ECLI:NL:RBNHO:2024:8773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
11040050 \ AO VERZ 24-55
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer bij Rabobank wegens verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de coöperatie De Coöperatieve Rabobank, gevestigd te Amsterdam, verzocht om de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aangeduid als [verweerder], te ontbinden. De kantonrechter heeft op 9 juli 2024 het verzoek toegewezen, waarbij werd geoordeeld dat er een redelijke grond voor ontbinding was, namelijk verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer had zich onvoldoende open en toetsbaar opgesteld in haar functie, wat in strijd was met de Gedragscode van Rabobank en haar bankierseed. De kantonrechter oordeelde dat herplaatsing van de werknemer niet mogelijk was en dat de ontbinding niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer had recht op een transitievergoeding, maar niet op een billijke vergoeding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 september 2024, en de werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en openheid in de financiële sector, vooral voor medewerkers die betrokken zijn bij klantonderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 11040050 \ AO VERZ 24-55 (HB)
Uitspraakdatum: 9 juli 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de coöperatie
De Coöperatieve Rabobank
gevestigd te Amsterdam
verzoekende partij
verder te noemen: Rabobank
gemachtigden: mr. C. Nekeman en mr. A. Kichou
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. P. Bellod
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt Rabobank de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. De kantonrechter wijst het verzoek toe. Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding, namelijk verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]. Herplaatsing van [verweerder] ligt niet in de rede.
Het tegenverzoek van [verweerder] om haar een billijke vergoeding toe te kennen wordt afgewezen, omdat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Rabobank. Wel wordt Rabobank veroordeeld om aan [verweerder] de transitievergoeding te betalen, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder].

1.Het procesverloop

1.1.
Rabobank heeft op 10 april 2024 een verzoekschrift (met producties) ingediend. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend (met producties).
1.2.
Op 25 juni 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Vóór de zitting heeft Rabobank bij brief van 21 juni 2024 nog een productie toegezonden. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Rabobank heeft ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum] 1993, is op 4 april 2022 bij Rabobank in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De arbeidsduur bedraagt 36 uur per week.
2.2.
De huidige functie van [verweerder] is FEC Analist B Private Clients CDD. In die functie is [verweerder] belast met het bestrijden van financiële criminaliteit. Zij heeft als voornaamste taak het verrichten van klantonderzoeken met betrekking tot de risico’s inzake de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Zij beoordeelt daarbij of opvallende transacties en geconstateerde risico’s voldoende grond bieden om een klantrelatie te (moeten) beëindigen.
2.3.
Het salaris van [verweerder] bedroeg laatstelijk € 3.669,45 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en dertiende maand (van respectievelijk € 293,56 bruto per maand en € 305,79 bruto per maand).
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de Rabobank cao van toepassing.
2.5.
In de arbeidsovereenkomst is bepaald, dat met inachtneming van het bepaalde in de Rabobank cao de medewerker zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Rabobank geen arbeid in loondienst voor derden mag verrichten, zaken voor eigen rekening mag doen of als agent voor derden mag optreden. Op grond van artikel 1.3 van de Rabobank cao kan die toestemming worden geweigerd als de werkgever de kans op schade of belangenverstrengeling aannemelijk acht.
2.6.
Binnen de Rabobank Groep bestaat een registratiesysteem CAFE (Compliance Automated forms for Employees), waarin verplicht onder meer de nevenfuncties van alle medewerkers van de Rabobank Groep worden geregistreerd. Die registratieverplichting wordt jaarlijks onder de aandacht van de werknemers gebracht.
2.7.
