade uit de kosten van de werkzaamheden die hij door derden heeft moeten laten uitvoeren om zijn woning bewoonbaar te maken en de dubbele woonlasten die hij heeft moeten betalen voor de periode van 1 september 2021 tot 16 april 2022, het moment dat hij in de woning is getrokken. Tot slot vordert [eiser] het resterende bedrag dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf] aan hem heeft uitgekeerd vanwege de schade die [bedrijf], dan wel zijn hulppersonen bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft veroorzaakt in de woning van [eiser].
3.3.
[bedrijf] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. Voor het geval de vorderingen van [eiser] geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, vraagt [bedrijf] deze toe te wijzen zonder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, althans aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde te stellen dat [eiser] zekerheid stelt ter hoogte van € 25.000,-.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
[bedrijf] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst op grond van artikel 7:756 lid 2 BW gedeeltelijk ontbindt ten aanzien van de werkzaamheden waarvan [eiser] in conventie nakoming door [bedrijf] vordert als de rechtbank deze vordering in conventie toewijst, tenzij de rechtbank van oordeel is dat de overeenkomst tussen partijen al op grond van artikel 6:265 BW gedeeltelijk is ontbonden.
3.5.
[bedrijf] vordert zowel in conventie als in reconventie veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.6.
[bedrijf] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat als de nakomingsvordering van [eiser] in conventie wordt toegewezen, [eiser] zijn verplichtingen tegenover [bedrijf] hoogstwaarschijnlijk niet zal nakomen, omdat [eiser] in de correspondentie steeds weigerde te bevestigen dat hij voor de werkzaamheden van [bedrijf] zou betalen nadat [bedrijf] deze had uitgevoerd.
3.7.
Op de stellingen van partijen (in conventie en reconventie) wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
[eiser] vordert in de eerste plaats nakoming door [bedrijf] van negen handgemaakte meubels. In zijn dagvaarding zet [eiser] per meubel aan de hand van verschillende subonderdelen uiteen welke verplichtingen [bedrijf], volgens hem, nog moet nakomen op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken. De rechtbank zal de meubels aan de hand van deze subonderdelen zoveel mogelijk afzonderlijk bespreken.
A.
De openhaardkast
4.2.
Van belang is dat de openhaardkast als ‘roomdivider’ dienst doet en is geplaatst tussen de woonkamer en de keuken. De openhaardkast bestaat aan de kant van de woonkamer uit een kastenwand met ruimte voor de TV, subwoofer en een ingebouwde kluis. Aan de zijkant, met doorkijk naar de keuken, bevindt zich een gashaard. Aan de kant van de keuken bestaat het meubel uit een wandkast. Daarnaast bevindt zich in de keuken een losstaand kook-/keukeneiland en een dressoir.
4.3.
In de offerte is ten aanzien van de openhaardkast en het keukeneiland de volgende omschrijving opgenomen:
“1
Openhaard kast
Vervaardigd volgens aangeleverd ontwerp. 5m x 1.2m
Plafond hoog. Exacte indeling ntb
1 Keukeneiland
3m x 1.2m 93cm hoog. Vervaardigd volgens aangeleverd ontwerp exacte indeling ntb
Excl. apparatuur/werkblad.”
4.4.
Ten aanzien van de openhaardkast staat niet ter discussie dat de subonderdelen a, b, e en i van de nakomingsvordering onderdeel uitmaken van de overeenkomst. Partijen zijn het erover eens dat [bedrijf] zichtpanelen, inclusief binnenwerk van de kast zou plaatsen (onderdeel a.), een stalen draagconstructie zou plaatsen voor de optisch zwevende gashaard (onderdeel b.), een kluismogelijkheid zou verwerken in de kast (onderdeel e.) en ‘push to open’ meubelbeslag zou monteren in de gehele keuken (onderdeel i.). [bedrijf] heeft ten aanzien van deze punten impliciet erkend dat hij deze nog niet (volledig) heeft uitgevoerd, hij beroept zich namelijk ten aanzien van deze punten op de partiele ontbinding, althans op zijn opschortingsrecht, zodat [bedrijf] zijn verplichtingen ten aanzien van de genoemde subonderdelen – als het beroep op ontbinding niet slaagt – nog dient na te komen. De rechtbank zal de vorderingen ten aanzien van de subonderdelen a, b, e en i daarom bij eindvonnis toewijzen. Het beroep op (partiële) ontbinding dat [bedrijf] als tegenvordering heeft ingesteld zal bij eindvonnis afwijzen. De rechtbank motiveert dit verderop in dit vonnis (4.82 e.v.). Ten aanzien van de andere subonderdelen (subonderdelen c, d, f, g, h, j, k en l) betwist [bedrijf] dat die zijn overeengekomen.
c. Hitteprobleem: plaatsen hittewerend materiaal
4.5.
Volgens [bedrijf] is bij het opstellen van de prijsopgave in november 2020 niet gesproken over het aanbrengen van hittebestendige tegels of andere hittebestendige materialen in de openhaardkast. Hoewel [eiser] eind 2020 wel met een monster van een Neolith tegel op de werkplaats van [bedrijf] is geweest.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat van [bedrijf] verwacht mag worden dat als hij een openhaardkast maakt, deze bestand is tegen de hitte die een openhaard afgeeft. Anders dan [bedrijf] heeft aangevoerd, blijkt nergens dat er een openhaardkast voor een sierhaard is overeengekomen die geen warmte zou afgeven. Ook gelet op de niet weersproken stelling dat [bedrijf] over de Neolith tegels heeft gezegd dat deze te dun zijn om verstek te zagen, heeft [bedrijf] onvoldoende betwist dat de openhaardkast hittebestendig moest zijn. Dit betekent dat de rechtbank de vordering op dit onderdeel (c.) in het eindvonnis zal toewijzen.
d. Roosters plaatsen voor de warmteafvoer van de gashaard
4.7.
Vast staat dat er een rookkanaal aanwezig is. Niet duidelijk is waarom er dan nog roosters in de openhaardkast geplaatst moeten worden. Dit is ook niet een voorwaarde die zonder meer uit de functionaliteit van de openhaardkast volgt. De warmte kan immers via het rookkanaal worden afgevoerd. [eiser] stelt dat het plaatsen van roosters in de openhaardkast mondeling overeengekomen is en dat [bedrijf] er bovendien zelf over is begonnen. [bedrijf] heeft op zijn beurt deze afspraak betwist. Volgens hem is het plaatsen van de roosters nooit besproken, de roosters komen daarbij ook in geen enkele tekening van de openhaardkast voor, zodat het volgens [bedrijf] gaat om een aanvullende opdracht die hij niet heeft aanvaard.
4.8.
Gelet op hetgeen partijen over en weer gesteld hebben, komt de rechtbank op dit onderdeel tot een bewijsopdracht. De rechtbank zal [eiser], op wie de bewijslast rust, daarom overeenkomstig zijn bewijsaanbod, in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat het plaatsten van de roosters in de openhaardkast onderdeel uitmaakt van de overeenkomst met [bedrijf].
f. Geluidsvaste ombouwing voor de subwoofer plaatsen
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de subwoofer in de openhaardkast zou worden ingebouwd. [bedrijf] vraagt immers per whatsapp-bericht van 3 september 2021 de afmetingen daarvan op. Dat daarnaast is afgesproken de subwoofer in een geluidsvaste ombouw te plaatsen blijkt nergens uit en dat volgt ook niet zonder meer uit de functionaliteit van de subwoofer of de openhaardkast. [eiser] heeft daarbij niet toegelicht wat hij onder een geluidsvaste ombouw verstaat en waarom dat noodzakelijk is. Het enkele feit dat dit wellicht een beter geluidsresultaat geeft is onvoldoende voor de stelling dat de inbouw van een subwoofer ook een geluidsvaste ombouw betekent. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van subonderdeel f. daarom in het eindvonnis afwijzen.
g. Lichtbron plaatsen in nis
4.10.
