ECLI:NL:RBNHO:2024:8996

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
24/3614
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die door verweerder was afgewezen met het besluit van 2 juli 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de (ex-)partner van verzoekster zijn hoofdverblijf bij haar had, wat betekent dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit is in strijd met de voorwaarden voor het verkrijgen van een bijstandsuitkering als alleenstaande ouder. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster geen relevante argumenten of bewijs heeft aangedragen om haar stelling te onderbouwen dat haar (ex-)partner niet bij haar woont. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoekster geen ander inkomen heeft en de bijstandsuitkering haar laatste vangnet is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er wordt geen voorlopige voorziening getroffen. De uitspraak is gedaan op 13 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3614

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. van Dijk ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: bijstandsuitkering).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 2 juli 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, T. Sharaf als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Een eerdere aanvraag van verzoekster voor een bijstandsuitkering is in december 2023 afgewezen, omdat haar (ex-)partner [naam] nog op het adres stond ingeschreven en ook daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had in de desbetreffende woning.
2.1.
Verzoekster heeft op 30 december 2023 opnieuw een aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan. Omdat het onderzoek nog liep, zijn aan verzoekster voorschotten toegekend. De echtscheiding is uitgesproken door de rechtbank op 15 januari 2024. Aan deze uitspraak is als bijlage een Ouderschapsplan gedateerd 16 november 2023 gehecht.
2.2.
Op 26 april 2024 om 15. 20 uur heeft verweerder een huisbezoek afgelegd bij verzoekster. Tijdens dit huisbezoek is [naam] , vader van de door hem drie erkende kinderen van verzoekster, aangetroffen op het adres. In het rapport is vermeld dat hij verklaart iedere dag tussen 18.00 uur en 20.00 uur de zorgtaken te doen in de woning en in de weekenden van 8.00 uur tot 22.00 uur, omdat dat door de rechtbank aan hem is opgedragen. Hij slaapt niet op het adres. Gezien wordt dat verzoekster een multomap onder het bed schuift, daarin zit zijn administratie. Verder zijn een rugzak en schoenen van hem aanwezig in de woning. De opgenomen watermeterstand is 453 m3.
2.3.
Verzoekster heeft het Ouderschapsplan aan verweerder overhandigd, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“De ouders zijn overeengekomen dat de tussen de vader en de kinderen een zorgregeling zal gelden waarbij de vader de dagelijkse zorg heeft voor de kinderen van 16.00 uur tot 18.00 uur, en op maandag en woensdag van 16.00 uur tot 21.00 uur alsook iedere zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de feestdagen en vakantie in overleg.” In artikel 7 van het Ouderschapsplan is opgenomen dat partijen in overleg hebben afgesproken dat de vader aan de moeder geen bijdrage zal leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen.
2.4.
Met het besluit van 2 juli 2024 wordt de aanvraag voor een bijstandsuitkering van verzoekster afgewezen, omdat uit het onderzoek van verweerder blijkt dat haar ex-partner dagelijks bij haar en de kinderen aanwezig is in de woning in [plaats] . Het middelpunt van zijn bestaan is hierdoor nog steeds bij zijn gezin in [plaats] . In de huidige situatie is er geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Er bestaat daardoor geen recht op een bijstandsuitkering als alleenstaande ouder. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat het inkomen van haar ex-partner toereikend is voor betaling van kinderalimentatie en wel hoger dan de € 100,00/€ 150,00 die de advocaat heeft voorgesteld. Verweerder heeft ook gewezen op de bankafschriften van de ex-partner waaruit blijkt dat hij vooral pinbetalingen in [plaats] verricht.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4.1.
De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan, nu de aanvraag van verzoekster om een bijstandsuitkering is afgewezen en zij geen ander inkomen, naast de bekende toeslagen, heeft en de bijstandsuitkering een laatste vangnet is.
Redelijke kans van slagen bezwaar5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen en zal het bestreden besluit stand kunnen houden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.1.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat abusievelijk als grond voor de afwijzing is vermeld ‘niet duurzaam gescheiden leven’, bedoeld is dat er tussen verzoekster en haar (ex-)partner sprake is een gezamenlijke huishouding, omdat hij dagelijks bij verzoekster en de kinderen in de woning in [plaats] aanwezig is, zorg verleent en zijn middelpunt van bestaan nog steeds bij zijn gezin in [plaats] is.
