ECLI:NL:RBNHO:2024:882

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/15/347000 / JU RK 23-1921
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing tot meerderjarigheid van een minderjarige

Op 15 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De zaak betreft de minderjarige, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, die momenteel in een projectgezin verblijft. De vader van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag, maar is niet in staat om binnen een aanvaardbare termijn zelf de opvoeding te dragen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie ongewijzigd is en dat de vader onvoldoende stappen heeft ondernomen om de situatie te verbeteren. De minderjarige heeft de afgelopen jaren positieve ontwikkelingen doorgemaakt, maar is nog steeds kwetsbaar en heeft begeleiding nodig. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot de meerderjarigheid van de minderjarige, om de ingezette hulpverlening te waarborgen en de noodzakelijke ondersteuning te blijven bieden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/347000 / JU RK 23-1921
Datum uitspraak: 15 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Jeugd- en Gezinsbeschermerste Haarlem,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 27 november 2023;
- de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na 2 jaar van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 november 2023;
- het e-mailbericht van [de minderjarige] van 4 januari 2024;
- het e-mailbericht, met bijlage, van de vader van 12 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 januari 2024. Daarbij was aanwezig [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader heeft in zijn e-mailbericht laten weten te zijn verhinderd op de zitting te verschijnen.
1.4.
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening te geven in een gesprek met de kinderrechter. Zij heeft hier geen gebruik van gemaakt, maar heeft haar mening schriftelijk gegeven.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een projectgezin in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige] bij beschikking van 19 januari 2021 onder toezicht gesteld. Deze maatregel is telkens verlengd en duurt nu nog tot 19 januari 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 juli 2021 machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 19 januari 2022. De GI heeft het verzoek tot verlenging van deze machtiging ingetrokken, omdat hier geen uitvoering aan is gegeven.
2.5.
Bij beschikking van 23 december 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 december 2021 voor de duur van vier weken. Deze machtiging is daarna steeds verlengd en duurt nu nog tot 19 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen tot haar meerderjarigheid. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen tot haar meerderjarigheid. Tot slot heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat er in de thuissituatie feitelijk niets veranderd is. De ouders wonen nog steeds allebei in de echtelijke woning en de psychiatrische problematiek van de moeder is nog aanwezig. De vader geeft aan dat hij nog altijd bezig is om de moeder de woning te laten verlaten. De GI heeft echter geen verandering in inzicht of daadkracht bij hem gezien waaruit opgemaakt kan worden dat hij nu daadwerkelijk stappen zal nemen. Hij stelt al twee jaar – net als nu – dat de moeder snel uit de woning zal vertrekken, maar telkens is dat niet het geval gebleken. De vader krijgt ouderbegeleiding, maar laat onvoldoende verandering en inzicht zien. Daarom is niet gebleken dat hij de verantwoordelijkheid op zich kan nemen en keuzes kan nemen die in het belang zijn van [de minderjarige] . Ook in de omgang tussen de vader en [de minderjarige] is geen echte ontwikkeling zichtbaar.
[de minderjarige] heeft de afgelopen twee jaar een zeer positieve ontwikkeling laten zien. Zij gaat naar school, heeft sociale contacten en woont op een plek waar ze zich over het algemeen veilig voelt en goed kan ontwikkelen. Voor [de minderjarige] is haar toekomstperspectief duidelijk. Zij woont sinds augustus 2022 bij het huidige projectgezin en kan daar verder opgroeien.
[de minderjarige] functioneert niet op de leeftijd van een zeventienjarige; zij is in haar ontwikkeling achter gebleven. Zo kan zij niet altijd de gevolgen van haar keuzes overzien. Daarnaast is zij erg beïnvloedbaar. Het is noodzakelijk dat de GI betrokken blijft om haar hierin te begeleiden en te beschermen. De behandelaren van [de minderjarige] vinden het nodig dat de ondertoezichtstelling verlengd wordt, omdat de GI moet beslissen over belangrijke thema’s, zoals contact met de vader en de rol van de projectouders en hun begeleiding aan [de minderjarige] . De GI is van mening dat [de minderjarige] beschermd worden tegen de wens van de vader om haar meer thuis te hebben zodra de moeder uit de woning is vertrokken. Daarnaast is verlenging van de maatregelen volgens de GI nodig om de hulp op het gebied van wonen, behandeling en school te kunnen continueren tot [de minderjarige] meerderjarig wordt. De GI is van mening dat de stabiliteit niet gewaarborgd kan worden in het vrijwillige kader, vanwege de beperkte inzicht en daadkracht van de vader en de loyaliteit van [de minderjarige] naar hem. De komende periode moeten het onderwijs en de GGZ-behandeling worden voortgezet en moet er GGZ-onderzoek voor [de minderjarige] worden geregeld. Vanwege de vooruitgang van [de minderjarige] enerzijds maar de hardnekkigheid van de bestaande problemen bij haar anderzijds, heeft de GI besloten binnenkort psychodiagnostisch onderzoek in gang te zetten. Dit om te onderzoeken of er bij [de minderjarige] sprake is van onderliggende problematiek. Daarnaast zal er gewerkt worden aan zaken die [de minderjarige] na haar meerderjarigheid nodig heeft, zoals bijvoorbeeld verlengde jeugdhulp zodat zij zich vanuit het projectgezin verder kan ontwikkelen.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft laten weten dat zij het eens is met verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
4.2.
De vader heeft aangegeven dat hij het eens met het verzoek, omdat dit het beste is voor [de minderjarige] . Hij is het echter niet eens met het beeld dat de GI van hem schetst. Hij is wel degelijk op de hoogte van de ontwikkelingen in de situatie van [de minderjarige] . Daarnaast vindt hij het volkomen onnodig en onjuist dat de GI in de stukken aan de rechtbank steeds een negatief beeld van hem schetst.
De omgang met [de minderjarige] regelt de vader met [de minderjarige] en de projectouders, dus buiten de GI om. Dit loopt goed. De vader heeft gesteld dat hij in januari 2024 een afspraak met de notaris heeft om de woning op zijn naam te zetten, zodat er daarna kan worden toegewerkt naar het vertrek van de moeder uit de woning. Daarna zou [de minderjarige] weer (gedeeltelijk) thuis kunnen wonen. De vader ziet in dat dit in overleg moet gebeuren en niet ten koste moet gaan van alles wat er in gang is gezet. Het is volgens de vader tot slot onjuist dat [de minderjarige] beschermd moet worden tegen zijn wens dat zij na het vertrek van de moeder meer thuis zal zijn, omdat dit ook de wens van [de minderjarige] is.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreigingen. [de minderjarige] heeft in de thuissituatie bij haar ouders veel meegemaakt door ernstige psychiatrische problematiek van haar moeder en de echtscheidingsproblematiek van de ouders. [de minderjarige] is getraumatiseerd en beschadigd door het onvoorspelbare gedrag van de moeder. De moeder verblijft nu nog steeds in de ouderlijke woning, zodat [de minderjarige] daar niet mag zijn. De thuissituatie is nog steeds niet wezenlijk veranderd. Daarnaast heeft de vader tot op heden onvoldoende concrete stappen ondernomen om de moeder niet langer in zijn huis te laten wonen. [de minderjarige] ontwikkelt zich positief met de hulp en ondersteuning die zij krijgt. Dit moet vooral zo blijven. De vader zegt dit ook in te zien, wat alleen maar positief is.
5.2.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd. Ondanks de hulp in het kader van de ondertoezichtstelling is het de vader niet gelukt de thuissituatie zodanig te verbeteren dat deze voor [de minderjarige] veilig en stabiel is.
5.3.
Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] is niet meer te verwachten worden dat de vader, die het gezag uitoefent, in staat is binnen een aanvaardbaar te achten termijn zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De kinderrechter acht het in het belang van [de minderjarige] om de ingezette hulpverlening te borgen tot aan haar meerderjarigheid, en ook de hulp te organiseren die zij daarna nodig heeft. Daarom zal de ondertoezichtstelling worden verlengd, nu verder wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling tot de datum waarop [de minderjarige] meerderjarig wordt, zal dan ook worden toegewezen.
5.4.
Uit het voorgaande volgt ook dat verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Ook als de vader er toch in slaagt om de moeder te doen verhuizen, dan nog blijft staan dat [de minderjarige] het goed doet op haar huidige verblijfplaats, wat voor nu een kostbaar goed is. In overleg met de GI kan bezien worden welke omgang met de vader in het belang van [de minderjarige] is. Het is belangrijk dat [de minderjarige] rust heeft om zich te ontwikkelen in het projectgezin met de hulp en ondersteuning die zij daar nu krijgt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van:
- [de minderjarige] ,
van 19 januari 2024 tot 21 december 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige] ,
in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot van 19 januari 2024 tot 21 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2024 door mr. F.G. Hijink, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 29 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.