Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
A. (…) [eiser] heeft de bovenverdieping van het Pand met ingang van 27 april 2022 aan [gedaagden] verhuurd. (…)C. Partijen verschillen van mening over de aard van de gesloten huurovereenkomst. [eiser] is van mening dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten betreffende gebruik dat naar zijn aard van korte duur is. Primair is [eiser] van mening dat deze huurovereenkomst van rechtswege eindigde op 27 juni 2022;subsidiair is [eiser] van mening dat deze eindigde door opzegging tegen 31 juli 2022. (…)1.[gedaagden] ontruimt het Gehuurde uiterlijk per 1 november 2022 en levert het gehuurde in behoorlijke staat op aan [eiser], althans aan de Koper.(…)3.Gedurende de periode van 1 augustus 2022 tot 1 november 2022 is [gedaagden] maandelijks een gebruiksvergoeding verschuldigd die gelijk is aan het laatstelijk op basis van de huurovereenkomst verschuldigde bedrag per maand ad € 1000,--. Dit bedrag is bij achterafbetaling verschuldigd, steeds te voldoen vóór of op de laatste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft (…)4.Het is [gedaagden] toegestaan om het gebruik eerder te beëindigen, mits daarbij wel een opzegtermijn in acht wordt genomen van tenminste één maand en wordt opgezegd tegen de eerste van de maand. (…)8 De heer en mevrouw [gedaagden] zijn steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel jegens [eiser] aansprakelijk voor alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verbintenissen. (…)
3.De vordering
€ 2.355,94 welk bedrag als volgt is opgebouwd:
restant augustus 2022 € 855,00
oktober 2022 € 1.000,00
vervangen slot € 110,00
incassokosten € 356,65
rente € 34,29
4.Het verweer
In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen een gebruiksvergoeding overeengekomen. Deze is, anders dan huur, alleen verschuldigd als ook daadwerkelijk sprake was van gebruik. Na de oplevering op 23 september 2022 was dat niet meer het geval, zodat [gedaagden] c.s. over de maand oktober 2022 niets hoeven te betalen. Daarbij komt dat uit de vaststellingsovereenkomst niet volgt dat [gedaagden] c.s. over de opzegtermijn ook een vergoeding moeten betalen. [eiser] heeft geen (wettelijke) grondslag aangevoerd voor de vordering tot betaling van kosten voor het vervangen van het slot. Ten slotte beroepen [gedaagden] c.s. zich op verrekening. [gedaagde 2] was in dienst bij de onderneming van [eiser] en heeft geen eindafrekening vakantiedagen ontvangen. [gedaagden] c.s. wil hetgeen [gedaagde 2] uit dien hoofde te vorderen heeft, verrekenen met hetgeen [eiser] uit hoofde van de gebruiksovereenkomst nog van hen te vorderen heeft.