In de offerte van [bedrijf] is opgenomen dat de openhaardkast wordt vervaardigd volgens het aangeleverde ontwerp. Niet gesteld of gebleken is dat in dit ontwerp geen ledverlichting is aangebracht. Integendeel, [eiser] heeft gesteld dat de kasten, waaronder de openhaardkast, moesten worden ontworpen volgens de render (sfeertekening) van de architect. In die tekeningen is de verlichting duidelijk opgenomen. [eiser] mocht er daarom op vertrouwen dat [bedrijf] de lichtbron voor de geoffreerde richtprijs, dus zonder daarvoor een meerprijs in rekening te brengen, in de uitvoering van zijn werkzaamheden zou meenemen. Dat betekent dat de vordering ten aanzien van subonderdeel (g.) toewijsbaar is.
h. Bol staan van wandpanelen
4.11.
Volgens [eiser] zijn de frontpanelen die [bedrijf] geplaatst heeft in zowel de openhaardkast als ook in de kast in de hoofdslaapkamer bol gaan staan, waardoor sluitingen niet werken en er naden/kieren ontstaan. Dat de panelen bol staan en dat dit verband houdt met ondeugdelijk werk van [bedrijf] is onvoldoende onderbouwd gesteld. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van dit subonderdeel (h.) daarom bij eindvonnis afwijzen.
Dit neemt niet weg dat gelet op de aard en de omvang van de opdracht van [bedrijf] verwacht mag worden dat hij tenminste komt kijken om de gestelde bolling en de oorzaak daarvan te beoordelen.
j. Vochtbestendige plinten
4.12.
Als gevolg van een lekkage in de keuken heeft een op de grond staand paneel vochtschade opgelopen. Daardoor werd volgens [eiser] duidelijk dat de MDF panelen in de keuken niet vochtbestendig zijn, terwijl partijen dat, volgens [eiser], wel (mondeling) zijn overeengekomen. Nadien heeft [betrokkene 2], namens [bedrijf], plinten onder het keukeneiland geplaatst en de vochtschade hersteld, maar ook deze plinten bleken niet bestand tegen (optrekkend) vocht afkomstig van dweilwater. Volgens [eiser] is met het plaatsen van de plinten onterecht geen rekening gehouden met het gebruik van water in de keuken.
4.13.
Vaststaat dat de plinten aan de onderkant niet (voldoende) zijn bewerkt tegen optrekkend vocht. Dat mag wel worden verwacht van plinten die in een keuken worden gemonteerd. Dat is anders als [bedrijf] hiervoor heeft gewaarschuwd en [eiser] desondanks de opdracht heeft gegeven om de plinten zonder afdoende vochtbestendige afwerking te plaatsen of [eiser] aan [bedrijf] duidelijk heeft gemaakt dat een afwerking aan de onderkant van de plinten niet nodig was, omdat hij de plinten zou afkitten. Omdat [bedrijf] stelt dat [eiser] heeft gemeld dat hij de plinten zou afkitten en [eiser] dat betwist, mag [bedrijf] dat bewijzen.
4.14.
Wel moet aan [bedrijf] worden nagegeven dat zonder uitdrukkelijke opdracht daartoe van [bedrijf] niet mag worden verwacht dat hij de plinten ook aan de boven- en achterkant vochtbestendig afwerkt. Vochtbestendig betekent in het normale spraakgebruik niet dat er bij een lekkage geen vochtschade optreedt. De plinten moeten zodanig zijn afgewerkt dat zij bestand zijn tegen dweilwater en dat zij vochtig afgenomen kunnen worden.
4.15.
Gelet op hetgeen partijen over en weer gesteld hebben, komt de rechtbank op dit onderdeel tot een bewijsopdracht. De rechtbank zal [bedrijf], op wie de bewijslast rust, daarom overeenkomstig het gedane bewijsaanbod, in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat [eiser] medegedeeld heeft dat hij de plinten aan de onderkant zou afkitten.
k. Afstellen geleverde frontpanelen (kastdeuren)
4.16.
Volgens [eiser] sluiten de vier frontpanelen (kastdeuren) die [bedrijf] wel heeft geleverd niet (meer) goed, doordat zijpanelen bol zijn gaan staan. Door [bedrijf] is niet voldoende betwist dat de deuren nog afgesteld moeten worden. Gelet op de aard en omvang van de opdracht mag van [bedrijf] worden verwacht dat hij nazorg levert. Daaronder wordt ook begrepen het nader (of beter) afstellen van frontpanelen. Een nieuwe overeenkomst is daarvoor niet nodig. Dat betekent dat de rechtbank dit subonderdeel (k.) in het eindvonnis zal toewijzen zonder dat [eiser] daarover een meerprijs verschuldigd is.
l. Maken van indelingstekening voor verdeling binnenkant openhaardkast
4.17.
Met [bedrijf] is de rechtbank van oordeel dat een indelingstekening voor de binnenkant van de kast niet is overeengekomen. Er is in de offerte zowel ten aanzien van de openhaardkast als het keukeneiland bepaald dat de exacte indeling nader wordt overeengekomen. Van Partijen mag worden verwacht dat zij zich daartoe inspannen, maar dat [bedrijf] een tekening moet maken volgt niet uit de overeenkomst. Een en ander neemt niet weg dat het achterwegen laten van een vooraf voor akkoord getekende indelingstekening het risico met zich brengt dat discussie ontstaat over de juiste uitvoering van het ontwerp. Het verdient daarom aanbeveling dat [bedrijf] dit onderdeel vrijwillig nakomt. Voor een veroordeling daartoe ontbreekt echter een grondslag, zodat de rechtbank dit subonderdeel (l.) in het eindvonnis zal afwijzen.
B.
De spiegelkast / kledingkast slaapkamer voor
4.18.
Ten aanzien van de spiegelkast is in de offerte de volgende omschrijving opgenomen:
“1
Spiegelkast boven
+- 1,50 breed/hoog.60cm diep 3x spiegeldeur soft close.
Hoekopstelling. Binnenwerk vervaardigd uit wit meubelpaneel. Komgreep wit boven deuren. Binnenwerk deels uitneembaar om ruimte achter kast te bereiken.”
a. Kast leveren met deels uitneembare ruimte, rails en optimale indeling aan schuin aflopende achterkant
4.19.
Niet in geschil is dat een deels uitneembaar binnenwerk is overeengekomen. Dat volgt namelijk alleen al uit de omschrijving in de offerte. [bedrijf] zal dat (deel) daarom moeten nakomen. Over de verdere indeling van de kast bestaat nog geen overeenstemming. [eiser] vordert nakoming van [bedrijf] van een ‘optimale indeling’ van de spiegelkast. Wat [eiser] daaronder verstaat is onvoldoende duidelijk geworden, zodat dit deel van de vordering (deels) onvoldoende specifiek is om het te kunnen toewijzen. In ieder geval zou volgens de uitleg van [eiser] de deels uitneembare kastindeling ervoor moeten zorgen dat de ruimte achterin de kast ook nog te bereiken is, zodat de dochter van [eiser] optimaal gebruik kan maken van de opbergruimte in de kast en de kast ook later, als zij 18 jaar is, nog voldoende opbergruimte zou geven.
