ECLI:NL:RBNHO:2024:872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
10562515 \ CV EXPL 23-3758
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst inzake einde huur en geschil over gebruiksvergoeding

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door Boeder Incasso, een vordering ingesteld tegen gedaagden, die feitelijk verblijven op een adres zonder BRP-inschrijving in Nederland. De vordering betreft een geschil over een huurovereenkomst en de bijbehorende gebruiksvergoeding. Eiser stelt dat gedaagden een maandelijkse vergoeding van € 1.000,- verschuldigd waren voor het gebruik van een woning aan de Izaäk Enschedéweg 36C. Gedaagden hebben de woning op 23 september 2022 ontruimd, maar eiser vordert ook betaling voor de maand oktober 2022, ondanks dat gedaagden de woning eerder hebben verlaten. Eiser legt de vordering uit als volgt: gedaagden zijn ook over oktober 2022 een vergoeding verschuldigd, omdat de opzegtermijn van één maand in acht genomen moest worden. Gedaagden betwisten deze vordering en stellen dat de gebruiksvergoeding alleen verschuldigd is voor de periode dat zij daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de woning. De kantonrechter oordeelt dat gedaagden geen gebruiksvergoeding voor oktober 2022 verschuldigd zijn, omdat zij de woning op 23 september 2022 hebben ontruimd en er geen sprake was van opzegging door hen. De vordering van eiser tot betaling van de kosten voor het vervangen van het slot wordt toegewezen, omdat gedaagden dit zonder toestemming hebben gedaan. De kantonrechter wijst de vordering voor het overige af en bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10562515 \ CV EXPL 23-3758
Uitspraakdatum: 31 januari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: Boeder Incasso
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
beiden wonende zonder BRP inschrijving in Nederland, feitelijk verblijvend op het adres [adres] te [plaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden] c.s.
gemachtigde: mr. A.T. Leigh

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 5 juni 2023 een vordering tegen [gedaagden] c.s. ingesteld. [gedaagden] c.s. heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagden] c.s. een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] had tegen betaling van een maandelijkse vergoeding van € 1.000,- aan [gedaagden] c.s. in gebruik gegeven de woning aan het adres Izaäk Enschedéweg 36C te [plaats] (verder: de woning).
2.2.
In een vaststellingsovereenkomst van 4 augustus 2022 hebben partijen, ter beëindiging van hun geschil, nadere afspraken gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst. Hierin is – voor zover relevant – bepaald:
A. (…) [eiser] heeft de bovenverdieping van het Pand met ingang van 27 april 2022 aan [gedaagden] verhuurd. (…)C. Partijen verschillen van mening over de aard van de gesloten huurovereenkomst. [eiser] is van mening dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten betreffende gebruik dat naar zijn aard van korte duur is. Primair is [eiser] van mening dat deze huurovereenkomst van rechtswege eindigde op 27 juni 2022;subsidiair is [eiser] van mening dat deze eindigde door opzegging tegen 31 juli 2022. (…)1.[gedaagden] ontruimt het Gehuurde uiterlijk per 1 november 2022 en levert het gehuurde in behoorlijke staat op aan [eiser], althans aan de Koper.(…)3.Gedurende de periode van 1 augustus 2022 tot 1 november 2022 is [gedaagden] maandelijks een gebruiksvergoeding verschuldigd die gelijk is aan het laatstelijk op basis van de huurovereenkomst verschuldigde bedrag per maand ad € 1000,--. Dit bedrag is bij achterafbetaling verschuldigd, steeds te voldoen vóór of op de laatste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft (…)4.Het is [gedaagden] toegestaan om het gebruik eerder te beëindigen, mits daarbij wel een opzegtermijn in acht wordt genomen van tenminste één maand en wordt opgezegd tegen de eerste van de maand. (…)8 De heer en mevrouw [gedaagden] zijn steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel jegens [eiser] aansprakelijk voor alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verbintenissen. (…)
2.3.
In e-mails van 31 augustus en 1 september 2022 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagden] c.s. kenbaar gemaakt dat [eiser] wilde dat de woning op de kortst mogelijke termijn ontruimd zou worden.
2.4.
[gedaagden] c.s. hebben de woning op 23 september 2022 verlaten, leeg opgeleverd en de sleutels aan [eiser] overgedragen. In dat verband is een door [eiser] aanhangig gemaakt kort geding door hem ingetrokken.
2.5.
[gedaagden] c.s. hebben op 28 september 2022 de gebruikersvergoeding van de maand september 2022 voldaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagden] c.s. veroordeelt tot betaling van
€ 2.355,94 welk bedrag als volgt is opgebouwd:
restant augustus 2022 € 855,00
oktober 2022 € 1.000,00
vervangen slot € 110,00
incassokosten € 356,65
rente € 34,29
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen hem en [gedaagden] c.s. een huurovereenkomst bestond, op grond waarvan [gedaagden] c.s. een maandelijkse vergoeding van € 1.000,- verschuldigd waren. Een deel van deze vergoeding voor de maand augustus 2022 hebben zij onbetaald gelaten. Eind september 2022 hebben zij opgezegd en hebben ontruimd. Gelet op de overeengekomen opzegtermijn van één maand is [gedaagden] c.s. ook over de maand oktober de vergoeding nog verschuldigd. Verder hebben [gedaagden] c.s. het slot van de woning vervangen zonder toestemming of overleg met [eiser]. [eiser] was genoodzaakt kosten te maken om een nieuw slot te laten monteren, voor welke kosten [gedaagden] c,s. aansprakelijk zijn.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagden] c.s. betwisten de vordering (gedeeltelijk).
In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen een gebruiksvergoeding overeengekomen. Deze is, anders dan huur, alleen verschuldigd als ook daadwerkelijk sprake was van gebruik. Na de oplevering op 23 september 2022 was dat niet meer het geval, zodat [gedaagden] c.s. over de maand oktober 2022 niets hoeven te betalen. Daarbij komt dat uit de vaststellingsovereenkomst niet volgt dat [gedaagden] c.s. over de opzegtermijn ook een vergoeding moeten betalen. [eiser] heeft geen (wettelijke) grondslag aangevoerd voor de vordering tot betaling van kosten voor het vervangen van het slot. Ten slotte beroepen [gedaagden] c.s. zich op verrekening. [gedaagde 2] was in dienst bij de onderneming van [eiser] en heeft geen eindafrekening vakantiedagen ontvangen. [gedaagden] c.s. wil hetgeen [gedaagde 2] uit dien hoofde te vorderen heeft, verrekenen met hetgeen [eiser] uit hoofde van de gebruiksovereenkomst nog van hen te vorderen heeft.