5.2.
Op grond van artikel 3, lid 4, onder b van de Participatiewet (Pw) wordt een gezamenlijke huishouding aangenomen als beide personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
5.3.
Het staat niet ter discussie dat ten tijde van de aanvraag en het besluit de (ex-)
partner van verzoekster dagelijks gedurende meerdere uren bij zijn gezin in de woning verblijft en voor de kinderen zorgt. Daarbij is niet duidelijk geworden waarom hij op zo’n regelmatige en uitgebreide wijze bij zijn gezin verblijft. Volgens verzoekster, en dat blijkt ook uit zijn bankafschriften, werkt de (ex-)partner en woont hij in Amsterdam. Verzoekster zelf heeft geen werk en volgt geen opleiding, die maakt dat de (ex-)partner zo regelmatig in de woning moet verblijven of zorgtaken moet overnemen. Daarbij komt dat de (ex-)partner bij het huisbezoek is aangetroffen in de woning op een tijdstip buiten de genoemde tijdstippen in het Ouderschapsplan. De stelling van verzoekster dat zij boodschappen moet kunnen doen en geen oppas voor de kinderen heeft, is voor de regelmatige aanwezigheid een onvoldoende verklaring. Voor zover is aangevoerd dat hij daar moet zijn van de rechter, kan dit niet worden gevolgd. Uit de uitspraak van de rechtbank in de echtscheidingsprocedure volgt geenszins dat dit een door rechter opgelegde verplichting is. De invulling van de zorg voor de kinderen bij verzoekster thuis is een eigen keuze.
5.4.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat, naast het dagelijks aanwezig zijn van (ex-)partner in de woning van verzoekster, uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat hij dagelijks (pin)betalingen doet in [plaats] , waaronder bij supermarkten en apotheken. Daarnaast betaalt hij voor een abonnement bij een sportschool in [plaats] . In het licht van de gestelde woning van (ex-)partner in Amsterdam is het opvallend dat uit de bankafschriften blijkt dat er geen (pin)betalingen in Amsterdam plaatsvinden.
5.5.
Omtrent de gestelde woning van (ex-)partner in Amsterdam heeft verzoekster geen informatie overgelegd. Daarentegen heeft verweerder onweersproken ter zitting verklaard dat de woning op het opgegeven adres in Amsterdam een grootte heeft van ongeveer 50m2 en dat daar meerdere volwassenen staan ingeschreven. Verweerder heeft het vermoeden dat er sprake is van een schijninschrijving.
5.6.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden het aannemelijk heeft kunnen achten dat (ex-)partner het middelpunt van zijn bestaan (lees: hoofdverblijf) bij verzoekster in [plaats] heeft. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw is een onweerlegbaar rechtsvermoeden neergelegd. Nu er sprake is van een aanvraag voor een bijstandsuitkering door verzoekster, is het aan verzoekster om de feiten te weerleggen en aannemelijk te maken dat (ex-)partner niet zijn hoofdverblijf bij haar heeft. Anders dan de stelling dat er geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding heeft verzoekster daarvoor geen relevante argumenten aan gedragen noch bewijzen ter onderbouwing gepresenteerd. Dat verzoekster en haar (ex-)partner op verschillende adressen staan ingeschreven, betekent nog niet dat er geen terecht vermoeden van het voeren van een gemeenschappelijk huishouden bestaat.
5.7.
Verzoekster stelt nog dat (ex-)partner financieel niet kan bijdragen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster ook dit niet voldoende heeft onderbouwd. Uit de bankafschriften van (ex-)partner blijkt veeleer dat zijn maandelijks inkomen boven de € 2.000,- netto per maand ligt. Wat zijn eventuele lasten zijn die hij met dit inkomen dient te betalen en waardoor hij niet (meer) zou kunnen bijdragen, is onbekend gebleven.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat er geen voorlopige voorziening wordt getroffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.