4.20.
Op 12 juli 2021 stuurt [bedrijf] per Whatsapp een eerste voorstel voor de indeling van de kast. Die indeling heeft [eiser] meteen afgekeurd, omdat de indeling hem teveel deed denken aan een ‘IKEA-indeling’. Ook de twee indelingsmogelijkheden die [bedrijf] daarna (per e-mail van 9 maart 2022) aan [eiser] heeft voorgelegd, keurde [eiser] af omdat in dat ontwerp geen rekening werd gehouden met een uitneembaar gedeelte. [bedrijf] wees er vervolgens op dat [eiser] niet aangaf wat hij dan wel wil, zodat het nog niet gelukt is om tot een indeling van de spiegelkast te komen.
4.21.
Van partijen mag worden verwacht dat zij zich inspannen om tot een indeling van de spiegelkast te komen. Daarbij mag van [eiser] worden verwacht dat hij duidelijk aangeeft wat hij dan wel wil, maar omdat dit onderdeel van de vordering onvoldoende specifiek is, zal de vordering 1.B onder a worden afgewezen. Dit betekent niet dat [bedrijf] daarmee zal zijn ontheven van zijn verplichting om de spiegelkast te leveren.
b. Afgewerkt met HPL wit antibacterieel DecoLegno
4.22.
Volgens [eiser] is afgesproken dat de spiegelkast (en de bureaus en planken) zouden worden afgewerkt met wit HPL antibacterieel DecoLegno. Dat dit ook onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen is niet gebleken, zodat de rechtbank dit subonderdeel (de vordering 1.B onder b) zal afwijzen.
4.23.
Weliswaar hebben partijen in maart 2021 overleg gehad met elkaar over het gebruik van HPL en de kleur daarvan, maar daaruit volgt niet dat een overeenstemming daarover (voor zover die al bestaat) ook onderdeel uitmaakt van de aanvankelijke overeenkomst waarop de offerte van 24 november 2020 ziet. Die offerte vermeldt bovendien dat al het zichtwerk wordt vervaardigd uit MDF met een laagje gerookt eikenhout fineer. Van [bedrijf] hoeft daarom niet verwacht te worden dat hij kosteloos de wijziging van het materiaal doorvoert. Indien [eiser] de afwerking wil wijzigen van MDF naar HPL, zal hij daarvoor dus een meerprijs moeten betalen. Wel zal [bedrijf] onderbouwd moeten aangeven wat de meerprijs is ten opzichte van een wit MDF meubelpaneel. Gelet op de offerte mag voor de richtprijs, voor wat betreft de kastindeling, van een standaard indeling worden uitgegaan die bestaat uit een aantal legplanken, lades en eventueel hangroedes. Voor zover de door [eiser] gewenste indeling dan toch tot meerkosten leidt, zal [bedrijf] dat moeten onderbouwen.
c. Indelingstekening binnenkant spiegelkast
4.24.
Voor wat betreft de indelingstekening voor de binnenkant van de spiegelkast is hierboven al overwogen dat over een indeling nog geen overeenstemming is bereikt. Wel staat vast dat het binnenwerk van de kast deels uitneembaar moet zijn, maar hoe een verdere indeling eruit moet komen te zien is onduidelijk. Dat [bedrijf] voorafgaand ter goedkeuring een indelingstekening moet maken blijkt niet uit de overeenkomst. De rechtbank verwijst naar wat zij in 4.17 over het maken van een indelingstekening heeft overwogen. Dat betekent dat de overeenkomst op dit punt te onbepaald is om de vordering van [eiser] te kunnen toewijzen.
4.25.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dan ook dat de rechtbank alle onderdelen van de vordering ten aanzien van de spiegelkast in het eindvonnis zal afwijzen.
C.
Twee bureaus en planken
4.26.
Ten aanzien van de bureaus is de volgende omschrijving in de offerte opgenomen:

2 bureau (slaapkamer boven/beneden)
Bureau hoekopstelling. Zwevende montage. Opgedikt blad, voorzien van lade, soft close”
a. Reeds geleverde bureau voorzien van soft close lade
4.27.
Niet in geschil is dat [bedrijf] op basis van de offerte twee bureaus zou leveren. Op dit moment is één van de twee bureaus door [bedrijf] gemaakt. Dit bureau is geplaatst in de slaapkamer beneden. Het tweede bureau dat bedoeld was voor de slaapkamer boven is nog niet gemaakt.
4.28.
Vaststaat dat partijen zijn overeengekomen dat de bureaus zouden worden voorzien van een soft close lade. Dat staat namelijk duidelijk vermeld in de offerte. Volgens [bedrijf] is het niet mogelijk om de bureaus met een soft close lade op te leveren. In verband met de zwevende constructie van de bureaus, zou de constructie te zwaar worden als in het midden een (soft close) lade geplaatst zou worden. [eiser] mocht, op basis van de overeenkomst, verwachten dat [bedrijf] een ontwerp zou kiezen dat een soft close lade mogelijk maakt. [bedrijf] heeft onvoldoende onderbouwd dat het gegeven dat het bureau in de slaapkamer beneden op dit moment niet is voorzien van een soft close lade niet het gevolg is van de manier waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd. Dat het vanwege de zwevende constructie in combinatie met het gewicht van de lades absoluut niet mogelijk is de bureaus uit te rusten met soft close lades is niet gebleken.
4.29.
Dat betekent dat het bureau in de slaapkamer beneden dat al door [bedrijf] is gemaakt niet beantwoordt aan de overeenkomst, zodat [bedrijf] alsnog zal moeten nakomen. De rechtbank zal dit subonderdeel (vordering 1.C sub a) daarom in het eindvonnis toewijzen. Ook het tweede bureau dat (kennelijk) nog niet door [bedrijf] in productie is genomen, zal uitgerust moeten worden met een soft close lade.
b. Planken leveren, afgewerkt met HPL en beiden omlijst met LED verlichting
4.30.
De planken worden niet vermeld in de offerte. [eiser] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de planken nadien mondeling zijn overeengekomen. Hoewel de planken dus niet zijn opgenomen in de offerte van 24 november 2020, noemt [bedrijf] de planken wel in zijn e-mail van 15 augustus 2021 waarin hij een planning en afrondingsdatum (1 september 2021) van zijn werkzaamheden geeft.
4.31.
Dat de (extra) planken bij de prijs inbegrepen zouden zitten, volgt de rechtbank niet. Omdat [eiser] de planken later -in aanvulling op de offerte- heeft bijbesteld, is hij daarvoor wel een meerprijs verschuldigd. Hoewel niet gebleken is dat [bedrijf] [eiser] uitdrukkelijk op de verschuldigdheid van extra kosten voor de planken heeft gewezen, mocht [eiser] er niet zomaar vanuit gaan dat de extra materialen en werkzaamheden bij de eerdere overeengekomen prijs inbegrepen zouden zitten en dat hij daar dus niets extra voor hoeft te betalen. Uit de e-mail en Whatsapp correspondentie tussen partijen blijkt niet dat zij (al) hebben gesproken over een prijs voor de planken, zodat er nog geen prijs is afgesproken. Dat betekent niet dat er dus geen overeenkomst (voor de planken) tot stand is gekomen. [bedrijf] heeft namelijk de opdracht wel aanvaard doordat hij de planken in zijn werkplanning heeft meegenomen. [bedrijf] mag hiervoor een redelijke prijs in rekening brengen. Omdat partijen geen vordering hebben ingesteld die moet leiden tot het vaststellen van de (totaal) door [eiser] te betalen prijs voor het werk, valt de vaststelling van de redelijke meerprijs buiten dit geschil.
4.32.
De rechtbank zal de vordering voor dit subonderdeel (vordering 1.C sub b) toewijzen met de bepaling dat [eiser] daarvoor een redelijke meerprijs aan [bedrijf] verschuldigd is.
c. Zwevend maken van het bureau voor de geplaatste shutters met bewaring van de mogelijkheid tot het bereiken van het raam en shutters voor het schoonmaken
4.33.
Ten aanzien van de bureaus voert [bedrijf] aan dat deze niet meer op de manier zoals was overeengekomen, namelijk in een zwevende hoekopstelling voor het raam, kunnen worden gemonteerd, omdat [eiser] shutters (houten jaloezieën) voor de ramen heeft laten plaatsen. Het bureau in de slaapkamer beneden dat al zwevend was gemonteerd, is in verband met het plaatsen van de shutters door [betrokkene 2] van de muur gehaald en voorzien van poten, zodat het bureau kan worden verplaatst. [eiser] stelt dat hij met [bedrijf] heeft afgesproken dat [bedrijf] de bureaus zwevend zou plaatsen op zo een manier dat de shutters voor het raam nog bereikbaar zijn. [eiser] verwijst in dat kader naar een Whatsapp-bericht waarin hij aan [bedrijf] vraagt: “
denk jij dat ze zo nog de shutters in de dag kunnen plaatsen?”[bedrijf] antwoordt daarop: “
Shutters lijkt mij wel!”Nog daargelaten dat dit ziet op het moment waarop en niet op de wijze waarop de shutters worden geplaatst, is verder niet gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de bureaus op zo een manier zwevend moeten worden gemonteerd, zodat de shutters -die zich tussen het bureau en het raam bevinden- nog bereikbaar zijn voor het schoonmaken daarvan. De rechtbank ziet daarbij ook niet duidelijk voor zich hoe het raam en de shutters nog (kennelijk met een trap) bereikbaar zouden kunnen zijn als een zwevend bureau voor het raam, tussen de wanden, is gemonteerd. Voor zover dit mogelijk is volgt uit de stukken niet dat partijen dit zijn overeengekomen.
4.34.
De rechtbank zal dit subonderdeel (vordering 1.C sub c) daarom in het eindvonnis afwijzen.
D.
Kledingkast hoofdslaapkamer
4.35.
Ten aanzien van de kledingkast in de hoofdslaapkamer vermeldt de offerte het volgende:

Vervaardiging volgens aangeleverde ontwerpen. 8,8m x 60cm diep, wandvullend. Binnenwerk vervaardigd uit zwart meubelpaneel. Indeling divers, roede lang/kort, planken, lades. Meubelbeslag soft close. Schuifdeur systeem. Binnenzijde voorzien van LED verlichting.”
4.36.
Vaststaat dat de kledingkast op enkele punten na af is. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van [bedrijf] is er schade ontstaan. In zijn e-mail van 23 februari 2022 heeft [bedrijf] punten van herstel toegezegd en daarna hebben er ook herstelwerkzaamheden (door [betrokkene 2] en daarna [betrokkene 1]) plaatsgevonden. Desondanks heeft [eiser] aangegeven dat er nog een paar punten niet naar wens zijn opgeleverd.
a. Binnenzijde voorzien van LED verlichting
4.37.
Weliswaar is de LED verlichting aan de binnenzijde van de kast aangebracht, maar [eiser] heeft erop gewezen dat de verlichting niet naar behoren werkt. Doordat de deuren van de kast bol staan, sluiten de deuren niet goed. Als gevolg daarvan blijft de LED verlichting, ook als de deuren gesloten zijn, branden. Omdat de LED verlichting daardoor inmiddels zoveel branduren heeft gemaakt, is deze niet meer als nieuw en moet de verlichting, volgens [eiser], vervangen worden.
4.38.
Het probleem met de LED verlichting is nog niet verholpen, terwijl dit wel door [bedrijf] is toegezegd. [eiser] heeft ter zitting aan de hand van de werkbon van [betrokkene 2] (ingediend door [eiser] als bijlage 44) uitgelegd dat de LED verlichting nog niet voor akkoord is afgetekend en dat daaruit volgt dat het probleem nog niet is verholpen. Dit is niet door [bedrijf] weersproken, zodat vaststaat dat het probleem nog moet worden opgelost. De rechtbank vindt dat het vervangen van de LED verlichting niet nodig is. Bij het voortdurend branden van de verlichting, had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij de stekker eruit zou trekken. Dat neemt niet weg dat [bedrijf] er wel voor dient te zorgen dat de verlichting niet voortdurend brandt als de kastdeuren gesloten zijn en de verlichting dan dus uitgeschakeld hoort te zijn.
4.39.
Dit subonderdeel (vordering 1.D sub a) is voor wat betreft het verhelpen van het voortdurend branden van de LED toewijsbaar.
b. Aansluitend op het plafond (geen kier)
4.40.
Volgens [eiser] ontbreekt de bovenkant van de kast, zodat er een kier zichtbaar is tussen de kledingkast en het plafond, terwijl de kast van vloer tot aan het plafond de wand had moeten opvullen. Dit is door [bedrijf] niet betwist. In de offerte is bovendien opgenomen dat de kledingkast ‘
wandvullend’ zou zijn. Daarbij is ook onweersproken gesteld dat de andere kasten van onder tot boven en aan de zijkant wel netjes zijn afgewerkt, maar dat alleen bij deze kast een nette afwerking ontbreekt. Gelet daarop mag van [bedrijf] verwacht worden dat hij de bovenkant netjes afwerkt, zonder dat hij daarvoor een meerprijs rekent.
4.41.
De rechtbank zal dit subonderdeel (vordering 1.D sub b) in het eindvonnis toewijzen.
c. Schade aan houtwerk herstellen
4.42.
Ter zitting heeft [eiser] verduidelijkt dat het gevorderde herstel van de schade aan het houtwerk ziet op het verhelpen van de oorzaak van het probleem met de LED verlichting aan de binnenzijde van de kledingkast. Het zou volgens [eiser] dus gaan om het verhelpen van het bol staan van de deuren waardoor de LED verlichting blijft branden als de deuren gesloten zijn. Volgens [eiser] heeft dit deel van de vordering dus een sterke samenhang met onderdeel a (de LED verlichting in de kledingkast). De rechtbank leidt hieruit af dat op dit punt al is beslist (zie 4.39). Dit onderdeel van de vordering zal daarom in het eindvonnis worden afgewezen.
E.
De nachtkasten
4.43.
Ten aanzien van de nachtkasten is (samen met de wandbekleding, bedframe en LED in de hoofdslaapkamer) het volgende opgenomen in de offerte:

Vervaardiging volgens aangeleverde ontwerpen. +- 7m breed, plafondhoog, uitsparing voor bed voorzien van LED dimbaard mv afstandsbediening/schakelaars. Bedframe, dikwandig stalen frame, zwart poedercoat, 1 poot midden onder bed, zwevend. Nachtkasten links/recht 2x lade soft close. Zwarte komlijst.”
a. Staand of zwevend, één met schoenenruimte en de ander met twee lades
4.44.
