ECLI:NL:RBNHO:2024:8997

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
24/3795
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende kinderopvang en Sociaal Medische Indicatie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. V.Y. Jokhan, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, dat op 9 juli 2024 de Sociaal Medische Indicatie (SMI) voor haar dochter heeft verlengd tot 14 augustus 2024. Dit besluit is genomen in het kader van een eerder besluit van 22 augustus 2023, waarin een bijdrage in de kinderopvang werd toegekend tot 24 juli 2024. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorzieningen, omdat de kinderopvang voor haar dochter dreigt te worden beëindigd, terwijl de voorliggende voorzieningen niet voldoen aan haar situatie.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende onverwijlde spoed is, aangezien de kinderopvangplek voor de dochter op het spel staat. De rechter wijst het verzoek toe en schorst de primaire besluiten tot twee weken na het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter concludeert dat niet voldoende vaststaat dat verzoekster zelf in de kinderopvang kan voorzien en dat de kans aanzienlijk is dat het besluit in bezwaar niet zal standhouden. De rechter wijst erop dat de beëindiging van de SMI niet in het belang van de dochter of verzoekster is en dat er onvoldoende bewijs is dat de situatie van verzoekster in positieve zin is veranderd.

De voorzieningenrechter bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden en veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3795
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: N. Sinot en C. Pfaff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen het besluit van 9 juli 2024.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 9 juli 2024 besloten de Sociaal Medische Indicatie (SMI) te verlengen tot 14 augustus 2024. Aan dit besluit ligt een ander besluit voor, namelijk het besluit van 22 augustus 2023 om aan verzoekster tot aan het 2,5e levensjaar van haar dochter een bijdrage in de kinderopvang op grond van de SMI toe te kennen tot 24 juli 2024 (en voor haar zoon tot [datum 1] 2024), omdat vanaf dat moment sprake is van voorliggende voorzieningen. Uit coulance is de lopende SMI voor de dochter verlengd tot 14 augustus 2024, zodat verzoekster tijdig het contract van de kinderopvang kan beëindigen.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het beroep op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 26 mei 2023 heeft verzoekster een vergoeding voor de kosten van kinderopvang aangevraagd voor haar zoon en haar dochter. Met het besluit van 22 augustus 2023 heeft verweerder besloten tot toekenning van een vergoeding voor de kinderopvang voor de zoon (geboren [datum 1] 2020) tot zijn 4e verjaardag en voor de dochter (geboren [datum 2] 2022) tot zij 2,5 jaar is. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de zoon vanaf zijn 4e levensjaar naar school gaat en voor de dochter vanaf haar 2,5e levensjaar peuteropvang en Voor- en vroegschoolse Educatie (VVE) beschikbaar is. Dit zijn voorliggende voorzieningen.
2.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 augustus 2023. Verzoekster vermag niet in te zien waarom de vergoeding voor haar dochter niet kan worden verstrekt totdat zij 4 jaar is, gelijk de toekenning van haar zoon. Dat er sprake is van een voorliggende voorziening, de peuteropvang, doet geen recht aan de situatie van verzoekster en kan ook niet gelijk worden gesteld met een SMI voor 4 dagen per week.
2.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft informeel overleg plaatsgevonden en is verweerder een heronderzoek gestart. Dit heeft geleid tot het besluit van 9 juli 2024.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 Awb, wordt het bezwaar geacht (mede) te zijn gericht tegen het besluit van 9 juli 2024.

