Uitspraak
[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 Awb, wordt het bezwaar geacht (mede) te zijn gericht tegen het besluit van 9 juli 2024.
Standpunt verzoekster en verweerder
Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er geen aanleiding meer is om de thans geldende SMI van 4 dagen (8 dagdelen) per week te continueren. Zij wijst daarbij op haar fysieke en psychische problemen, reden waarom zij de SMI toegekend had gekregen en haar kinderen in de kinderopvang worden opgevangen, welke problemen geenszins zijn verminderd. Er is eerder sprake geweest van een verslechtering sinds het besluit van
22 augustus 2023 en het revalidatietraject waarnaar wordt verwezen, is nog niet opgestart.
Naast de negatieve gevolgen van de beëindiging voor verzoekster is de beëindiging van de kinderopvang niet in het belang van haar dochter. Daarbij verwijst zij naar een verklaring van een medewerker van de kinderdagopvang.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
In dat Advies is vermeld dat de Jeugdhulpspecialist A. v/d Berg adviseert om een SMI af te geven voor een 4e dag (is totaal 8 dagdelen). Die uitbreiding vindt vervolgens ook plaats. Er blijkt echter niet van een advies om dat na 12 maanden weer te beëindigen. Uit het dossier blijkt niet dat deze jeugdspecialist in het daaropvolgende heronderzoek is betrokken. Het is niet duidelijk geworden waarom aan deze V/d Berg geen nader advies gevraagd.
Uit het rapport Medisch advies opgemaakt in het kader van de Wmo (van 4 juni 2024) wordt benoemd dat verzoekster in staat wordt geacht tot “opvang van en passen op de kinderen als ze overdag thuis zijn”. Daarbij wordt opgemerkt dat de kinderen “niet 24/7” bij verzoekster zijn. Het is voor de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden of de medisch adviseur daarbij uitgaat van de kinderopvang voor 4 dagen voor de dochter (en het naar school gaan van de zoon). Dit medisch advies is immers geschreven in het kader van de Wmo en niet in het kader van een SMI. De situatie van de kinderen komt in het rapport dan ook niet naar voren. Wel wordt ten aanzien van verzoekster vermeld: “fysiek spelen nog dezelfde problemen als voorheen, geven nu wel meer last en beperken sterker en de mentale issues spelen sterker op door gedrag van ex-partners. Door deze omstandigheden is er in de gezondheid van cliënt, in haar mogelijkheden en beperkingen wel een verandering opgetreden”. De voorzieningenrechter kan hierin, zonder nadere toelichting, geen verandering in positieve zin in lezen.
Het voorgaande geldt evenzeer voor het gespreksverslag van 13 juni 2024 van het Groot Overleg, waarbij naast verweerder ook de Jeugdbescherming en de ambulante coach is betrokken. Dit betreft weliswaar een bespreking over de veiligheid thuis en voor de kinderen, maar geeft wel een indruk van wat er de afgelopen 12 maanden is gebeurd en hoe met name de Jeugdbescherming daar over denkt. Die laten noteren dat er nog altijd een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen is en dat er “zorgen zijn over de emotionele beschikbaarheid van moeder, zorgen over de ex-partner en de situatie met vader van de kinderen”. Reden waarom er een ambulante coach is ingezet, die aangeeft dat “het nodig is om opvoedondersteuning in te zetten” en verder aangeeft “dat de kinderen in een onveilige omgeving zijn, zowel buiten als binnen” en “dat de situatie heel veel doet met moeder en veel weerslag heeft op moeder”. De stelling in het verweerschrift dat bij de dochter ‘geen sprake is van problematiek die voortzetting van de kinderopvang op grond van de SMI noodzakelijk maakt’ kan – gelet op het voorgaande – niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, worden gevolgd. Dit geldt evenzeer voor verzoekster.
Conclusie en gevolgen
Al het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat thans niet voldoende vaststaat dat verzoekster aantoonbaar zelf in de kinderopvang kan voorzien en een toereikend beroep kan doen op een voorliggende voorziening.
De voorzieningenrechter acht dan ook de kans aanzienlijk dat het besluit in bezwaar niet zal standhouden. Voor de dochter, die inmiddels 2,5 jaar is geworden, kan weliswaar peuteropvang worden aangevraagd en mogelijk VVE, maar daarmee is nog niet voorzien in de opvang zoals die eerder met reden wel werd toegekend. De plek in de kinderopvang dreigt thans verloren te gaan en dat is niet in het belang van de dochter noch verzoekster. De voorzieningenrechter acht het voorshands ook niet in het belang van de dochter dat zij mogelijk deels in de peuteropvang/deels in de kinderopvang zou moeten verblijven.