Volgens [eiser] zou in overleg nader bepaald worden of de nachtkasten staand of zwevend zouden worden uitgevoerd vanwege de staande kledingkast aan de linkerkant en het zwevende bed aan de rechterkant. Omdat de schoenen geen plek hebben gekregen in de kledingkast, is volgens [eiser], mondeling afgesproken dat één van de nachtkasten een schoenenindeling zou krijgen en dat de andere zou worden uitgerust met twee lades.
4.45.
Volgens [bedrijf] hebben partijen op basis van de offerte afgesproken dat de nachtkasten zwevend uitgevoerd zouden worden. Later wenste [eiser] toch dat de nachtkasten staand uitgevoerd zouden worden, terwijl [bedrijf] de zwevende elementen op dat moment al had geproduceerd.
4.46.
Kennelijk bestaat er tussen partijen geen overeenstemming over de uitvoering en indeling van de nachtkasten. Uit de whatsapp berichten en andere stukken kan niet worden afgeleid wat partijen uiteindelijk zijn overeengekomen. De overeenkomst vermeldt daarbij niet meer dan dat er links en rechts van het bed een nachtkast met twee keer een soft close lade geplaatst zou worden. Dat is onvoldoende om [bedrijf] nu tot nakoming te veroordelen. Te meer omdat over de indeling kennelijk geen overeenstemming bestaat. Dat [eiser] een schoenenindeling wenst kan worden afgeleid uit de door hem aan [bedrijf] gestuurde foto’s, maar daarmee staat niet vast dat partijen, in afwijking met wat op de offerte staat vermeld, overeenstemming hebben bereikt over het realiseren van één nachtkastje met een schoenenindeling en één nachtkastje met twee lades. Uit de uitgedraaide Whatsapp-berichten van 21 april 2021 waar [eiser] later, zelf tussen haakjes:
“(schoenen mogelijkheid)”heeft bijgeschreven, kan in ieder geval geen overeenstemming over een schoenenindeling worden afgeleid. Dat daarover overeenstemming bestaat is daarom onvoldoende onderbouwd gesteld.
4.47.
Voor zover [eiser] een andere indeling wenst dan de eerder overeengekomen (standaard) indeling van twee lades, zullen partijen daarover in overleg moeten treden. Gelet op de aard en de omvang van de opdracht mag van [bedrijf] verwacht worden dat hij tegemoet komt aan de redelijke wensen van [eiser] op dit punt, ook als deze afwijken van de initiële overeenkomst. Als dat meer kosten met zich brengt zal hij die kosten op voorhand aan [eiser] moeten opgeven. Als partijen geen overeenstemming bereiken over een andere indeling, dan mag van [bedrijf] worden verwacht dat hij alsnog twee nachtkastjes oplevert met elk twee soft close lades, overeenkomstig de door hem gemaakte tekening (op pagina 56 van de conclusie van antwoord) die ter zitting is besproken, tenzij [eiser] aangeeft dat hij dat niet meer wenst.
4.48.
Dat betekent dat de rechtbank dit subonderdeel (vordering 1.E onder a) in het eindvonnis zal afwijzen, voor zover het ziet op de oplevering door [bedrijf] van één nachtkastje met een schoenenindeling en één nachtkastje met twee lades.
b. Bovenop de kasten stopcontacten
4.49.
[eiser] stelt dat [bedrijf] een stopcontact in de ombouw van het bed in de slaapkamer beneden heeft gemonteerd, omdat hij constateerde dat het bedframe het stopcontact in de muur onbereikbaar maakte. Naar aanleiding hiervan kwamen partijen – volgens [eiser] – mondeling overeen dat [bedrijf] in de slaapkamer boven stopcontacten bovenop de nachtkasten zou monteren. Door de kledingkast en het bed zou de hele wand – en dus de stopcontacten in de muur – hier ook onbereikbaar worden.
4.50.
Dat [bedrijf] stopcontacten bovenop de nachtkasten zou monteren, volgt niet uit de offerte, maar daarover hebben partijen kennelijk later mondeling overeenstemming bereikt. [bedrijf] heeft immers niet weersproken dat hij dat zou doen. Omdat het monteren van de stopcontacten geen onderdeel uitmaakten van de oorspronkelijke overeenkomst (de offerte van 24 november 2020), mocht [eiser] er niet vanuit gaan dat hij daarover geen meerprijs verschuldigd zou zijn. Dat [bedrijf] in zijn financieel overzicht van 31 augustus 2021 de stopcontacten niet vermeldt maakt dat niet anders. Voor zover [eiser] wenst dat [bedrijf] bovenop de nachtkasten stopcontacten monteert, zal hij daarover dus een redelijke meerprijs moeten betalen. Omdat partijen geen vordering hebben ingesteld die moet leiden tot het vaststellen van de (totaal) door [eiser] te betalen prijs voor het werk, valt de vaststelling van de redelijke meerprijs buiten dit geschil.
4.51.
Dat betekent dat de rechtbank dit subonderdeel (vordering 1.E onder b) in het eindvonnis zal toewijzen, met de bepaling dat [eiser] daarvoor een redelijke meerprijs verschuldigd is.
De garderobekast
a. Leveren (produceren en monteren) van frontpanelen voor garderobegedeelte
4.52.
Weliswaar wordt de garderobekast niet vermeld op de offerte, maar volgens [eiser] zijn partijen later overeengekomen dat [bedrijf] frontpanelen voor de (al aanwezige) garderobekast zou maken. Omdat de wandpanelen in de slaapkamers beneden en boven en ook het tweede badkamermeubel werden geannuleerd, zou [bedrijf] het hout dat aanvankelijk daarvoor was besteld gebruiken om de frontpanelen van de garderobekast te maken. [bedrijf] heeft betwist dat de garderobekast onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen.
4.53.
Dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het vervaardigen van de frontpanelen voor de garderobekast door [bedrijf] is op geen enkele manier gebleken. Uit de vele whatsapp-berichten en e-mails die partijen over en weer naar elkaar hebben gestuurd blijkt dat in ieder geval niet. [eiser] heeft ter zitting daarbij ook erkend dat de overeenkomst ten aanzien van deze garderobekast niet ‘zwart op wit’ staat. Anders dan [eiser] stelt, kan uit het enkele feit dat [bedrijf] deurbeugels heeft besteld en geleverd niet volgen dat [bedrijf] dus met die (aanvullende) opdracht heeft ingestemd. [bedrijf] heeft namelijk een groot aantal deurbeugels geleverd, omdat deze voor alle kasten (die wel onderdeel uitmaken van de overeenkomst) werden gebruikt. De deurbeugels die – volgens [eiser] – voor de garderobekast bestemd zouden zijn, kunnen evengoed bestemd zijn voor andere kasten – zoals [bedrijf] aanvoert -, zodat uit de enkele levering van de deurbeugels niet kan worden afgeleid dat partijen het eens waren over een te vervaardigen garderobekast.
4.54.
Dit betekent dat de rechtbank dit subonderdeel (de vordering onder 1.F onder a) zal afwijzen. Dat heeft tot gevolg dat de kosten voor de werkzaamheden van de geannuleerde werkzaamheden in mindering moeten worden gebracht. Overeenkomstig zijn e-mail van 31 augustus 2021 zal [bedrijf] daarom € 800,00 in mindering moeten brengen op de eindafrekening wegens het wegvallen van de werkzaamheden. [bedrijf] zal desgewenst in dat geval wel het in rekening gebrachte materiaal bij [eiser] moeten afleveren. Indien [bedrijf] daartoe niet in staat is, zal hij het gehele offertebedrag voor de wandbekleding (€ 1.500,00) in mindering moeten brengen.
G.
Het kookeiland/dressoir/bijkeuken
4.55.