In de arbeidsovereenkomst is de Gedragscode Rabobank Groep (RaboKompas) (hierna: de Gedragscode) van toepassing verklaard. In die Gedragscode staat (onder meer):
‘(…) We zijn besluitvaardig en tonen eigenaarschap voor onze keuzes. We maken moeilijke situaties en dilemma‘s bespreekbaar en leren van onze fouten. (…) In de relatie met onze klanten en stakeholders streven we naar openheid, geloofwaardigheid en consistentie (...) Risico’s en dilemma‘s worden openlijk besproken (…) Als je bij Rabobank werkt verwachten we dat je handelt in lijn met de waarden en gedragingen die in dit RaboKompas zijn beschreven. Je bent aanspreekbaar op zorgvuldig, uitlegbaar en standvastig handelen.(…)’
(…)’
2.8.
In de Rabobank cao (artikel 1.3) zijn ook de Gedragsregels Bancaire Sector en het daaraan gekoppelde Tuchtreglement Bancaire Sector op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaard.
2.9.
[verweerder] heeft op 7 april 2022 de zogenoemde bankierseed afgelegd. Hierbij heeft zij – onder meer – beloofd dat dat zij zich open en toetsbaar zal opstellen en dat zij zich zal inspannen om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en te bevorderen.
Ook heeft zij daarbij bevestigd dat zij zich houdt aan de gedragsregels.
2.10.
In het kader van ‘Know Your Customer’ en wettelijke regelingen omtrent financiële integriteit, is Rabobank verplicht haar (zakelijke) klanten te monitoren en periodiek een review uit te voeren. Bij het aantreffen van ongebruikelijke transacties verricht Rabobank een klantonderzoek. Op grond van artikel 3 van de Algemene bankvoorwaarden 2017 van de Rabobank zijn klanten verplicht om Rabobank desgevraagd te informeren over hun activiteiten en inzage te verstrekken in de geldstromen.
2.11.
Rabobank legt incidenten en de personalia van de daarbij betrokken (voormalige) klanten of medewerkers vast in het Interne Verwijzingsregister. Dit register kan door Rabobank of één van de Rabobank Groepsonderdelen worden geraadpleegd. Het maakt deel uit van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI). Met een registratie wordt beoogd frauderisico’s tijdig te signaleren. De duur van een registratie is minimaal acht jaar. Van een incident in de zin van het PIFI is sprake wanneer een gebeurtenis gevolgen heeft voor de integriteit of veiligheid van cliënten van een financiële instelling.
2.12.
Op 3 maart 2017 heeft [verweerder] een zakelijke rekening geopend bij Rabobank voor haar
onderneming [bedrijf 1] B.V., handelsnaam [naam] (hierna: [bedrijf 1]). Ze is sinds 6 september 2016 bestuurder en enig aandeelhouder van die onderneming.
2.13.
Op 30 september 2016 heeft [verweerder] alle aandelen in het kapitaal van een onderneming genaamd Uitzendbureau [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]) verkregen. Op 10 januari 2020 is zij teruggetreden als algemeen directeur van die onderneming en heeft zij de aandelen weer terug overgedragen.
2.14.
Rabobank heeft op enig moment een onderzoek ingesteld naar aanleiding van geconstateerde ongebruikelijke transacties op de (onder 2.12. genoemde) zakelijke rekening van [verweerder]. Bij brieven van 21 juni 2023, 29 juni 2023 en 7 juli 2023 heeft zij [verweerder] verzocht over die transacties duidelijkheid te verschaffen.
2.15.
Op 11 juli 2023 heeft [betrokkene 1] (investigator Internal & Regulatory Investigations van Rabobank) [verweerder] opgebeld. Dit gesprek heeft hij bij e-mail van 12 juli 2023 aan [verweerder] bevestigd. Bij e-mail van 12 juli 2023 heeft [verweerder] op de in de brief van Rabobank van 7 juli 2024 gestelde vragen gereageerd en documenten aangeleverd.
2.16.
Bij e-mail van 19 juli 2023 heeft Rabobank aanvullende vragen gesteld, waarop [verweerder] bij e-mail van 26 juli 2023 heeft geantwoord.
2.17.
Op 18 september 2023 heeft een Rabobankmedewerker in een telefoongesprek nog verdere vragen aan [verweerder] gesteld. Bij brief van 20 september 2023 heeft Rabobank [verweerder] een verslag van dat gesprek toegestuurd. [verweerder] heeft dat verslag niet ondertekend, omdat zij het met de inhoud daarvan niet eens is.
2.18.
Bij e-mail van 4 oktober 2023 heeft Rabobank aan [verweerder] meegedeeld dat het dossier wordt overgedragen aan de afdeling Offboarding, die zal beoordelen of [verweerder] klant bij Rabobank kan blijven.
2.19.
Bij brieven van 9 november 2023 heeft de Rabobank aan [verweerder] meegedeeld dat zij de klantrelatie met [verweerder] per 10 januari 2024 beëindigt en dat de bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] en de persoonsgegevens van [verweerder] worden opgenomen in het Interne Verwijzingsregister.
2.20.
Op 10 november 2023 zijn de leidinggevenden van [verweerder], de heer [betrokkene 2] en de heer [betrokkene 3], door het management geïnformeerd over de beëindiging van de klantrelatie met [bedrijf 1] en de opname van [verweerder] in het Interne Verwijzingsregister.
2.21.
In een gesprek op 10 november 2023 heeft Rabobank aan [verweerder] meegedeeld dat zij van plan is om [verweerder] naar aanleiding van de uitkomst van het onderzoek te ontslaan en dat [verweerder] zal worden vrijgesteld van werk. Vervolgens is [verweerder] drie weken op (een al eerder geplande) vakantie gegaan. Na terugkomst van die vakantie heeft zij niet meer gewerkt. De toegang van [verweerder] tot de systemen van Rabobank is (op enig moment kort na 10 november 2023) afgesloten. Het loon van [verweerder] is wel doorbetaald.
2.22.
Bij brief van 7 december 2023 heeft [verweerder] bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van Rabobank van 9 november 2023. Bij brief van 19 december 2023 heeft Rabobank dat bezwaar - kort gezegd - ongegrond verklaard. In die brief staat ook dat, als [verweerder] het met het standpunt van Rabobank niet eens is, zij een klacht kan indienen via de website http://www.rabobank.nl/klacht. [verweerder] heeft geen klacht ingediend.
2.23.
Partijen hebben geprobeerd tot een minnelijke oplossing ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, maar zij zijn daarin niet geslaagd.

3.Het verzoek

3.1.
Rabobank verzoekt de kantonrechter:
primair:
a. de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (artikel 7:669 lid 3 onderdeel e van het Burgerlijk Wetboek (BW)), zonder toekenning van de transitievergoeding;
subsidiair:
b. de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van andere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW;
c. vast te stellen dat [verweerder] aanspraak heeft op een transitievergoeding van € 3.310,75 bruto (uitgaand van ontbinding per 1 augustus 2024);
meer subsidiair:
d. de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een combinatie van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 1 onderdeel i BW;
e. vast te stellen dat [verweerder] aanspraak heeft op een transitievergoeding van € 3.310,75 bruto;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
f. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Rabobank legt – kort weergegeven – aan haar
primaireverzoek ten grondslag dat [verweerder] zich in haar klantrelatie met Rabobank ontoelaatbaar heeft gedragen door onduidelijkheid te scheppen en niet transparant te zijn over transacties op de Rabobank rekening van haar onderneming [bedrijf 1] (en over haar betrokkenheid bij [bedrijf 2]). Ook als werknemer van Rabobank heeft [verweerder] zich – in strijd met de door haar afgelegde bankierseed – onvoldoende open en toetsbaar opgesteld. Zij heeft immers niet aan het management gemeld dat er een onderzoek tegen haar liep en heeft haar nevenfunctie bij [bedrijf 1] niet in CAFE geregistreerd. Doordat [verweerder], die in haar functie zelf klantonderzoek doet, zich niet heeft gehouden aan de geldende regels, heeft zij zich onvoldoende rekenschap gegeven van haar positie en voorbeeldrol richting klanten van de Rabobank. Hierdoor heeft zij als werknemer (ernstig) verwijtbaar gehandeld. Om die reden kan van Rabobank redelijkerwijs niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Subsidiairis sprake van andere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW. Die omstandigheden bestaan eruit dat het door de registratie in het Interne Verwijzingsregister voor [verweerder] niet mogelijk is haar functie uit te oefenen.