Standpunt verzoekster en verweerder

3. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorzieningen, omdat (samengevat) het contract met de kinderopvang dreigt te worden beëindigd terwijl de gestelde voorliggende voorzieningen in haar geval niet voldoen.
Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er geen aanleiding meer is om de thans geldende SMI van 4 dagen (8 dagdelen) per week te continueren. Zij wijst daarbij op haar fysieke en psychische problemen, reden waarom zij de SMI toegekend had gekregen en haar kinderen in de kinderopvang worden opgevangen, welke problemen geenszins zijn verminderd. Er is eerder sprake geweest van een verslechtering sinds het besluit van
22 augustus 2023 en het revalidatietraject waarnaar wordt verwezen, is nog niet opgestart.
Naast de negatieve gevolgen van de beëindiging voor verzoekster is de beëindiging van de kinderopvang niet in het belang van haar dochter. Daarbij verwijst zij naar een verklaring van een medewerker van de kinderdagopvang.
4. Verweerder handhaaft het standpunt dat sprake is van voorliggende voorzieningen. Uit de gesprekken met verzoekster, de betrokken Wmo-consulent en jeugdbeschermer, en het medisch rapport van Salude van 4 juni 2024 (opgemaakt in het kader van de Wmo) volgt dat verzoekster in staat wordt geacht voor de opvang van haar kinderen zorg te dragen. Er wordt niet voldaan aan voorwaarde 4 voor de SMI: U kunt aantoonbaar niet zelf in de kinderopvang voorzien en kunt geen (toereikend) beroep doen op een voorliggende voorziening. Vier dagen kinderopvang op grond van de SMI staan niet gelijk aan de hersteltijd die verzoekster nodig heeft op te herstellen van 1 uur fysiotherapie. Hieruit concludeert verweerder dat de intensiteit van de huidige SMI niet passend is. Er zou een voorliggende voorziening ingezet kunnen worden om structureel hersteltijd te kunnen bieden. Dat betreft twee ochtenden peuteropvang via een subsidieregeling en dat kan worden uitgebreid met twee dagdelen VVE. Daarbij heeft verweerder in overweging genomen dat er naast deze opvang sprake is van ondersteuning van verzoekster op grond van een Wmo-indicatie (huishoudelijke ondersteuning en kindzorg) en daarnaast de jeugdbescherming bij het gezin is betrokken (OTS).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. In het onderhavige geval dreigt de kinderopvangplek voor de dochter te worden beëindigd. Daarin is voldoende onverwijlde spoed gelegen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. Aan het besluit van 22 augustus 2023 ligt een daartoe opgemaakt SMI Advies (het Advies) ten grondslag. Aan het besluit van 9 juli 2024 liggen gesprekken met verzoekster en reeds bij het gezin betrokken Wmo – en Jeugdzorginstanties, alsmede een rapport van de medisch adviseur van Salude opgesteld in het kader van de Wmo ten grondslag.
De voorzieningenrechter constateert dat in het dossier zich onder meer de volgende stukken bevinden: het gespreksverslag van 19 januari 2024, het medisch advies van Salude van 4 juni 2024 en het gespreksverslag van het Grote Overleg van 13 juni 2024. Het staat niet ter discussie dat aan het besluit van 9 juli 2024 geen nieuw Advies of rapport ten grondslag ligt, anders dan voornoemde informatie.
8. Het beëindigen van de SMI betekent in feite dat geoordeeld wordt dat verzoekster voor de dochter kan teruggaan van 4 dagen (8 dagdelen) kinderopvang naar 2 dagdelen peuteropvang, mogelijk vermeerderd met 2 dagdelen VVE. Daarbij heeft te gelden dat ter zitting is verklaard door verweerder dat het niet zeker is dat VVE zal worden verstrekt. Verzoekster heeft nogmaals gewezen op haar fysieke en psychische klachten (die overigens niet ter discussie staan) en dat zij nu al – naast de 4 dagen opvang – gedurende 3 dagen per week de kinderen zelf moet opvangen, hetgeen haar behoorlijk wat herstelvermogen kost.
9. De voorzieningenrechter kan in het Advies noch in het besluit van 22 augustus 2023 de motivering herleiden op grond waarvan deze teruggang in dagdelen wordt verklaard. Er lijkt te worden voorgesorteerd op een positieve verandering.
In dat Advies is vermeld dat de Jeugdhulpspecialist A. v/d Berg adviseert om een SMI af te geven voor een 4e dag (is totaal 8 dagdelen). Die uitbreiding vindt vervolgens ook plaats. Er blijkt echter niet van een advies om dat na 12 maanden weer te beëindigen. Uit het dossier blijkt niet dat deze jeugdspecialist in het daaropvolgende heronderzoek is betrokken. Het is niet duidelijk geworden waarom aan deze V/d Berg geen nader advies gevraagd.
10. De vraag is wat er in de afgelopen maanden in de situatie van verzoekster en haar dochter is veranderd in positieve zin, dat zij nu in staat wordt geacht met 2 dagdelen, hooguit 4 dagdelen aantoonbaar zelf in de opvang te voorzien en een toereikend beroep op een voorliggende voorziening kan doen. In het Advies van augustus 2023 zijn drie doelen benoemd, namelijk dat de ouders de zorg voor de kinderen weer zelf kunnen dragen en toch ruimte hebben om te herstellen, alsook dat de kinderen kunnen opgroeien in een veilig opvoedklimaat met een beschikbare ouder.