Ten aanzien van het keuken-/kookeiland staat in de offerte opgenomen:

3m x 1.2m 93cm hoog. Vervaardigd volgens aangeleverd ontwerp exacte indeling ntb
excl. apparatuur/werkblad
4.56.
Volgens [eiser] is het door [bedrijf] geleverde keukeneiland op een paar punten gebrekkig, althans voldoet het opgeleverde werk niet aan de verwachtingen die [eiser] redelijkerwijs mocht hebben.
a. Nissen herstellen/afdekken tussen muur en koelkast/vriezer
4.57.
[eiser] heeft erop gewezen dat de afwerking in de keuken nog niet goed is. In de keuken sluiten de panelen/fronten van de koelkast en vriezer die direct naast de wand geplaatst zijn nog niet mooi aan. Als gevolg daarvan is er een smalle nis tussen de wand en de inbouwapparatuur ontstaan.
4.58.
Voor zover de onderdelen of panelen van de keuken direct aansluiten aan een wand, mag worden verwacht dat de ruimte tussen de wand en de kast minimaal is en zo nodig met een passend paneel of lat wordt afgesloten. Met de foto’s die [eiser] als bijlage 60 heeft ingediend, heeft hij voldoende onderbouwd gesteld dat de afwerking in de keuken op dat punt nog niet voldoet aan wat hij mocht verwachten. Dat betekent dat [bedrijf] de nis tussen de wand en de koelkast en vriezer zal moeten afdekken.
4.59.
Dit subonderdeel (de vordering onder 1.G onder a) is daarom toewijsbaar.
b. Herstellen en vochtbestendig maken van alle plinten en de bestaande dragende delen die direct op de vloer staan
4.60.
Ten aanzien van de vochtbestendige plinten heeft de rechtbank in overweging 4.12 en verder al overwogen dat vaststaat dat de plinten in de keuken aan de onderkant niet (voldoende) zijn bewerkt tegen optrekkend vocht, terwijl dat in de keuken wel mag worden verwacht. Dat dit mag worden verwacht geldt ook voor de panelen die direct op de vloer zijn geplaatst. Omdat [bedrijf] zich op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] aan hem heeft gemeld dat hij de plinten in de keuken zou afkitten (en dat een vochtbestendige afwerking daarom niet nodig was), zal de rechtbank [bedrijf] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van die stelling. De rechtbank kan om die reden de vordering van [eiser] tot herstel van de schade en het vochtbestendig maken van alle plinten en de (andere) panelen die op de vloer geplaatst zijn nog niet toe- of afwijzen, zodat de rechtbank haar beslissing op dit subonderdeel (de vordering onder 1.G onder b) aanhoudt. Als komt vast te staan dat [eiser] de plinten in de keuken zou afkitten, mocht [bedrijf] er van uitgaan dat dit ook zou gelden voor de (andere) panelen die op de keukenvloer geplaatst zijn.
c. Het behandelen met krasbestendige lak
4.61.
Volgens [eiser] heeft [bedrijf] de meubels onvoldoende behandeld met krasbestendige meubellak. Als gevolg daarvan zijn er op verschillende meubels nu al krassen zichtbaar. [bedrijf] heeft dat weersproken. Hij heeft erop gewezen dat geen enkele lak volledig krasbestendig is, maar dat hij de meubels heeft behandeld met een twee componenten meubellak die in de meubelbranche gebruikelijk is.
4.62.
Gelet op wat partijen over en weer naar voren hebben gebracht, kan niet vastgesteld worden dat de meubellak die [bedrijf], naar zijn eigen zeggen heeft gebruikt, niet voldoet aan de overeenkomst tussen partijen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [bedrijf] had het op de weg van [eiser] gelegen om aan de hand van een verklaring van een deskundige aan te tonen dat de overeengekomen lak niet door [bedrijf] is aangebracht, of dat de aangebrachte lak niet voldoet aan de afspraak tussen partijen. Omdat [eiser] dat niet heeft gedaan, heeft hij onvoldoende gesteld om dit deel van de vordering toe te wijzen. De rechtbank wijst dit subonderdeel van de vordering (de vordering onder 1.G onder c) daarom af.
H.
Bedframes
4.63.
Ten aanzien van de bedframes is van belang dat er op de offerte van 24 november 2020 slechts één is vermeld, namelijk onder het kopje: “
Wandbekleding masterbedroom Bedframe/Nachtkasten/Led”. De offerte vermeldt:
“Bedframe, dikwandig stalen frame, zwart poedercoat, 1 poot midden onder bed, zwevend”
a. Bedframes leveren met correcte maatvoering
4.64.
Vaststaat dat [bedrijf] drie bedframes heeft geleverd, terwijl hij er slechts één had geoffreerd. Dat betekent dat [eiser] voor de twee extra frames voor de twee eenpersoonsbedden voor zijn kinderen een meerprijs verschuldigd is aan [bedrijf].
4.65.
Vervolgens heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat (alleen) het bedframe voor het tweepersoonsbed in de hoofdslaapkamer niet voldoet aan de overeenkomst, omdat dit frame niet aan de hand van de juiste afmetingen is geproduceerd. Als gevolg daarvan steken de matrassen en de daaronder liggende bedbodems 30cm boven de bedrand uit. Daarbij liggen de bedbodems nu ook schuin in het frame waardoor [eiser] en zijn partner scheef liggen.
4.66.
Voor de juiste maatvoering voor het frame, heeft [eiser] via Whatsapp aan [bedrijf] laten weten dat hij op de website van Bol.com een schotel(bed)bodem had aangeschaft. [eiser] heeft de hyperlink van de door hem aangeschafte bedbodem met [bedrijf] gedeeld. Van een vakbekwaam meubelmaker mag worden verwacht dat hij, voordat hij aan de uitvoering van de opdracht begint, op de hoogte is van de juiste maatvoering. [bedrijf] heeft erop gewezen dat hij voor wat betreft de hoogte uit is gegaan van een standaard maat, omdat uit de door [eiser] gedeelde gegevens een standaard lengte en breedte van de bedbodem volgde. De hoogte van de bedbodem en de matras is - volgens [bedrijf] - niet met hem gedeeld. Het feit dat het frame voor wat betreft de hoogte niet standaard zou zijn, komt ‑ indien juist – voor rekening en risico van [bedrijf]. Temeer ook, omdat [eiser] [bedrijf] erop gewezen heeft dat de door hem aangeschafte bedbodem in de woning aanwezig was, zodat [bedrijf] de mogelijkheid had om deze, voorafgaand aan de werkzaamheden, na te meten, maar van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Bovendien heeft [bedrijf] niet weersproken dat [eiser] en zijn partner nu al geruime tijd scheef liggen doordat het frame en bedbodem niet goed op elkaar aansluiten. (Ook) dat moet door [bedrijf] hersteld worden.
4.67.
De rechtbank zal het herstel van het bedframe van het tweepersoonsbed daarom in het eindvonnis toewijzen, in zoverre dat voor het bedframe uitgegaan moet worden van een correcte maatvoering zodat de bedbodem en de daarop liggende matrassen niet 30cm boven de bedrand uitsteken.
I.
Het badkamermeubel
4.68.
In de offerte is ten aanzien van het badkamermeubel opgenomen dat er twee badkamermeubels vervaardigd zouden worden. De offerte vermeldt:

Badkamermeubel (boven/beneden)
Vervaardiging volgens aangeleverde ontwerpen. 2,5m x 45m Bovenkast 3x spiegeldeur soft close, voorzien van Led. Onderkast 4x deur soft close, zwarte komgreep. Binnenwerk zwart meubelpaneel. (richtprijs bovenblad 750,-) excl. spoelbak.”
Nadien zijn partijen mondeling overeengekomen dat er één badkamermeubel geschrapt zou worden. Ook is het ontwerp van het meubel later gewijzigd van een ‘recht toe recht aan meubel’ naar een driehoekig ontwerp. [bedrijf] heeft daarbij voldoende onderbouwd aangevoerd dat de verandering in het ontwerp van het badkamermeubel niet tot gevolg heeft dat [eiser] minder hoeft te betalen. [bedrijf] heeft toegelicht dat de grootte van het meubel niet zozeer van invloed is op de prijs, omdat het maken van meubels arbeidsintensief is. Bovendien is het door hem gemaakte meubel nog steeds 2,5m hoog, in plaats van 2,5m lang.
a. Herstellen / vervangen van panelen welke vochtschade hebben opgelopen
4.69.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het badkamermeubel niet beantwoord aan de overeenkomst, omdat deze (ook) niet bestand is gebleken tegen vocht. Volgens [eiser] had van [bedrijf] verwacht mogen worden dat hij het meubel zou behandelen met een waterbestendige olie, maar dat heeft [bedrijf] nagelaten. Als gevolg waarvan het badkamermeubel al vochtschade vertoont.
4.70.
De rechtbank volgt [eiser] daarin niet. Dat het badkamermeubel vochtschade vertoont heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd. De foto’s die hij als bijlage 63 in het geding heeft gebracht zijn daarvoor onvoldoende; daaruit blijkt de gestelde vochtschade in ieder geval niet. De rechtbank zal dit subonderdeel van de vordering (de vordering 1.I onder a) afwijzen.
b. Het behandelen van het badkamermeubel met een waterbestendige olie of verf
4.71.
In het verlengde van de hierboven genoemde vordering, heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat van [bedrijf] verwacht had mogen worden dat hij het badkamermeubel met een waterbestendige olie of verf zou behandelen. Omdat het badkamermeubel speciaal gemaakt is voor een vochtige ruimte en dus – volgens [eiser] – tegen vocht of water moet kunnen. Dat standpunt deelt de rechtbank niet. Dat partijen afgesproken hebben dat [bedrijf] het badkamermeubel op een speciale wijze, met een olie of verf, zou behandelen zodat deze (beter) bestand zou zijn tegen vocht blijkt niet uit de offerte. Dat blijkt ook niet uit de vele Whatsapp- en e-mailcorrespondentie die partijen (of diens gemachtigden) onderling gewisseld hebben met elkaar. Wel, blijkt uit de offerte dat al het zichtwerk vervaardigd zou worden uit MDF en is daarachter de toevoeging “
(vochtbestendig/brandvertragend)”opgenomen. De rechtbank begrijpt dat deze toevoeging iets zegt over de eigenschap van het materiaal MDF, maar daaruit kan in ieder geval niet de verplichting van [bedrijf] volgen om het badkamermeubel met een speciale olie of verf te behandelen.
De rechtbank wijst dit subonderdeel van de vordering (de vordering 1.I. onder b) af.
c. Het behandelen met een krasbestendige lak conform de offerte
4.72.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde behandeling met een krasbestendige lak, overweegt de rechtbank dat ook dit niet volgt uit de offerte. De offerte vermeldt over het gebruik van meubellak immers niets, maar de behandeling van het meubel met een krasbestendige lak mag wel van [bedrijf] verwacht worden. [bedrijf] heeft er bovendien op gewezen dat hij dit meubel, net als de andere meubels die hij voor [eiser] gemaakt heeft, heeft voorzien van een twee componenten, krasbestendige, meubellak. Dat de overeengekomen lak niet door [bedrijf] zou zijn aangebracht of dat deze niet geschikt zou zijn voor een badkamermeubel die bij uitstek bestemd is voor een vochtige ruimte, is door [eiser] onvoldoende onderbouwd.
4.73.
Voor zover [eiser] graag wil dat het badkamermeubel wordt voorzien van een waterbestendige olie of verf in combinatie met een krasbestendige lak, kan dat alleen op grond van een nieuwe overeenkomst waarover [eiser] dan ook een meerprijs verschuldigd zal zijn. Dat betekent dat dit subonderdeel van de vordering (de vordering onder 1.I onder c) in het eindvonnis zal worden afgewezen.
De gevorderde dwangsom
4.74.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Het doel van een dwangsom is namelijk om te helpen bewerkstelligen dat aan de hoofdveroordeling wordt voldaan. Weliswaar staat vast dat [bedrijf] nog niet aan zijn nakomingsverplichting uit de overeenkomst tussen partijen heeft voldaan, maar dat kan [bedrijf] niet volledig worden verweten gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen. Hierboven is namelijk vastgesteld dat partijen op bepaalde onderdelen nog geen overeenstemming hebben bereikt, zodat partijen daarover eerst met elkaar in overleg zullen moeten treden. Omdat [bedrijf] voor dat overleg afhankelijk is van [eiser] ziet de rechtbank geen aanleiding een dwangsom op te leggen.
De dubbele woonlasten
4.75.
[eiser] stelt dat hij over de periode van 1 september 2021 tot en met 16 april 2022 dubbele woonlasten ter hoogte van € 1.032,82 heeft moeten betalen. Doordat [bedrijf] zijn werk niet op tijd af had, kon het gezin van [eiser] niet op 1 september 2021 naar de nieuwe woning verhuizen waardoor zij langer in de oude woning moesten blijven wonen.
4.76.
De rechtbank zal in het eindvonnis ook de dubbele woonlasten ter hoogte van € 1.032,82 afwijzen, want het is onvoldoende komen vast te staan dat partijen een keiharde einddatum hebben afgesproken. Hoewel [bedrijf] in zijn e-mail van 15 augustus 2021 een werkplanning weergeeft waar hij als einddatum 1 september 2021 noemt, volgt uit dezelfde e-mail even zo goed dat niet alles, in verband met een lange levertijd van onderdelen, voor die datum van 1 september 2021 opgeleverd kan worden en dat een en ander ook afhangt van keuzes van [eiser]. Bovendien is hierboven ook vastgesteld dat op een aantal onderdelen (nog steeds) geen overeenstemming bestaat tussen partijen over de uitvoering (indeling) van de opgedragen werkzaamheden. Dat kan niet alleen aan [bedrijf] worden verweten.
Resterend schadebedrag
4.77.
[eiser] heeft [bedrijf] in zijn brief van 16 juni 2022 aangesproken tot het betalen van
€ 18.636,40 aan schadevergoeding (inclusief buitengerechtelijk incassokosten en rente). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door [bedrijf] (of diens hulppersonen) is er namelijk schade ontstaan aan de woning van [eiser]. [bedrijf] heeft in totaal vijf schadegevallen gemeld bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Interpolis. Drie schadegevallen zijn uiteindelijk door Interpolis uitgekeerd en [bedrijf] heeft op zijn beurt op 8 juli 2022 een bedrag van € 16.369,41 aan [eiser] betaald. Dat bedrag is als volgt opgebouwd € 9.978,50 in verband met schade aan het plafond van de keuken, € 631,38 in verband met schade aan de wand in de slaapkamer beneden en € 5.759,53 voor schade aan het plafond van de slaapkamer. Deze laatste schadepost heeft Interpolis, op aandringen van [bedrijf], uiteindelijk vrijblijvend (zonder daarvoor aansprakelijkheid te erkennen) uitgekeerd, zoals blijkt uit haar brief van 4 juli 2022.