3.4.
Meer subsidiairis sprake van een combinatie van bovengenoemde gronden zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel i BW.
3.5.
Herplaatsing van [verweerder] ligt niet in de rede en is ook niet mogelijk gebleken.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij voert hiertoe aan – kort samengevat – dat er geen grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.2.
Het door Rabobank uitgevoerde onderzoek is niet zorgvuldig geweest. De onderzoeker van Rabobank heeft de feiten verdraaid, zijn vraagstelling was intimiderend en zijn woord is door Rabobank (ten onrechte) voor waar aangenomen. [verweerder] heeft wel degelijk meegewerkt aan het onderzoek. Zij heeft echter onvoldoende de mogelijkheid tot hoor en wederhoor gekregen. Er is niet daadwerkelijk naar haar bezwaren geluisterd, er werden haar geen handvatten aangereikt en zij heeft ook geen uitstel gekregen om dingen verder uit te zoeken.
4.3.
[verweerder] betwist dat zij verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. Aan de transacties op haar zakelijke bankrekening (of haar bemoeienis met [bedrijf 2]) ligt niets ontoelaatbaars ten grondslag. Wel erkent [verweerder] dat zij een fout heeft gemaakt in haar aangifte inkomstenbelasting, maar dat was niet opzettelijk en zij heeft geen voordeel kunnen behalen door die fout.
4.4.
Het was ook niet de bedoeling van [verweerder] om haar betrokkenheid bij [bedrijf 1] achter te houden. Ze ging ervan uit dat zij die betrokkenheid niet hoefde te melden, omdat zij tijdens haar dienstverband bij Rabobank geen activiteiten met [bedrijf 1] heeft ontplooid. Bovendien heeft zij bij indiensttreding toestemming gegeven voor een screening.
4.5.
[verweerder] heeft haar leidinggevenden niet over het lopende onderzoek geïnformeerd, omdat zij werk en privé gescheiden wilde houden, juist in het belang van haar werk bij Rabobank. In het gesprek van 11 juli 2023 met investigator [betrokkene 1] (zie feiten onder 2.15.) heeft zij overigens wel gemeld dat zij werknemer van de Rabobank is en heeft zij gevraagd wat dit voor haar betekende. Daarbij heeft [verweerder] de indruk gekregen dat er niet zoveel aan de hand was. Zij is altijd te goeder trouw geweest.
4.6.
Ook het subsidiaire verzoek op de h-grond is niet toewijsbaar. [verweerder] is door Rabobank eenzijdig en ten onrechte in het Interne Verwijzingsregister geplaatst. Dit kan nog ongedaan gemaakt worden.
4.7.
Er is ook geen combinatie van gronden (i-grond) aanwezig die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Bovendien heeft Rabobank deze grond niet onderbouwd.
4.8.
De herplaatsingsinspanningen van Rabobank zijn onvoldoende geweest. Er zijn wel degelijk mogelijkheden voor [verweerder] binnen Rabobank.
4.9.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] bij wijze van tegenverzoek om Rabobank te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding (van € 23.778,03 bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. Volgens [verweerder] heeft Rabobank ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten, omdat zij van het begin af aan slechts ten doel had het dienstverband met [verweerder] te beëindigen.

5.De beoordeling

het verzoek
Toetsingskader ontbinding arbeidsovereenkomst
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In artikel 7:669 lid 3 BW is bepaald wat een redelijke grond is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW). Verder mag er geen opzegverbod aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staan (artikel 7:671b lid 2 BW).