5.De beoordeling

Verschuldigdheid gebruiksvergoeding oktober 2022
5.1.
Vast staat dat [gedaagden] c.s. de woning op 23 september 2022 hebben ontruimd en opgeleverd. Omdat gesteld noch gebleken is dat zij voordien hebben opgezegd, is de vraag die hier moet worden beantwoord of uit de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen opzegtermijn volgt dat [gedaagden] c.s. over de maand oktober 2022 de gebruiksvergoeding nog verschuldigd is.
5.2.
De kantonrechter volgt het betoog van [gedaagden] c.s. dat dit niet het geval is. Zoals [gedaagden] c.s. hebben aangevoerd, is een gebruiksvergoeding in beginsel alleen verschuldigd over de periode dat [gedaagden] c.s. daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de woning. Dat was vanaf 23 september 2022 niet meer het geval. Daarbij komt dat uit de vastgestelde feiten volgt dat [gedaagden] c.s. de woning voortijdig hebben verlaten op instigatie van [eiser] die via zijn gemachtigde al had laten weten dat hij de woning op de kortst mogelijke termijn ontruimd wilde hebben en daartoe ook een kort geding aanhangig had gemaakt. Van voortijdige beëindiging op initiatief van [gedaagden] c.s. in welk geval opzegging aan de orde zou zijn geweest, was dus geen sprake. Ten slotte is van belang dat bij de oplevering van de woning en het in ontvangst nemen van de sleutels [eiser] geen aanspraak heeft gemaakt op de vergoeding voor de maand oktober 2022: dat deed hij pas voor het eerst op 8 november 2022.
5.3.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat [gedaagden] c.s. over de maand oktober 2022 geen gebruiksvergoeding verschuldigd is, zodat de daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
Kosten slot
5.4.
[eiser] heeft de vordering inzake de kosten van het slot nader toegelicht en onderbouwd. Hij heeft aangevoerd dat de vordering ziet op het slot van de gemeenschappelijke voordeur van de begane grond die [gedaagden] c.s. zonder zijn toestemming had vervangen. [eiser] had daardoor geen toegang meer tot de benedenverdieping die niet tot het gehuurde behoorde en was hierdoor gedwongen het door [gedaagden] c.s. aangebrachte slot te vervangen. [gedaagden] c.s. hebben deze onderbouwing niet meer betwist zodat die vordering wordt toegewezen.
Beroep op verrekening
5.5.
[gedaagden] c.s. hebben niet betwist dat zij een deel van de vergoeding voor de maand augustus 2022 onbetaald hebben gelaten. [gedaagden] c.s. doen echter een beroep op verrekening. Dat beroep slaagt niet.
5.6.
Voor rechtsgeldige verrekening is conform artikel 6:127 lid 2 in ieder geval vereist dat sprake is van een vordering tussen dezelfde partijen. Uit hetgeen [gedaagden] c.s. hebben aangevoerd volgt echter dat alleen [gedaagde 2] een vordering heeft (uit hoofde van een arbeidsovereenkomst). Die vordering heeft zij op de rechtspersoon waar zij in dienst was en niet op van [eiser] als natuurlijk persoon en verhuurder. Daarmee strandt het beroep op verrekening, nog daargelaten dat [gedaagden] c.s. de vordering van [gedaagde 2] in het licht van het verweer door [eiser] onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Daarom gaat de kantonrechter ook op grond van artikel 6:136 BW aan het beroep op verrekening voorbij: de vordering van [gedaagde 2] is immers niet op eenvoudige wijze vast te stellen.
Conclusie
5.7.
De conclusie is dat de vordering inzake de maand oktober 2022 wordt afgewezen. Het restant van augustus 2022 en de kosten voor vervanging van het slot worden toegewezen. De incassokosten en rente worden als onbetwist toegewezen.
5.8.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagden] c.s. tot betaling aan [eiser] van € 1.355,29, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juni 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter