ECLI:NL:RBNHO:2024:8935

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
HAA 24/762
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor renovatie en uitbouw woning na funderingsherstel

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 22 augustus 2024, wordt het beroep van eisers tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het renoveren en uitbouwen van hun woning behandeld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. W.A.A.M. Duineveld, hadden eerder een vergunning aangevraagd voor het (ver)bouwen van hun woning, welke op 19 juni 2023 was verleend. Echter, na bezwaar van een buurman, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer op 11 januari 2024 de vergunning alsnog geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de weigering niet standhoudt, omdat de aan- en uitbouwen volgens de Pilot 2021 vergunningsvrij zijn. De rechtbank stelt vast dat de aan- en uitbouwen niet voldoen aan de voorwaarden voor vergunningsvrij bouwen, maar dat de eerdere vergunning van 19 juni 2023 herleeft nu het bezwaar van de buurman is ingetrokken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op het griffierecht en proceskosten aan eisers te vergoeden. De uitspraak benadrukt de toepassing van de oude regelgeving, aangezien de Omgevingswet pas op 1 januari 2024 in werking is getreden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaken tussen

[eisers 1]en
[eisers 2], uit [plaats] , eisers
gemachtigde: mr. W.A.A.M. Duineveld, advocaat te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
gemachtigde: C. Baarse, ambtenaar ten stadhuize.

Inleiding en procesverloop

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het (alsnog) weigeren van een omgevingsvergunning voor het renoveren en uitbouwen van hun woning na funderingsherstel op het adres [adres] , in [plaats] .
1.2.
Verweerder had aan eisers bij besluit van 19 juni 2023 op hun aanvraag van 26 april 2023 een (legaliserende) omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van de woning. Verweerder heeft in het besluit meegedeeld dat voor het bouwen van een aan- en uitbouw, dat ook in de aanvraag was vermeld, geen omgevingsvergunning was vereist. Buurman [naam 1] uit [plaats] heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van de vergunning. Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 op het bezwaar van de buurman heeft verweerder de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft de buurman in de gelegenheid gesteld als belanghebbende partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld gelijktijdig met een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een besluit tot het niet-verlengen van de begunstigingstermijn in een last onder dwangsom tot afbraak van (een deel van de muren van) de aanbouw (zaak met zaaknummer HAA 24/1023). Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder vergezeld door [naam 2] , ook ambtenaar bij de gemeente.

Overgangsrecht

1.
2.1
Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. In onderhavige zaak past de rechtbank het voordien geldende recht toe. Dat volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingsrecht, waarin is bepaald dat op een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ingediende aanvraag om een besluit, het oude recht van toepassing blijft.
2.2
De relevante wettelijke bepalingen staan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor), de Crisis- en herstelwet met uitvoeringsregels, het bestemmingsplan [plaats] 2010 (het bestemmingsplan) en het “Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels omtrent vergunningsvrije bouwwerken” gepubliceerd op 16 april 2021 (hierna te noemen: de Pilot 2021) en de “Aanwijzing vergunningsvrije bouwwerken maart 2022” gepubliceerd op 31 maart 2022 (hierna: de Pilot 2022).

Achtergrond, feiten en totstandkoming van het besluit

3.1.
Eisers zijn sinds 25 september 2020 eigenaar van de vrijstaande woning en het perceel op de [adres] . Op het perceel is het bestemmingsplan van toepassing. Er geldt de bestemming ‘wonen’.
3.2.
Op 29 september 2020 hebben verzoekers een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van vier dakkapellen aan de voorkant van de woning, het wijzigen van de voorgevel en van de hoofddraagconstructie. Verweerder heeft op 5 januari 2021 de omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van het bouwwerk.
3.3.
Verweerder heeft op grond van artikel 6r van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de Pilot 2021 vastgesteld, waarin bouwwerken zijn aangewezen waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
3.4.
Verzoekers zijn in 2021 gestart met de (ver)bouwwerkzaamheden.
3.5.
Tijdens de verbouwing is aan eisers gebleken dat de fundering moest worden hersteld en dat meerdere onverwachte renovatiewerkzaamheden moesten worden verricht. De bouwwerkzaamheden aan het (bestaande) huis hebben eisers niet (geheel) conform de eerder verleende bouwvergunning verricht. Onder meer de dakkapellen aan de voorzijde zijn anders uitgevoerd en zij hebben de dakconstructie vernieuwd en gewijzigd. Daarnaast zijn eisers ook begonnen met het realiseren van een aan- en uitbouw aan de achterkant van de woning. De buitenzijmuur is doorgetrokken, de achtergevel is opengebroken en er is een nieuwe fundering gelegd. Na publicatie van de Pilot 2021 en het uitvoeren van een vergunningscheck hebben eisers hun plannen aangepast met betrekking tot het aan- en uitbouw(en) op het achtererf. De aanpassing houdt een vergroting in van de aan- en uitbouw: de uitbouw van de woonkamer zal deels en de aanbouw daarachter van een veranda zal geheel op meer dan vier meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw staan en hoger zijn dan drie meter. Ten behoeve van de veranda worden de zijwanden doorgetrokken en is een overkapping voorzien.
3.6.
De buurman heeft op 28 februari 2022, tijdens de verbouwing, een handhavingsverzoek ingediend. Verweerder concludeerde dat de verlenging van de zijmuur, waarmee eiser de aanbouw en de veranda beoogde te realiseren, een te hoge tuinmuur
– erfafscheiding – vormt en daarom niet vergunningsvrij is. Dit heeft geleid tot het opleggen op 6 maart 2023 van een last onder dwangsom. Eisers dienen de door verweerder als (tuin)muur aangemerkte verlenging van de zijmuur te verwijderen of te verlagen naar maximaal 2 meter zoals bedoeld in artikel 2 aanhef en onder 12, aanhef en onder b, van Bijlage II bij het Bor. Zij moesten uiterlijk op 4 juni 2023 aan de last voldoen. Zij hebben bezwaar gemaakt, waarop bij besluit op van 6 juli 2023 is beslist. De last onder dwangsom is inmiddels onherroepelijk geworden. De begunstigingstermijn is op verzoek van eisers enkele keren verlengd. [1]
3.7.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanbouw en de veranda op grond van de Pilot 2021 (en Pilot 2022) vergunningsvrij zijn. Zij concludeerden daartoe op grond van een door hen gedane “vergunningscheck” op de website van de gemeente en een opmerking die volgens hen in de beslissing op bezwaar van 6 juli 2023 over de last onder dwangsom staat, dat aan de last zou zijn voldaan als de tuinmuur inderdaad onderdeel is geworden van een aanbouw.
3.8.
Op verzoek van verweerder van 9 februari 2023 hebben eisers, ondanks dat zij het hiermee oneens waren, op 26 april 2023 een (tweede) omgevingsvergunning aangevraagd voor het renoveren van hun woning na funderingsherstel. Bedoeling van de aanvraag was om de afwijkingen van de eerder in 2021 verleende bouwvergunning te legaliseren. Eisers hebben hierbij onder meer (revisie)tekeningen overgelegd. In de tekeningen zijn ook de uitbouw van de woonkamer en de uitbouw, de veranda, opgenomen. Eisers gaven in de aanvraag aan te menen dat de aanbouw en de veranda vergunningsvrij konden worden opgericht.