4.78.
[eiser] vordert in deze procedure nog betaling door [bedrijf] van het resterende bedrag van € 2.266,99. Dit bedrag is, volgens de brief van 16 juni 2022, opgebouwd uit een schadepost van € 827,44 in verband met schade aan het plafond in de bijkeuken, € 1.145,83 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 293,72 aan rente.
4.79.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 2.266,99 toewijsbaar. Redengevend daarvoor is dat de schade aan het plafond in de bijkeuken is ontstaan bij de uitvoering van de opdracht die aan [bedrijf] was verstrekt. Weliswaar heeft [bedrijf] zich kennelijk richting zijn verzekeraar Interpolis op het standpunt gesteld dat de schadeveroorzakende werkzaamheden door [betrokkene 3] zijn uitgevoerd, maar vaststaat dat de schadeveroorzakende werkzaamheden tot de opdracht aan [bedrijf] behoorden en dat [betrokkene 3] op dit punt is te kwalificeren als een hulppersoon van [bedrijf]. [bedrijf] is daarom aansprakelijk voor deze schade en moet die dus aan [eiser] vergoeden.
Bovendien staat voldoende vast dat [eiser] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Immers heeft de advocaat van [eiser] ook na het kort geding van 22 juni 2022, waarin [eiser] ook betaling door [bedrijf] van dit bedrag vorderde, [bedrijf] nog gesommeerd tot betaling over te gaan.
Vervangende werkzaamheden
4.80.
[eiser] vordert betaling door [bedrijf] van € 4.068,02 ten aanzien van de vervangende werkzaamheden die zijn uitgevoerd door aannemersbedrijf [betrokkene 3] en door Electro Technisch Bureau [betrokkene 4]. Volgens [eiser] heeft hij deze noodzakelijke werkzaamheden moeten laten uitvoeren om de woning bewoonbaar te maken, zodat [eiser] en zijn gezin naar de woning konden verhuizen. [bedrijf] heeft dat betwist.
4.81.
De rechtbank wijst de kosten in verband met de gestelde vervangende werkzaamheden door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] af, omdat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden die [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben uitgevoerd eigenlijk door [bedrijf] uitgevoerd hadden moeten worden op grond van de afspraken die partijen met elkaar hadden gemaakt. Daarbij volgt uit de stukken ook onvoldoende dat [eiser] [bedrijf] heeft aangesproken om de werkzaamheden zelf uit te voeren, maar dat hij daarop niet is ingegaan. Bovendien volgt uit het bovenstaande dat partijen geen harde opleveringsdatum hadden afgesproken en dat op bepaalde onderdelen ook nu nog geen overeenstemming tussen partijen bestaat over de uitvoering van de opdracht. De rechtbank ziet daarom onvoldoende grond om de gevorderde kosten voor rekening van [bedrijf] te laten komen.
In voorwaardelijke reconventie
4.82.
Uit de beoordeling van de zaak in conventie volgt dat de nakomingsvordering van [eiser] op 14 punten bij eindvonnis zal worden toegewezen. Dat betekent dat aan de voorwaarde van de voorwaardelijke eis in reconventie (tegenvordering) is voldaan en dat de rechtbank die dus zal moeten beoordelen.
4.83.
Ten aanzien van die toegewezen onderdelen van de nakomingsvordering, doet [bedrijf] een beroep op (gedeeltelijke) ontbinding op grond van artikel 7:756 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [bedrijf] laat [eiser] al langere tijd na om zijn verplichtingen na te komen. De belangrijkste daarvan is zijn betalingsverplichting, maar ook laat [eiser] na om de benodigde informatie aan te leveren, zodat [bedrijf] zijn opdracht niet correct kan uitvoeren. Volgens [bedrijf] is [eiser] daarom in verzuim en kan [bedrijf] als gevolg daarvan zijn opdracht niet afronden. [eiser] heeft dat betwist.
4.84.
De rechtbank zal de tegenvordering tot gedeeltelijke ontbinding in het eindvonnis afwijzen. Gelet op wat partijen over en weer hebben gesteld staat onvoldoende vast dat [eiser], zoals [bedrijf] stelt, niet aan zijn betalingsverplichting wil voldoen. Zoals ook volgt uit zijn conclusie van antwoord in reconventie, is [eiser] zich ervan bewust dat hij in ieder geval nog 20% van het overeengekomen bedrag dat op de offerte is vermeld moet betalen bij oplevering van de werkzaamheden. Ook heeft [eiser] zich bereid verklaard om na de meerwerk/minderwerk rekensom bij te betalen als de uitkomst is dat er per saldo (dus na aftrek van minderwerk) meer werk is geleverd.
4.85.
De rechtbank heeft op de verschillende onderdelen van de nakomingsvordering die hierboven is besproken aangegeven of het onderdeel tot de oorspronkelijke opdracht behoorde, een aanvulling daarop is waarover [eiser] een meerprijs is verschuldigd of dat het gaat om een vermindering van de opdracht waarvoor [bedrijf] een bedrag dient te crediteren. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] een meerprijs verschuldigd is voor de planken (onderdeel 1.C onder b), de stopcontacten bovenop de nachtkasten (onderdeel 1.E onder b) en dat [eiser] een meerprijs verschuldigd is voor de twee extra bedframes voor de twee eenpersoonsbedden die [bedrijf] heeft geleverd. Daar staat tegenover dat de rechtbank eveneens heeft overwogen dat [bedrijf] een bedrag van
€ 800,-, dan wel € 1.500,00 in mindering dient te brengen op de eindafrekening in verband met het geannuleerde badkamermeubel en wandbekleding (zie 4.54). Over de andere toegewezen onderdelen van de nakomingsvordering, heeft de rechtbank overwogen dat die (allemaal) onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke overeenkomst, zodat [eiser] daarvoor geen meerprijs verschuldigd is. Aan de hand hiervan zullen partijen in staat moeten zijn om de balans op te maken.
4.86.
Gelet op de verklaring van [eiser] dat hij bereid is om zijn betalingsverplichting na te komen, ziet de rechtbank in ieder geval geen aanleiding om [bedrijf] te ontslaan uit zijn verplichtingen uit de overeenkomst op grond van ontbinding. Voor zover [bedrijf] zich op het standpunt stelt dat [eiser] nalaat om de benodigde informatie te verschaffen oordeelt de rechtbank dat van de zijde van [bedrijf] onvoldoende expliciet en duidelijk aan [eiser] is gevraagd welke informatie nodig is om tot uitvoering van de opdracht te komen. Alleen ten aanzien van de indeling van de uitneembare kledingkast is voldoende onderbouwd gesteld dat [eiser] moet aangeven wat hij wil. Dat [eiser] dat (nog) niet heeft gedaan betekent niet dat hij zodanig tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst dat dit de partiële ontbinding rechtvaardigt.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat het plaatsten van de roosters in de openhaardkast onderdeel uitmaakt van de overeenkomst met [bedrijf],
5.2.
draagt [bedrijf] op te bewijzen dat [eiser] medegedeeld heeft dat hij de plinten in de keuken aan de onderkant zou afkitten,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 2 oktober 2024voor uitlating door [eiser] en [bedrijf] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser] en [bedrijf] geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat, als [eiser] en [bedrijf]
getuigenwillen laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
februaritot en met
mei 2025dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. W.S.J. Thijs, in het gerechtsgebouw te [plaats 2], Jansstraat 81,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
In reconventie
5.9.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.