Uitspraak
1.[eiser 1],
2.
[eiser 2],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak vorderden [eiser 1] en [eiser 2] dat [eiser 2] met ingang van de datum van het vonnis medehuurder zou worden van de woning die [eiser 1] huurde van Ymere. De kantonrechter heeft op 4 september 2024 uitspraak gedaan in de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem. De procedure volgde op een verzoek van [eiser 1] en [eiser 2] aan Ymere om het medehuurderschap toe te kennen, wat door Ymere was afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, zoals vereist volgens artikel 7:267 BW. De rechter stelde vast dat hoewel [eiser 2] zorgde voor [eiser 1] als mantelzorger, dit niet voldeed aan de vereisten voor medehuurderschap. De kantonrechter benadrukte dat de financiële verwevenheid tussen de partijen onvoldoende was aangetoond. De vordering werd afgewezen, en [eiser 1] en [eiser 2] werden in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van zowel objectieve als subjectieve factoren bij de beoordeling van een gemeenschappelijke huishouding.