3.9.
Verweerder heeft aan eisers bij besluit van 19 juni 2023 de (tweede) omgevingsvergunning verleend [2] . Verweerder heeft daarbij als volgt overwogen. Op basis van de door eisers ingediende gegevens concludeert verweerder dat voor de aanbouw geen omgevingsvergunning noodzakelijk is. Volgens artikel 2, derde lid, van bijlage II, van het Bor is voor een op grond staand bijbehorend bouwwerk voor bouwactiviteiten en gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning vereist wanneer deze aan daarin gestelde voorwaarden voldoet. De aanbouw valt daar volgens verweerder onder. Het bouwplan heeft verweerder niet aan de welstandscommissie voorgelegd omdat er – zo meende hij – geen uiterlijke veranderingen plaatsvonden. Het bouwplan voldoet volgens verweerder ook aan het bestemmingsplan. Er was volgens verweerder geen sprake van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, Wabo. De gevraagde omgevingsvergunning moest, aldus verweerder, dan ook worden verleend. De omgevingsvergunning is verleend onder voorbehoud van het goedkeuren van de constructieve berekeningen, tekeningen en rapporten met betrekking tot de sterkte, stabiliteit en uiterste grenstoestand van het bouwwerk.
Bezwaar, nader onderzoek en het bestreden besluit
4.
4.1.
Op 27 juli 2023, aangevuld op 9 augustus 2023, heeft de buurman bezwaar gemaakt tegen de (tweede) vergunning. Samengevat stelt de buurman – voor zover nog van belang – dat de aanvraag ten onrechte niet is getoetst door de welstandcommissie en dat de omgevingsvergunning ten onrechte onder het voorbehoud van onder andere goedkeuring van constructieve berekeningen is verleend. Nu de woning al geheel is gerenoveerd, had verweerder volgens de buurman op voorhand dienen te beoordelen of de constructie aan de eisen voldoet.
4.2.
Verweerder heeft tijdens de heroverweging in bezwaar geconcludeerd dat de aanvraag (ook) voor wat betreft de aan- en uitbouwen geweigerd had moeten worden omdat deze niet voldoen aan de regels voor vergunningsvrij bouwen, dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan en hij, gelet op het door hem gevoerde afwijkingenbeleid bij de toepassing van artikel 4 Bijlage II Bor, voor het bouwplan niet meewerkt aan afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 2º, Wabo. Voor wat betreft de dakconstructie en de dakkapellen van de woning moet, aldus verweerder, de aanvraag verder in behandeling worden genomen en voorgelegd worden aan de welstandscommissie.
4.3.
De commissie van advies voor de bezwaarschriften heeft geadviseerd het bezwaar van de buurman gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en in heroverweging de aanvraag om omgevingsvergunning alsnog te weigeren. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies overgenomen. Het advies luidt, voor zover van belang, als volgt.
Welstandstoets dakconstructie en dakkapellenNu de uiterlijke vorm van het bouwplan – met name de dakkappellen aan de straatzijde – afwijkt van de tekeningen die horen bij de vergunning die in 2021 was verleend, is bij de aanvraag sprake is van uiterlijke veranderingen van de woning. Die hadden moeten worden voorgelegd aan de welstandscommissie/commissie omgevingskwaliteit.
Aanbouw achterzijdeDe commissie is het eens met het door verweerder in bezwaar ingenomen standpunt, dat de aan- en uitbouw aan de achterzijde, in tegenstelling tot wat in het besluit van 19 juni 2023 staat, niet voldoen aan de regels voor vergunningsvrij bouwen. Het betreft een aanbouw op het achtererfgebied welke deels op minder en deels op meer dan vier meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw staat. Het deel van de aanbouw dat op meer dan vier meter staat mag volgens de commissie op grond van artikel 2, aanhef en onder derde, en onder b, onder 1, Bijlage II Bor niet hoger zijn dan drie meter om vergunningsvrij te zijn, tenzij de uitbouw voorzien is van een schuin dak. De aanbouw betreft een aanbouw met een plat dak en heeft een hoogte van, op de tekening, 3,278 meter. Dat is te hoog. De commissie volgt ook de conclusie van verweerder dat het bouwplan niet voldoet aan het bestemmingsplan omdat op grond van artikel 28.2.2.2, onder l, van de planregels de bebouwingsoppervlakte van buiten het bouwvlak gebouwde bouwwerken maximaal 60 m² mag zijn. Dit maximum wordt overschreden. De aanbouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 91,77 m². De aanbouw is voor wat betreft de activiteit bouwen wel vergunningsvrij omdat het past binnen de regels van artikel 3, Bijlage II Bor.
Er is dus wel een vergunning nodig voor de activiteit met het bestemmingsplan strijdig gebruik, omdat de oppervlakte van de aanbouwen groter is dan toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De mededeling in het besluit van 19 juni 2023 dat de aan- en uitbouw vergunningsvrij is, is daarom niet juist. Verweerder verleent geen vergunning voor die afwijking, zo concludeert de commissie onder verwijzing naar artikel 4, van het Afwijkingenbeleid [3] voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 2º, Wabo. De oppervlakte kan volgens het beleid wel worden toegestaan. Voor het overige wordt echter in het beleid verwezen naar de eisen voor vergunningsvrij bouwen in artikel 2, aanhef en onder derde, Bijlage II Bor. De hoogte van de aanbouw is in strijd met het hierin onder b en 1 bepaalde [4] . Verweerders beleid om aansluiting te zoeken bij dit artikel acht de commissie niet onredelijk.
4.4.
Op 18 april 2024 heeft de buurman zijn bezwaren tegen de omgevingsvergunning van 19 juni 2023 ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het besluit van verweerder om het bezwaar gegrond te verklaren, het besluit van 19 juni 2023 te herroepen en de door eisers gevraagde omgevingsvergunning (alsnog) te weigeren in stand kan blijven. Dit is volgens de rechtbank niet het geval. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
6. Het bestreden besluit kan worden ingedeeld in twee onderdelen. Het eerste deel ziet op legalisering van de gerealiseerde dakconstructie en dakkapellen aan de voorkant van het huis en het tweede deel ziet op de weigering vergunning te verlenen voor de gerealiseerde uitbouw van de kamer en de aanbouw met een veranda op het achtererf.
7. De rechtbank zal eerst beoordelen of het bestreden besluit voor zover dat ziet op de aan- en uitbouwen juist is. Zo nee, dan behoeft de vraag of er ten aanzien van het eerste deel goedkeuring van de welstandcommissie vereist is, geen beantwoording meer. Zo ja, dan zal de rechtbank zich wel over deze vraag moeten uitlaten.
Zijn de aan- en uitbouwen vergunningsvrij?
8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aan- en uitbouwen niet voldoen aan de in artikel 2, aanhef en onder derde, aanhef en onder a en b, Bijlage II Bor genoemde voorwaarden voor vergunningsvrije bouw- en planologische gebruiksactiviteiten omdat (een deel van) de aan- en uitbouwen op meer dan vier meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn gesitueerd, van een plat dak zijn voorzien en (net) hoger zijn dan 3 meter.
8.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aan- en uitbouwen op grond van de door verweerder vastgestelde Pilot 2021 (of Pilot 2022) tot aanwijzing van vergunningsvrije bouwwerken vergunningsvrij zijn.
8.3.
De rechtbank zal eerst vaststellen welke van die twee besluiten van toepassing is. Eisers zijn met de bouw van de aan- en uitbouwen – als onderdeel van de totale werkzaamheden – begonnen in 2021 na vaststelling van Pilot 2021, nadat eisers op basis van die nieuwe regels de vergunningscheck hebben gedaan. In Pilot 2022 staat als overgangsbepaling:
Een omgevingsvergunning voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet vereist, indien met die activiteiten reeds was aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de regels van de pilot tot wijziging van de pilot, en op het tijdstip van die aanvang geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c voor die activiteit was vereist.
Uit deze overgangsbepaling volgt dus dat Pilot 2021 van toepassing is als eisers met de aanvang van de bouw in 2021 voldeden aan de eisen voor vergunningsvrij bouwen in de Pilot 2021. De rechtbank zal daarom Pilot 2021 in de beoordeling tot uitgangspunt nemen.
8.4.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de aan- en uitbouwen aan de regels voor vergunningsvrij bouwen in Pilot 2021 voldoen. Volgens eisers volgt uit de Pilot 2021 dat wanneer aan de daarin genoemde voorwaarden wordt voldaan de diepte van een tegen het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk meer dan vier meter mag zijn. Volgens eisers kan het niet anders dan dat bedoeld is om met de Pilot 2021 artikel 2, onder derde, sub a, Bijlage II Bor te verruimen. Volgens eisers is het vanzelfsprekend dat dan ook de hoogtematen genoemd onder a gelden voor het gedeelte van het bouwwerk dat verder dan vier meter afstand van het hoofdgebouw wordt gebouwd. Alleen dan is werkelijk sprake van een verruiming. Deze uitleg hadden bouwinspecteurs, de toezichthouders van de gemeente, ook bevestigd, toen zij de uitgevoerde bouwwerkzaamheden kwamen inspecteren. Dat deze uitleg juist is, volgt volgens eisers ook uit de door hen verrichte vergunningscheck. Volgens eisers voldoen de aan- en uitbouwen aan de in artikel 2, onder derde, aanhef en onder a, Bijlage II Bor, genoemde hoogtematen zodat hiervoor geen omgevingsvergunning nodig is.
8.5.
Volgens verweerder zijn de aan- en uitbouwen die eisers hebben gerealiseerd niet vergunningsvrij op grond van de Pilots. De door eisers aan de bepalingen gegeven uitleg is niet wat met de Pilot 2021 beoogd is. Volgens verweerder is de bedoeling van de bepaling uit de Pilot 2021 geweest om, in tegenstelling tot wat in artikel 7, eerste lid, Bijlage II Bor is bepaald, de vereiste functionele ondergeschiktheid van het bijbehorende bouwwerk te laten vervallen. Hierdoor is niet langer op vier meter een scheidingsconstructie nodig om een aanbouw van dieper dan vier meter onder te verdelen in een deel dat wel en een deel dat niet functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Dit is ook verduidelijkt in de versie van de Pilot van 2022 door de zinsnede “
al dan niet functioneel ondergeschikt”aan de bepaling toe te voegen. Anders dan eisers stellen, hebben de inspecteurs zich volgens verweerder niet uitgelaten over de vraag of de aan- en uitbouwen passen binnen de regels van de Pilots. Verder hebben eisers volgens verweerder een fout gemaakt bij het invullen van de vergunningencheck. Bovendien kunnen zij aan de vergunningencheck geen rechten ontlenen, aldus steeds verweerder.
8.6.
Verweerders standpunt dat de aan- en uitbouwen niet vergunningsvrij zijn op grond van de Pilot 2021 omdat het gedeelte dat verder dan vier meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw staat, hoger is dan drie meter, kan niet worden gevolgd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.7
Op grond van een wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet met ingang van 23 maart 2021 [5] heeft verweerder een aantal bouwwerken bij woningen vergunningsvrij kunnen verklaren. De aanwijzing van die bouwwerken heeft verweerder neergelegd in de Pilot 2021. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:

Op het achtererfgebied

Met uitzondering van de hieronder gestelde regels, staan wij met betrekking tot een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in het achtererfgebied niet meer toe dan vergunningsvrij is op grond van art. 2 lid 3 [6] bijlage II van het Bor.
Bij vrijstaande en twee-aan-een-geschakelde woningen mag de diepte van een tegen het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk meer dan 4 meter zijn, gemeten vanaf de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw, dan wel het denkbeeldige verlengde daarvan, en de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m² niet meer dan 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m² tot een maximum van in totaal 250 m².
8.8.
Artikel 2, aanhef en onder derde, aanhef en onder a en b, Bijlage II Bor, luidt – voor zover van belang –:
een omgevingsvergunning (…) is niet vereist, indien de activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied als is voldaan aan:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°. 5 m,
2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°. het hoofdgebouw,
b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1°. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en (…);
8.9.
De bepaling uit de Pilot 2021 kan niet anders worden begrepen dan dat verweerder daarmee artikel 2, onder derde, onderdeel a, Bijlage II Bor heeft verruimd, in die zin dat deze vergunningsvrijstelling ook geldt voor op grond staande bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan in het achtererfgebied, indien deze op een afstand liggen van meer dan vier meter van het oorspronkelijke (vrijstaande) hoofdgebouw. De enige beperking daarbij is de oppervlaktebeperking van de gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied. Voor het gedeelte dat verder ligt dan vier meter van het hoofdgebouw gelden dan de onderdeel a genoemde hoogtebepalingen en niet de onder b genoemde maximumhoogte bepalingen. Dat verweerder een andere bedoeling had met de aanwijzing, leidt niet tot een andere uitleg, omdat de bewoordingen duidelijk zijn. Een door verweerder bedoelde beperking is in de bepaling ook niet opgenomen. Dat verweerder in Pilot 2022 na “
aangebouwd bijbehorend bouwwerk” en voor “
meer dan 4 meter” heeft ingevoegd: “
al dan niet functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw” leidt niet tot een andere uitleg, reeds omdat die toevoeging in de Pilot 2021 niet staat. Overigens brengt die invoeging nog niet mee dat dan de voorwaarden van artikel 2, onder derde en onderdeel b, Bijlage II Bor zouden gaan gelden voor bijbehorende uitbouwen die zich meer dan vier meter achter het hoofdgebouw uitstrekken. De aanwijzing in de Pilots brengt immers juist mee dat de ruimere uitbouw door het vervallen van de vier-metereis juist onder onderdeel a valt. De verwijzing van verweerder naar artikel 7 Bijlage II Bor, waarin is bepaald dat bij een bijbehorend bouwwerk van meer dan vier meter van het hoofdgebouw zonder scheidingswand op die vier meter het geheel functioneel ondergeschikt zou moeten zijn, leidt ook niet tot een andere uitleg, omdat door de verruiming van het vergunningsvrij bouwen tot meer dan vier meter achter het hoofgebouw, zoals reeds overwogen, de voorwaarden uit onderdeel b net meer in beeld komen.
8.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de omstandigheid dat de aan- en uitbouwen voor zover deze op een afstand van meer dan vier meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw liggen, hoger dan drie meter zijn, niet kan leiden tot de conclusie dat deze niet vergunningsvrij zijn. Het bestreden besluit berust daarom op een onjuiste uitleg van de toepasselijke wettelijke regels en kan reeds daarom niet in stand blijven.
Is er voor het eerste onderdeel van de aanvraag een welstandtoets vereist?
9.1.
Volgens eisers hoeft er geen nieuwe welstandsbeoordeling plaats te vinden. Volgens eisers is sprake van marginale verschillen ten opzichte van de juridische situatie die is ontstaan na de verlening van de eerste vergunning en ook ten opzichte van de historisch feitelijke situatie voordat deze vergunning werd verleend. De marginale veranderingen zijn volgens eisers bovendien meer in lijn met redelijke eisen van welstand. Een nieuwe toetsing door de welstandscommissie is volgens hen dan ook inhoudsloos en overbodig.
9.2.
De rechtbank kan, zoals onder 7 overwogen, de vraag of voor een nieuwe omgevingsvergunning een welstandstoets voor de van de eerste vergunning afwijkende dakkapellen aan de straatzijde is vereist, onbesproken laten. Omdat het bestreden besluit gelet op de conclusie onder 8.10 niet in stand kan blijven en verweerder dus opnieuw op het bezwaar zou moeten beslissen, brengt de intrekking van het bezwaar door de buurman mee, dat de bevoegdheid om opnieuw te beslissen, is weggevallen. Dat betekent dat met de vernietiging van het bestreden besluit het primaire besluit van 19 juni 2023 op de aanvraag om de twee (legaliserende) omgevingsvergunningen herleeft.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Hetgeen partijen nog meer of anders hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. Het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat de (motivering voor de) afwijzing van vergunning voor de aan- en uitbouwen in het licht van de Pilot 2021 over vergunningsvrij bouwen niet juist is. In beginsel zou verweerder als gevolg hiervan opnieuw op het bezwaar moeten beslissen. In de onderhavige situatie heeft de buurman echter zijn bezwaar op 18 april 2024 ingetrokken. Nu er geen bezwaar meer loopt tegen het besluit van 19 juni 2023, kan de rechtbank verweerder niet opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Dit betekent dat het besluit van 19 juni 2023 en de daarin vervatte mededeling dat de aan- en uitbouwen vergunningsvrij zijn, herleeft. De rechtbank kan volstaan met vernietiging van het besluit op bezwaar.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (in totaal 2 punten, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 januari 2024;
- verstaat dat niet nader in bezwaar kan worden beslist en dat het besluit van 19 juni 2023 herleeft;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffiegeld van € 187,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep van in totaal
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State . Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Over door eisers gewenste verdere verlenging van de begunstigingstermijn gaat de voorlopige-voorzieningprocedure met zaaknummer HAA 24/1023.
2.Dat is de onder 1.2 bedoelde vergunning.
3.Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels omtrent afwijking bestemmingsplan, gepubliceerd op 15 juli 2021.
4.Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw en indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
5.Zie artikel 6g en 6r van dat besluit.
6.De verwijzing naar een niet bestaand derde lid in artikel 2 Bijlage II Bor zal, neemt de rechtbank aan, een vergissing zijn. Bedoeld zal zijn de passage onder derde na de aanhef in dat artikel.