Uit het rapport Medisch advies opgemaakt in het kader van de Wmo (van 4 juni 2024) wordt benoemd dat verzoekster in staat wordt geacht tot “opvang van en passen op de kinderen als ze overdag thuis zijn”. Daarbij wordt opgemerkt dat de kinderen “niet 24/7” bij verzoekster zijn. Het is voor de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden of de medisch adviseur daarbij uitgaat van de kinderopvang voor 4 dagen voor de dochter (en het naar school gaan van de zoon). Dit medisch advies is immers geschreven in het kader van de Wmo en niet in het kader van een SMI. De situatie van de kinderen komt in het rapport dan ook niet naar voren. Wel wordt ten aanzien van verzoekster vermeld: “fysiek spelen nog dezelfde problemen als voorheen, geven nu wel meer last en beperken sterker en de mentale issues spelen sterker op door gedrag van ex-partners. Door deze omstandigheden is er in de gezondheid van cliënt, in haar mogelijkheden en beperkingen wel een verandering opgetreden”. De voorzieningenrechter kan hierin, zonder nadere toelichting, geen verandering in positieve zin in lezen.
Het voorgaande geldt evenzeer voor het gespreksverslag van 13 juni 2024 van het Groot Overleg, waarbij naast verweerder ook de Jeugdbescherming en de ambulante coach is betrokken. Dit betreft weliswaar een bespreking over de veiligheid thuis en voor de kinderen, maar geeft wel een indruk van wat er de afgelopen 12 maanden is gebeurd en hoe met name de Jeugdbescherming daar over denkt. Die laten noteren dat er nog altijd een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen is en dat er “zorgen zijn over de emotionele beschikbaarheid van moeder, zorgen over de ex-partner en de situatie met vader van de kinderen”. Reden waarom er een ambulante coach is ingezet, die aangeeft dat “het nodig is om opvoedondersteuning in te zetten” en verder aangeeft “dat de kinderen in een onveilige omgeving zijn, zowel buiten als binnen” en “dat de situatie heel veel doet met moeder en veel weerslag heeft op moeder”. De stelling in het verweerschrift dat bij de dochter ‘geen sprake is van problematiek die voortzetting van de kinderopvang op grond van de SMI noodzakelijk maakt’ kan – gelet op het voorgaande – niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, worden gevolgd. Dit geldt evenzeer voor verzoekster.
11. Met de inzet van de jeugdbescherming (OTS), de ambulante coach en uren aan kindzorg wordt voorzien in ondersteuning voor de kinderen en moeder, maar uit hetgeen hiervoor is vermeld (zo kort voor het besluit van 9 juli 2024) komt een zorgelijk beeld naar voren. Het staat ook niet ter discussie dat zich de afgelopen 12 maanden incidenten hebben voorgedaan. Daarbij geldt dat hulp bij opvoeding niet gelijkgesteld kan worden met opvang. Op welke wijze dan toch is voldaan aan de doelstellingen als verwoord in het Advies van augustus 2023 (dat mede aan de beëindiging van de SMI ten grondslag ligt), kan de voorzieningenrechter vooralsnog niet volgen. Op welke wijze de door de medisch adviseur en jeugdinstanties geuite zorgen zijn meegewogen in het besluit van 9 juli 2024 is ook onvoldoende duidelijk geworden. In ieder geval blijkt uit voornoemde informatie niet dat een jeugdspecialist dan wel de jeugdbescherming het in het belang van de dochter en verzoekster acht dat zij thans van 8 dagdelen kinderopvang teruggaat naar 2 dagdelen peuteropvang (hooguit 4 dagdelen, indien VVE wordt toegekend) gaat. Het had ook op de weg van verweerder gelegen om daarover schriftelijk advies te vragen van de jeugdhulpspecialist.

Conclusie en gevolgen

12.
Al het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat thans niet voldoende vaststaat dat verzoekster aantoonbaar zelf in de kinderopvang kan voorzien en een toereikend beroep kan doen op een voorliggende voorziening.
De voorzieningenrechter acht dan ook de kans aanzienlijk dat het besluit in bezwaar niet zal standhouden. Voor de dochter, die inmiddels 2,5 jaar is geworden, kan weliswaar peuteropvang worden aangevraagd en mogelijk VVE, maar daarmee is nog niet voorzien in de opvang zoals die eerder met reden wel werd toegekend. De plek in de kinderopvang dreigt thans verloren te gaan en dat is niet in het belang van de dochter noch verzoekster. De voorzieningenrechter acht het voorshands ook niet in het belang van de dochter dat zij mogelijk deels in de peuteropvang/deels in de kinderopvang zou moeten verblijven.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de primaire besluiten van 22 augustus 2023 en 9 juli 2024 zijn geschorst tot twee weken na het besluit op bezwaar.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de primaire besluiten tot twee weken na het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.