5.3.
In deze zaak is er geen sprake van een opzegverbod.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er wel een redelijke grond voor ontbinding. Daarover wordt het volgende overwogen.
Het onderzoek
5.5.
Het (eerste) verweer van [verweerder] komt er op neer dat aan de uitkomst van het door Rabobank verrichte onderzoek geen arbeidsrechtelijke consequenties kunnen worden verbonden, omdat dit onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en de in dat onderzoek getrokken conclusies (deels) onjuist zijn. Dit verweer slaagt niet. Bij brief van 7 december 2023 heeft [verweerder] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de bankrelatie en de vermelding in het Interne Verwijzingsregister. In de brief van Rabobank van 19 december 2023 staat duidelijk vermeld dat en hoe [verweerder] een klacht kan indienen tegen de in die brief opgenomen ongegrondverklaring van dat bezwaar. Naar [verweerder] ter zitting verklaarde wist zij van de procedure (bij KIFID) die gevolgd moet worden om de uitkomst van het onderzoek en de vermelding in het interne Verwijzingsregister aan te vechten. Vaststaat dat [verweerder] van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Daarmee is de uitkomst van het onderzoek (opzegging van de bankrelatie en registratie in het Interne Verwijzingsregister) in deze procedure een vaststaand gegeven.
De e-grond
5.6.
Het gestelde (ernstig) verwijtbare handelen of nalaten van [verweerder] dat door Rabobank primair aan haar verzoek ten grondslag is gelegd, zit naar de kantonrechter begrijpt niet zozeer in de door [verweerder] verrichte handelingen met betrekking tot haar (voormalige) ondernemingen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zoals die uit het verrichte onderzoek naar voren zijn gekomen, maar in de omstandigheid dat [verweerder] als werknemer jegens Rabobank niet open is geweest over haar betrokkenheid bij [bedrijf 1] en over het feit dat er een onderzoek tegen haar liep, terwijl die openheid juist in haar functie zo belangrijk is. Daarbij betrekt Rabobank dat (ook) in de onderzoeksuitkomsten is vermeld dat [verweerder] niet voldoende openheid van zaken gaf. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
5.7.
Als door [verweerder] erkend staat vast dat zij ervan op de hoogte was dat Rabobank van haar medewerkers verlangt dat zij hun nevenactiviteiten melden, omdat deze in bepaalde gevallen kunnen leiden tot belangenverstrengeling. [verweerder] had dan ook bij aanvang van haar dienstverband moeten melden dat zij een onderneming had, namelijk [bedrijf 1]. De door [verweerder] aangevoerde omstandigheid dat haar onderneming niet daadwerkelijk actief was maakt dat niet anders. Als [verweerder] erover twijfelde of er in dat geval een meldingsplicht bestond, had zij daarover duidelijkheid moeten vragen aan Rabobank en dat heeft zij niet gedaan. Het verweer van [verweerder] dat zij Rabobank bij indiensttreding wel toestemming heeft gegeven voor een screening, pleit haar evenmin vrij. Die toestemming doet niet af aan haar eigen actieve informatieverplichting ten aanzien van haar nevenactiviteiten. [verweerder] heeft haar betrokkenheid bij [bedrijf 1] ook niet later uit eigen beweging aan haar leidinggevenden (Rabobank als werkgever) gemeld, zelfs niet toen er een onderzoek tegen haar en haar onderneming liep in verband met de bankrekening van [bedrijf 1]. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit [verweerder] worden verweten.
5.8.
Ook kan [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter worden verweten dat zij niet aan haar leidinggevenden heeft gemeld dat er een onderzoek tegen haar en haar (voormalige) ondernemingen liep. [verweerder] hield zich in haar functie nota bene zelf bezig met het controleren en onderzoeken van (bankrekeningen van) klanten ter bestrijding van financiële criminaliteit. Gelet hierop had [verweerder] des te meer moeten beseffen dat het belangrijk was om te melden dat er een onderzoek naar de bankrekening van haar onderneming liep en om zich daarmee open en toetsbaar op te stellen zoals bedoeld in de afgelegde bankierseed en de Gedragscode. Weliswaar heeft [verweerder] naar zij heeft aangevoerd in het gesprek met [betrokkene 1] (werkzaam binnen de ‘onderzoekspoot’ van Rabobank) verteld dat zij werknemer van Rabobank is, maar dat is niet voldoende. De hoge eisen die Rabobank stelt aan [verweerder] op dit punt acht de kantonrechter ook gerechtvaardigd omdat het doel van de geldende gedragsregels nu juist het behouden en bevorderen van het vertrouwen in de financiële sector is en dat belang bij uitstek in de functie van [verweerder] centraal staat.
5.9.
Op grond van het bovenstaande is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat [verweerder] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, dat van Rabobank redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake, omdat de kantonrechter ervan uitgaat dat [verweerder] niet opzettelijk of met een vooropgezet plan heeft gehandeld.
Herplaatsing
5.10.
Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder], ligt herplaatsing binnen een redelijke termijn niet in de rede (zie artikel 7:669 lid 1 BW).
5.11.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat Rabobank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij (onder andere door het inschakelen van een carrière coach) wel degelijk voldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht, maar dat herplaatsing is bemoeilijkt doordat [verweerder] door haar vermelding in het Interne Verwijzingsregister geen functies kan vervullen waarin sprake is van klantencontact. [verweerder] heeft weliswaar aangevoerd dat er wel mogelijkheden voor haar zijn binnen Rabobank, maar heeft niet concreet aangegeven welke mogelijkheden dat dan zijn.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Rabobank tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal toewijzen op de primair daartoe aangevoerde grond. Omdat geen sprake is van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder], zal het einde van de arbeidsovereenkomst worden bepaald op 1 september 2024 (overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 onderdeel a BW).
Het tegenverzoek
Geen billijke vergoeding
5.13.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen zoals door [verweerder] is verzocht. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. [verweerder] heeft in dit verband aangevoerd dat Rabobank van het begin af aan heeft aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. Er zijn immers ook herplaatsingsinspanningen verricht (zie onder 5.11.). Bovendien had Rabobank - zoals hiervoor is overwogen - een redelijke grond om het dienstverband te beëindigen.
5.14.
Omdat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft Rabobank geen gelegenheid te krijgen haar verzoek in te trekken.
Transitievergoeding
5.15.
Wel zal aan [verweerder] de transitievergoeding worden toegewezen. Er is immers geen sprake van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onderdeel c BW. Partijen zijn het erover eens dat de transitievergoeding moet worden berekend op basis van het onder 2.3. van de feiten genoemde salaris. De kantonrechter laat het aan partijen zelf over om op basis daarvan de door Rabobank aan [verweerder] verschuldigde transitievergoeding uit te rekenen, uitgaand van indiensttreding op 4 april 2022 en uitdiensttreding per 1 september 2024.
5.16.
De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding is toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (zie artikel 7:686a lid 1 BW).
Proceskosten
5.17.
Omdat aan het verzoek en het tegenverzoek hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt, zal de kantonrechter wat de betreft de proceskosten in beide verzoeken in samenhang beslissen. Die proceskosten komen (voor het verzoek en het tegenverzoek samen, dus niet dubbel) voor rekening van [verweerder], omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van Rabobank worden vastgesteld op € 814,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2024;
het tegenverzoek
6.2.
veroordeelt Rabobank om aan [verweerder] de transitievergoeding te betalen overeenkomstig het bepaalde onder 5.15. van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag van de gehele betaling;
het verzoek en het tegenverzoek
6.3.
veroordeelt [verweerder] (met betrekking tot het verzoek en het tegenverzoek samen, dus niet dubbel) tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Rabobank en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 130,00
salaris gemachtigde € 814,00;
6.4.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Jochem en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter