ECLI:NL:RBNHO:2024:8846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
15/113995-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2022 tot en met 28 april 2023, door middel van bedreigingen, heeft geprobeerd de aangeefster, [slachtoffer 1], te dwingen tot de afgifte van € 15.000,-. De verdachte had eerder een belofte van de aangeefster ontvangen om dit bedrag te investeren, maar toen de uitbetaling van haar erfenis uitbleef, werd de verdachte steeds dreigender in zijn communicatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de gevorderde schadevergoeding onvoldoende onderbouwd was, met uitzondering van een deel van de materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/113995-23 (P) en 15/248123-19 (V.I.)
Uitspraakdatum: 22 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.P. Klaver en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van de 1 september 2022 tot en met 28 april 2023 te Hoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van € 15.000,00, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n) verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer 1] telefonisch dreigend heeft gezegd dat als zij voor 18:00 uur, althans
een bepaalde tijd, het geld niet zou betalen, zij haar leven niet zeker zou zijn en/of dat hij, verdachte dan naar haar huis zou komen en/of
- die [slachtoffer 1] telefonisch dreigend heeft gezegd dat zij binnen twee weken € 15.000,00, althans een geldbedrag, moest betalen, anders zou hij, verdachte haar kinderen pakken totdat hij het geld had gekregen en/of
- die [slachtoffer 1] berichten heeft gestuurd met de tekst: "dan ga ik de oorlog maar aan, maar jij gaat investeren. Anders schiet ik je dood of stuur ik ze jou kk adres" en/of
- te zeggen tegen die [slachtoffer 1] via de partner van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , dat hij die [slachtoffer 1] koud zou gaan maken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 25 april 2023 tot en met 28 april 2023 te Hoorn, althans in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden (schriftelijk) toe te voegen:
- dat als zij voor 18:00 uur, althans voor een bepaalde tijd, het geld niet zou betalen, zij haar leven niet zeker zou zijn en dat hij, verdachte dan naar haar huis zou komen en/of
- dat zij binnen twee weken € 15.000,00, althans een geldbedrag, moest betalen, anders zou hij, verdachte, haar kinderen pakken totdat hij het geld had gekregen en/of
- " dan ga ik de oorlog maar aan, maar jij gaat investeren. Anders schiet ikje dood of stuur ik ze jou kk adres" en/of
- via de partner van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , dat hij die [slachtoffer 1] koud zou gaan maken,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis staan.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte haar in september 2022 heeft gevraagd om € 2.000,- te investeren, omdat hij voor zichzelf wilde beginnen als personal trainer. Aangeefster is bevriend met de echtgenote van de verdachte en de verdachte wist hierdoor dat aangeefster een erfenis zou ontvangen van haar overleden vader. Aangeefster heeft toen toegezegd dat ze het gevraagde bedrag voor hem wilde investeren. Eind 2022 wilde de verdachte een sportschool beginnen waar hij € 15.000,- voor nodig had. Aangeefster heeft toen aangeboden hem te helpen. De afwikkeling van de erfenis verliep echter moeizaam en de uitkering ervan liet lang op de zich wachten. In die periode vroeg de verdachte aangeefster elke dag om het geld waarbij de toon steeds dwingender en de uitingen bedreigender werden. Zo belde de verdachte in februari 2023 aangeefster en stelde een termijn waarbinnen hij het toegezegde bedrag wenste te ontvangen, zei tegen de partner van aangeefster dat hij aangeefster koud zou gaan maken en stuurde hij een bericht naar haar met de tekst “dan ga ik de oorlog maar aan, maar jij gaat investeren. Anders schiet ik je dood of stuur ik ze jou kk adres”. Hierdoor voelde aangeefster veel druk. Zij vreesde voor haar leven en dat van haar kinderen.
De verdachte heeft verklaard dat hij financiële afspraken had gemaakt met anderen nadat aangeefster hem het geldbedrag van € 15.000,- had beloofd. Toen aangeefster haar belofte niet nakwam, ontstonden er zijnerzijds schulden. De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster toen elke week om het geld heeft gevraagd en uit boosheid en emotie naar haar het bericht heeft gestuurd “dan ga ik de oorlog maar aan, maar jij gaat investeren. Anders schiet ik je dood of stuur ik ze jou kk adres”.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat aangeefster de verdachte een belofte heeft gedaan om hem een geldbedrag van € 15.000,- ter beschikking te stellen en dat zij deze belofte daadwerkelijk wilde nakomen zodra zij de erfenis van haar overleden vader had ontvangen. Toen de uitkering van de erfenis op zich liet wachten heeft de verdachte dreigende uitlatingen gedaan om het bedrag zo snel mogelijk te verkrijgen. De dreigende uitlatingen van de verdachte komen er op neer dat hij het niet bij woorden zal laten. Aangeefster voelde zich hierdoor gedwongen om het geldbedrag aan de verdachte te betalen. Dit maakt dat de verdachte heeft gepoogd om aangeefster af te persen door haar onder bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van € 15.000,-. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 september 2022 tot en met 28 april 2023 te Hoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van € 15.000,00, althans een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehoorde en verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer 1] berichten heeft gestuurd met de tekst: "dan ga ik de oorlog maar aan, maar jij gaat investeren. Anders schiet ik je dood of stuur ik ze jou kk adres" en
- te zeggen tegen die [slachtoffer 1] via de partner van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , dat hij die [slachtoffer 1] koud zou gaan maken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd om aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan de verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] op te leggen in de zin van artikel 38v van het wetboek van Strafrecht (WvSr) voor de duur van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Door een detentie wordt de positieve weg die de verdachte al geruime tijd heeft bewandeld tenietgedaan, aldus de raadsman.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft gepoogd om aangeefster te dwingen een aanzienlijk geldbedrag aan hem te betalen. Aangeefster zou een erfenis ontvangen en was voornemens om de verdachte geld te lenen zodra zij de erfenis had ontvangen. Toen de verdachte dit bedrag niet snel genoeg ontving, heeft hij bedreigende uitlatingen gedaan en gestuurd om het geld betaald te krijgen van aangeefster. Dit alles heeft aangeefster zodanig angstig gemaakt dat zij zich genoodzaakt voelde om onder te duiken op een ander adres. De verdachte heeft hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dit is een ernstig feit en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 juli 2024), waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport van 14 februari 2024 van [naam] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. In het rapport wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat de verdachte sinds het schorsingstoezicht intrinsiek gemotiveerd lijkt om te komen tot gedragsverandering en zich inzet voor zijn behandeling bij de ggz. In het verleden werd het gebrek aan een zinvolle dagbesteding en een risicovol netwerk gezien als risicofactor, maar op dit moment ziet de reclassering positieve ontwikkelingen in zijn houding, netwerk, financiën, dagbesteding en behandeling. De reclassering acht voortzetting van het huidige toezicht wel van belang om de gedragsverandering die de verdachte laat zien te bestendigen. Ook acht de reclassering voortzetting van de behandeling bij de ggz noodzakelijk, omdat de verdachte nog diepgewortelde overtuigingen heeft die in het verleden hebben geresulteerd in delictgedrag. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld, het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld en het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht en ambulante behandeling.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit meebrengt dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstaf. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, onder meer het gegeven dat de verdachte gedurende het schorsingstoezicht een positieve houding heeft laten zien en hij gemotiveerd is om de positieve ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen lijkt in te zien. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank het niet passend dat de verdachte opnieuw gedetineerd komt te zitten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 163 dagen voorwaardelijk passend is, zodat het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer verbinden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om dit contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Er zijn immers geen aanwijzingen in het dossier dat er (ongewenst) contact is geweest tussen de verdachte en het slachtoffer

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 30.497,94 tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 4.000,-. De gestelde materiële schade bestaat uit het doorbetalen van de huur- (€ 3.781,81,-), energie- (€ 444,36) en waterkosten (€ 606,77) van de woning aan de [adres 2] die zij heeft moeten verlaten als gevolg van de bedreigingen van de verdachte. Daarnaast bestaat de materiële schade uit de kosten voor een televisie (€ 700,-), Apple iPhone 11 (€ 615,-) en Michael Kors horloge (€ 350,-) die uit de woning aan de [adres 2] zijn weggenomen. Verder wordt anticiperend op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep door de verdachte een verhoging van de vordering gevraagd van € 20.000,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 8.832,94 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan ziet een bedrag van € 4.000,- op de gestelde immateriële schade en € 4.832,94 op de gestelde materiële schade (huurkosten à € 3.781,81, energiekosten à € 444,36 en waterkosten à € 606,77).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat dit geen rechtstreekse schade is als gevolg van het ten laste gelegde. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman eveneens verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaring nu deze schadepost onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, voor zover de vordering ziet op de kosten voor een televisie (€ 700,-), Apple iPhone 11 (€ 615,-) en Michael Kors horloge (€ 350,-), dient te worden afgewezen nu deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de gevorderde huur-, energie- en waterkosten (€ 3.781,81, € 444,36 en € 606,77) is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze kosten in dit stadium onvoldoende zijn onderbouwd. De opgevoerde energie- en waterkosten zien op het feitelijk verbruik ervan, terwijl de benadeelde partij in die periode niet woonachtig was in de woning aan de [adres 2] . De rechtbank heeft dan ook niet kunnen vaststellen waarom die kosten in die periode zijn gemaakt of dat deze betalingen later als onverschuldigd geheel of gedeeltelijk zijn geretourneerd. Voor wat betreft de gevorderde huurkosten maakt de rechtbank op uit de vordering van de benadeelde partij dat zij na het doen van aangifte absoluut niet meer terug kon naar haar woning en tot op heden niet meer in de regio van Hoorn durft te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook onvoldoende onderbouwd waarom de huurkosten voor ruim zes maanden zijn opgevoerd. Er mag tenslotte van een benadeelde partij worden verwacht dat zij schadebeperkend optreedt.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade (€ 4.000,-) niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze kosten in dit stadium onvoldoende zijn onderbouwd en gemotiveerd.
Ten aanzien van de gevorderde kosten die zien op het eventueel instellen van hoger beroep door de verdachte (€ 20.000,-) is de rechtbank eveneens van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 11 mei 2023 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 367 dagen zal herroepen, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de zaak met parketnummer 15/113995-23. De officier van justitie heeft op zitting gevorderd deze geheel toe te wijzen voor een periode van 367 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De raadsman heeft de vordering, ondanks meerdere verzoeken aan het Openbaar Ministerie, niet voorafgaand aan de terechtzitting ontvangen en deze dan ook niet met de verdachte kunnen voorbereiden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de vordering aan te houden opdat de raadsman zich samen met de verdachte adequaat kan voorbereiden.
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2021 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 WvSr. Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 juli 2020 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. De veroordeelde is, gelet op artikel 15 WvSr, op 28 juni 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 11 mei 2023 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis in beginsel een grond is om de vordering toe te wijzen. De rechtbank houdt echter rekening met de inzet van de veroordeelde en de stappen die hij inmiddels in de goede richting heeft gezet. De rechtbank kent veel gewicht toe aan het feit dat met een detentieperiode al het harde werk van de veroordeelde om in deze fase van zijn leven te komen, mogelijk teniet wordt gedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat onderhavige procedure een voldoende waarschuwing vormt en zal gezien de hiervoor genoemde omstandigheden de vordering afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 45 en 317 WvSr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 163 (honderddrieënzestig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich volgens afspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door GGZ Noord Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op diepgewortelde overtuigingen van de verdachte die in het verleden hebben geresulteerd in delictgedrag. De behandeling start zo spoedig als mogelijk na aanvang van het toezicht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] (geb. [geboortedatum en -plaats 2]) zolang de reclassering dit verbod noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.665,-.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2024.