ECLI:NL:RBNHO:2024:8646

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/354238/ HA RK 24-91
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de hoogte van het griffierecht in een schadestaatprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoogte van het griffierecht bij een vordering tot verwijzing naar een schadestaatprocedure. De verzoekende partijen, Billy Holding B.V. en Bos Law B.V., hebben de griffier van de Rechtbank Noord-Holland in Alkmaar verzocht om het griffierecht te verlagen, dat was vastgesteld op € 6.617,-. Dit bedrag was gebaseerd op het financieel belang van de zaak, dat door de curator in het faillissement van Billy Horeca B.V. was geraamd op € 166.300,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht terecht was geheven, omdat het bedrag van de vordering in de dagvaarding bepalend is voor de hoogte van het griffierecht, zoals geregeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De rechtbank oordeelde dat het griffierecht correct was vastgesteld op basis van de waarde van de vordering, en dat de griffier niet ten onrechte het hoge griffierecht had toegepast. De rechtbank verklaarde het verzet van Billy Holding ongegrond en bevestigde de beslissing van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/354238 / HA RK 24-91
Beschikking van 25 juli 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.BILLY HOLDING B.V.,

te Amsterdam ,
2.
[Verzoeker sub 2],
te [woonplaats] ,
3.
[Verzoeker sub 3],
te [woonplaats] ,
4.
BOS LAW B.V.,
te Amsterdam ,
verzoekende partijen,
advocaat: mr. P.J. Bos,
hierna samen te noemen: Billy Holding,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK NOORD-HOLLAND,
te Alkmaar,
verwerende partij,
hierna te noemen: de griffier.

1.De procedure

1.1.
Op de griffie van deze rechtbank is op 8 juli 2024 een verzoekschrift binnengekomen op grond van artikel 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz).
1.2.
Van een mondelinge behandeling is afgezien gelet op het bepaalde in artikel 1.4.2 van het toepasselijke Procesreglement verzoekschriftprocedures.

2.Feiten

2.1.
Bij dagvaarding heeft mr. A. de Groot in zijn hoedanigheid van curator (hierna: de curator) in het faillissement van de besloten vennootschap Billy Horeca B.V. verzoekers sub 1 en 2 gedagvaard. De procedure is aanhangig bij deze rechtbank en ingeschreven onder het zaak-/rolnummer C/15353313/ HA ZA 24/322.
2.2.
Randnummer 9 van de dagvaarding luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
‘Het tekort van de boedel wordt geraamd op afgerond € 166.300,00 (…) maar kan op dit moment nog niet met voldoende zekerheid worden bepaald en gevorderd nu het faillissement nog loopt en mede gezien de vraag of de schuldenlast geheel of gedeeltelijk voor rekening van de vennootschap onder firma en haar vennoten is en dient te blijven. Gevorderd wordt derhalve dit tekort op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.3.
De curator vordert – samengevat –:
gedaagden te veroordelen tot betaling van het bedrag van het tekort van de boedel in het faillissement van Billy Horeca B.V. op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
gedaagden te veroordelen in de (na)kosten van het geding, inclusief de kosten van het beslag en het verlof.
2.4.
Op 12 juni 2024 heeft de griffier 12 juni 2024 een griffierecht geheven van
€ 6.617,-.
2.5.
Bij e-mail van 13 juni 2024 heeft de advocaat de griffier verzocht het griffierecht te verlagen tot het griffierecht voor onvermogenden. De griffier heeft dat verzoek per e-mail van 19 juni 2024 geweigerd.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag moet worden beantwoord of terecht het griffierecht van € 6.617,- is geheven gebaseerd op het bedrag van € 166.300,- (het tekort van de boedel in de dagvaardingszaak). De rechtbank is van oordeel dat dit griffierecht terecht is geheven.
3.2.
Op grond van artikel 10 lid 1 Wgbz wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding. Aan de hand van artikel 3 lid 5 Wgbz wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij de Wgbz is gevoegd. In die tabel wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen van onbepaalde waarde en vorderingen met een beloop van een bepaald bedrag. Deze regeling is erop gericht het griffierecht, wat de hoogte betreft, te relateren aan de waarde van de vordering en daarmee aan het financiële belang van de zaak.
3.3.
Blijkens genoemde tabel wordt het griffierecht (in 2024) in zaken met betrekking tot een vordering van onbepaalde waarde voor een niet-natuurlijk persoon bepaald op een bedrag van € 688,00. In zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 100.000,00 wordt het bedrag van het griffierecht voor een niet-natuurlijk persoon bepaald op € 6.617,00.
3.4.
Billy Holding stelt zich op het standpunt dat de griffier ten onrechte het griffierecht gebaseerd op het tarief voor een vordering met een beloop van meer dan € 100.000,- in rekening heeft gebracht. Van een situatie zoals beschreven in artikel 14 Wgbz is naar mening van Billy Holding nog geen sprake. Artikel 14 Wgbz bepaalt dat als de rechter in het vonnis de schade overeenkomstig artikel 97 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna 6:97 BW) heeft begroot alsnog het griffierecht wordt geheven dat partijen zouden moeten betalen als in de dagvaarding was gevorderd tot betaling van een bepaalde geldsom. Dat uit het lichaam van de dagvaarding kan worden afgeleid wat de hoogte van het faillissementstekort is volgens de curator kan volgens Billy Holding geen zelfstandige grond zijn voor de griffier om het hoge griffierecht toe te passen.
3.5.
De rechtbank volgt Billy Holding niet in haar stellingen. Voor het vaststellen van de hoogte van het griffierecht, wordt aangesloten bij het financiële belang van de zaak. Dit gebeurt ook als niet de betaling van een geldsom is gevorderd, maar zoals in dit geval een verwijzing naar een zogenaamde schadestaatprocedure. Zoals blijkt uit 2.2 wordt het tekort aan de boedel door de curator geraamd op € 166.300,00 en daarmee is het financieel belang gegeven. Dit bedrag dient als basis te worden genomen voor de bepaling van de hoogte van het griffierecht. Dit oordeel wordt niet anders door de mogelijkheid die aan de rechter in artikel 14 Wgbz is gegeven om op grond van artikel 6:97 BW alsnog het hogere griffierecht te heffen.
3.6.
Het voorgaande brengt mee dat de griffier voor de vaststelling van het griffierecht terecht is uitgegaan van een vordering van bepaalde waarde met een beloop van meer dan € 100.000,00. Het verzet zal dus ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Flipse en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024.
MKG/MF