ECLI:NL:RBNHO:2024:8643

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/339528
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over onrechtmatige hinder, asbestverwijdering en erfgrenskwesties tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, hebben twee buren, aangeduid als [eisers] en [gedaagde], een geschil over onrechtmatige hinder, asbestverwijdering en de kadastrale erfgrens. De rechtbank Noord-Holland heeft op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. De eisende partijen, [eisers], hebben vorderingen ingediend tegen [gedaagde] met betrekking tot het versmallen van een oprijpad dat zich over de erfgrens bevindt, het verwijderen van afval en het terugplaatsen van een hek. Daarnaast vorderen zij schadevergoeding voor schade aan een caravan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het oprijpad van [gedaagde] inderdaad deels op het perceel van [eisers] ligt en heeft de vordering tot versmalling van het oprijpad toegewezen, met een dwangsom voor niet-nakoming. De overige vorderingen van [eisers] zijn afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren.

In reconventie heeft [gedaagde] vorderingen ingesteld tegen [eisers], waaronder het verwijderen van afval en asbest, en het plaatsen van een schutting op de erfgrens. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eisers] verplicht zijn om alle asbesthoudende materialen te verwijderen en heeft de vordering tot het plaatsen van een schutting toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de schutting en de asbestonderzoeken door beide partijen gedeeld moeten worden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van burenrecht en verbintenissenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/339528 / HA ZA 23-270
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. C. Ravesteijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. D. Tap.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 29 mei 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte nadere uitlating conform het vonnis van 29 mei 2024 van [eisers] van 12 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eisers] wonen sinds de jaren ’50 aan de [adres 1] en [gedaagde] woont sinds 2018 aan de [adres 2].
2.2.
Op 12 december 2023 heeft een descente plaatsgevonden waarna partijen hebben onderzocht of een minnelijke regeling getroffen kon worden. Dit is niet gelukt. Partijen hebben de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen.
2.3.
Bij vonnis in incident van 29 mei 2024 zijn [eisers] veroordeeld alle asbesthoudende materialen op hun perceel en alle door asbest vervuilde planten en zaken op de percelen van zowel [eisers] als [gedaagde] te laten verwijderen door een bedrijf met een Procescertificaat voor asbestverwijdering.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] gelast binnen een maand na betekening van dit vonnis het oprijpad behorende bij het perceel gelegen aan de [adres 2] te [plaats] zodanig te versmallen dat deze zich niet langer over de erfgrens met [eisers] bevindt, alsmede afdoende voorzieningen aan te brengen, waaronder in ieder geval een keerwand en een goot om afwatering op het perceel van [eisers] te voorkomen, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag, dat [gedaagde] in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00;
II. [gedaagde] gelast binnen een week na betekening van dit vonnis alle afval te verwijderen, waaronder een stalen kabel op het perceel van [eisers] en de zandlaag tegen de schuur van [eisers] , en op de onderkant van de schuur een roestwerende laag aan te brengen, op straffe van een dwangsom van € 25,00 voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met een maximum van € 1.000,00;
III. [gedaagde] gelast binnen een maand na betekening van dit vonnis het verwijderde hek terug te plaatsen, zulks op straffe van een dwangsom van € 25,00 voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met een maximum van € 5.000,00;
IV. [gedaagde] veroordeelt de aan de caravan veroorzaakte schade ter grootte van € 1.000,00, binnen een maand na betekening van dit vonnis te vergoeden;
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] inbreuk maakt op hun eigendomsrecht, omdat het oprijpad van [gedaagde] de kadastrale erfgrens overschrijdt. Ook is bij het aanleggen van het oprijpad volgens [eisers] in strijd met artikel 5:52 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen rekening gehouden met afwatering. [eisers] stellen verder dat [gedaagde] afval heeft gedumpt op hun perceel, een hek onrechtmatig heeft verwijderd en schade heeft toegebracht aan hun caravan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader in.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat en na wijziging van eis - [eisers] hoofdelijk te veroordelen:
I. al het afval, de opgeslagen zaken en bouwvallige opstallen die niet noodzakelijk zijn voor normaal tuinonderhoud te verwijderen en verwijderd te houden, waaronder doch niet uitsluitend: de caravan, losliggend puin, losliggende autobanden, losliggend hout en golfplaten;
II. alle asbesthoudende materialen op een deugdelijk wijze te verwijderen en verwijderd te houden;
III. al het losliggende zeil te verwijderen althans zodanig te fixeren dat het geen geluidoverlast meer geeft;
IV. de steiger aan de overkant van de openbare weg te verwijderen;
V. alle planten, onkruid en overige begroeiing die vanuit het erf van [eisers] op of over het erf van [gedaagde] groeien te verwijderen en verwijderd te houden;
VI. mee te werken aan het plaatsen van een schutting op de erfgrens zoals deze door het Kadaster is uitgezet, welke markeringen ter descente door partijen zijn vastgesteld en voorts te gehengen en te gedogen dat [gedaagde] op de erfgrens een scheidsmuur van minimaal 2 meter plaatst of laat plaatsen;
al voorgaande vorderingen op straffe van een dwangsom voor iedere dag of dagdeel dat [eisers] na vier weken na betekening van dit vonnis in gebreke blijven, ter hoogte van € 250,00 met een maximum van € 50.000,00;
VII. tot betaling van 50% van de kosten van de schutting en het plaatsen ervan, te betalen binnen vier weken nadat de schutting is geplaatst en door de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eisers] een – onderbouwd – betaalverzoek is gestuurd, welk bedrag wordt verhoogd met 2% cumulatieve maandrente indien [eisers] tekortschieten in de tijdige nakoming van de betalingsverplichting;
VIII. tot betaling van de kosten ter vaststelling en aansprakelijkheid zijnde 50% van de kosten van kadastraal onderzoek ter hoogte van € 460,00 en de kosten van twee asbestonderzoeken;
IX. tot betaling van de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eisers] veroorzaken onrechtmatige hinder, omdat het perceel van [eisers] een vuilstort lijkt en asbesthoudende dakplaten afkomstig van het perceel van [eisers] op het perceel van [gedaagde] waaien. Ook geeft een zeil dat als dakbedekking fungeert geluidsoverlast. [eisers] maken inbreuk op eigendomsrechten van [gedaagde] met de steiger die op het perceel van [gedaagde] ligt. [gedaagde] vordert daarnaast op grond van 5:49 BW het plaatsen van een scheidsmuur op de kadastrale erfgrens.
3.7.
[eisers] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. Zij betwisten dat sprake is van onrechtmatige hinder. Ook betwisten zij dat met de ligging van de steiger inbreuk wordt gemaakt op rechten van [gedaagde]. Volgens [eisers] ligt de steiger daar vanwege verjaring rechtmatig.
3.8.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader in.

4.De beoordeling

in conventie
Kadastrale erfgrens
4.1.
De rechtbank gaat er bij de beoordeling van uit dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen wordt weergegeven met de markeringen van het Kadaster zoals deze zichtbaar waren tijdens de descente. Deze markering bestaat uit: een spijker aan de voorzijde van de percelen, een geel paaltje ongeveer halverwege de percelen en een gele krijtstreep achterin de percelen. De stelling van [eisers] dat de markering (de spijker) aan de voorzijde door [gedaagde] een of enkele centimeters is verplaatst is betwist en vervolgens niet nader door [eisers] onderbouwd. Tijdens de descente hebben [eisers] gewezen op een beschadiging van de stoeptegel circa 1 centimeter naast de spijker, wat volgens hen de oorspronkelijke plaats van de spijker en dus de daadwerkelijke erfgrens is. De conclusie van [eisers] dat uit die beschadiging volgt dat [gedaagde] de spijker hebben verplaatst is, zonder nadere onderbouwing, te kort door de bocht. De beschadiging kan namelijk ook door een andere reden zijn ontstaan. In de gegeven situatie, waarin uit de meting van het Kadaster onmiskenbaar volgt dat het oprijpad van [gedaagde] aan de voorkant ongeveer 29 centimeter over de erfgrens ligt, ligt het bovendien niet voor de hand dat [gedaagde] de spijker circa 1 centimeter zou verplaatsen. Ook na die beweerdelijke verplaatsing is er immers sprake van een duidelijke overschrijding van de erfgrens aan de voorkant.
Ook is er geen aanleiding om te veronderstellen dat het gele paaltje halverwege de perceelsgrens of de gele krijtstreep achterin de percelen is verplaatst. Dit is door partijen ook niet onderbouwd gesteld.
Verplaatsen oprit
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de oprit van [gedaagde] deels op het perceel van [eisers] ligt. [gedaagde] heeft dit niet betwist en heeft bovendien toegezegd dat deel van de oprit te verwijderen en heeft de vordering van [eisers] die ertoe strekt dit te bewerkstelligen niet betwist. De rechtbank zal deze vordering toewijzen. Tegen de gevorderde dwangsom heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd en de gevorderde dwangsom komt de rechtbank niet ongegrond, onrechtmatig of disproportioneel voor. De rechtbank zal de dwangsom dan ook toewijzen als gevorderd.
Afwijzing vordering tot het plaatsen van een keerwand en goot of andere voorzieningen
4.3.
[eisers] stellen dat water van het perceel van [gedaagde] afloopt naar het perceel van [eisers] Hiermee handelt [gedaagde] volgens [eisers] in strijd met artikel 5:52 BW, waarin is bepaald dat een eigenaar verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten dat daarvan het water niet op een anders erf afloopt. Om dit te verhelpen vorderen [eisers] veroordeling van [gedaagde] tot het plaatsen van afdoende voorzieningen, waaronder in ieder geval een keerwand en een goot.
4.4.
De rechtbank zal de vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot het plaatsen van voorzieningen, waaronder een keerwand en goot afwijzen. [eisers] hebben hun stelling dat water afloopt van het perceel van [gedaagde] naar het perceel van [eisers] niet onderbouwd. Het enkele feit dat het perceel van [gedaagde] hoger is gelegen dan het perceel van [eisers] is onvoldoende om dat vast te kunnen stellen. Daarbij hebben [gedaagde] deze stelling gemotiveerd betwist en er op gewezen dat de afrit van [gedaagde] op afschot richting de openbare weg ligt en dat er mogelijk ook water vanaf de openbare weg richting het (lager dan de openbare weg gelegen) perceel van [eisers] loopt. [eisers] hebben hun stelling niet nader gemotiveerd en geen stukken ter onderbouwing van hun stelling overgelegd. De rechtbank gaat daarom aan hun stelling voorbij.
Afwijzing overige vorderingen: verwijderen afval (stalen kabel en zand), terugplaatsen hek en schadevergoeding caravan
4.5.
De rechtbank zal de overige vorderingen van [eisers] (over het verwijderen van afval, het terugplaatsen van een hek en schadevergoeding aan de caravan) afwijzen. [eisers] hebben – in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] – onvoldoende gesteld. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.5.1.
Ten aanzien van de vordering tot het verwijderen van afval hebben [eisers] gesteld dat [gedaagde] het perceel van [eisers] als vuilstort gebruikt. Meer concreet is de stelling dat [gedaagde] bij het ophogen van de oprit een zandlaag heeft aangebracht op het perceel van [eisers] en dat [gedaagde] een stalen kabel op het perceel van [eisers] heeft gedumpt. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat er zand en een stalen kabel op het perceel van [eisers] liggen. Dat dit komt door handelen van [gedaagde] is echter niet komen vast te staan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij het perceel in gebruik heeft genomen zoals het aan hem is opgeleverd en dat hem niet bekend is dat er zand is geplaatst dat er nog niet lag. Ook heeft [gedaagde] betwist dat de stalen kabel van hem is of dat hij deze kabel op het perceel van [eisers] zou hebben geplaatst. [eisers] hebben hun stelling na deze betwisting niet nader onderbouwd terwijl dit wel op hun weg lag, zodat de rechtbank hier aan voorbij gaat. De vraag of het zand schade veroorzaakt, hetgeen [gedaagde] heeft betwist, kan onbeantwoord blijven. Voor zover er zand op het perceel van [eisers] ligt kunnen zij dit zelf verwijderen.
4.5.2.
Bovenstaande geldt ook voor de vordering ten aanzien van het terugplaatsen van een hek. Uit foto’s blijkt dat op enig moment een hek tussen de percelen heeft gestaan en ook staat vast dat dit hek er nu niet meer staat. Onduidelijk is wanneer de foto’s zijn gemaakt en [gedaagde] heeft betwist dat hij dit hek heeft weggehaald. Dat [gedaagde] dit hek (onrechtmatig) heeft verwijderd, blijkt ook niet uit stukken of concrete stellingen van [eisers] beroepen zich op deze stelling, zodat zij dienen te stellen en zonodig te onderbouwen dat op [gedaagde] dit hek heeft verwijderd. Dit hebben zij niet gedaan, zodat de rechtbank ook de vordering tot het terugplaatsen van het hek zal afwijzen.
4.5.3.
Partijen twisten verder over een caravan op het perceel van [eisers] Dat [gedaagde] schade heeft toegebracht aan de caravan ter hoogte van € 1.000,00, zoals [eisers] hebben gesteld, is onvoldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd en wordt daarom verworpen. Tijdens de descente hebben [eisers] hun stellingen geconcretiseerd door toe te lichten dat [gedaagde] de caravan met een kraan heeft verplaatst, waardoor schade is ontstaan, en daarnaast een ruit van de caravan heeft ingeslagen. Dit is door [gedaagde] weersproken. Het is de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk of door toedoen van [gedaagde] schade is ontstaan. Ook hebben [eisers] het schadebedrag verder niet gemotiveerd en onderbouwd.
in reconventie
Geen onrechtmatige hinder t.a.v. afval en zeil
4.6.
[gedaagde] stelt dat sprake is van onrechtmatige hinder doordat [eisers] geen onderhoud verrichten aan hun tuin. Het afval en de caravan hebben een negatieve invloed op het woongenot van [gedaagde] en op de waarde van de woning. Ten aanzien van het zeil beschouwt [gedaagde] het als feit van algemene bekendheid dat een zeil in de wind geluid maakt en dat het neerleggen van zeil geen aanvaardbare wijze van dakbedekking is.
4.7.
Artikel 5:37 BW bepaalt kort gezegd dat buren elkaar geen onrechtmatige hinder mogen toebrengen. Of hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Verder dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. Bij de vaststelling of sprake is van onrechtmatige hinder gaat het om objectieve gegevens en niet om wat in de subjectieve beleving van de betrokkenen als hinder kan worden ervaren.
4.8.
Gelet op bovenstaande maatstaf heeft [gedaagde] – in het licht van de betwisting door [eisers] – onvoldoende de ernst en de mate van de hinder inzichtelijk gemaakt om te kunnen concluderen dat sprake is van onrechtmatige hinder.
4.8.1.
Tijdens de descente is geconstateerd dat een dak van een schuur van [eisers] is bedekt met golfplaten, zeil, houten balken en autobanden. Deze feitelijke situatie, evenals de aanwezigheid van de caravan op de oprit, brengt zonder nadere onderbouwing geen onrechtmatige hinder mee. Van een vuilstortplaats en daaruit voortkomende hinder van bijvoorbeeld ongedierte of stank is niet gebleken. Ook onrechtmatige hinder door de caravan op de oprit is niet onderbouwd. Gelet op het toetsingskader voor onrechtmatige hinder is meer nodig dan een verschil van inzicht in de inrichting en mate van onderhoud van de tuin. Dat het bestemmingsplan verbiedt een tuin als opslagplaats of als stallingplaats van kampeermiddelen te gebruiken, doet hier niet aan af en maakt het stallen van een caravan op de oprit niet onrechtmatig in civielrechtelijke zin.
4.8.2.
Met de enkele algemene stelling van [gedaagde] dat een zeil in de wind geluid maakt, acht de rechtbank niet aangetoond dat het zeil hinder veroorzaakt. Uit die stelling volgt namelijk niet de aard, de ernst en de duur van hinder in dit concrete geval. Het lag op de weg van [gedaagde] dit concreet te onderbouwen, bijvoorbeeld door een geluidsonderzoek te laten uitvoeren.
Asbest verwijderen
4.9.
In de akte nadere uitlating van [eisers] van 12 juni 2024 aanvaarden [eisers] de verplichting tot verwijdering van asbest, zoals bepaald in het vonnis in incident van 29 mei 2024. De rechtbank blijft bij hetgeen zij in dat vonnis heeft overwogen. [eisers] hebben toegelicht dat offertes zijn aangevraagd bij drie bedrijven die in asbestverwijdering zijn gespecialiseerd. De rechtbank beschouwt de vordering in reconventie van [gedaagde] om [eisers] te veroordelen alle asbesthoudende materialen op een deugdelijk wijze te verwijderen hiermee als niet langer weersproken. De rechtbank zal de vordering in reconventie onder II toewijzen.
Steiger niet verwijderen
4.10.
De rechtbank zal de vordering tot verwijdering van de steiger afwijzen, omdat niet is komen vast te staan dat de steiger zich op het perceel van [gedaagde] bevindt. De rechtbank licht dit hieronder toe.
4.11.
Uit de door [eisers] overgelegde stukken van het Hoogheemraadschap blijkt dat [eisers] in bezit zijn van de steiger op grond van verjaring. De ligging van deze steiger is op een bijgevoegde kadastrale kaart ingetekend. Daarnaast blijkt uit door [gedaagde] overgelegde stukken dat [gedaagde] in 2018 een perceel aan het water heeft gekocht van Hoogheemraadschap ter grootte van ongeveer 29 m2.
4.12.
Op grond van de door beide partijen overgelegde kadastrale kaarten kan niet worden geconcludeerd dat de steiger van [eisers] op het perceel van [gedaagde] staat, zoals door [gedaagde] gesteld. De steiger bevindt zich blijkens de kadastrale kaart, zoals ook tijdens de descente is geconstateerd, tegenover de oprit van [gedaagde]. Het perceel van [gedaagde] aan de waterkant begint, uitgaande van de kadastrale kaart, ongeveer ter hoogte van zijn woning. De breedte van het perceel van [gedaagde] aan de waterkant is dus niet gelijk aan de breedte van het perceel aan de straatkant. De rechtbank concludeert dat de steiger van [eisers] naast het perceel van [gedaagde] kan liggen, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de steiger van [eisers] op het perceel van [gedaagde] staat. Er bestaat dus geen grond voor verwijdering van deze steiger.
Overhangende beplanting verwijderen
4.13.
[gedaagde] vordert kort gezegd verwijdering van de beplanting die over de erfgrens heen groeit. Deze vordering wijst de rechtbank toe.
4.14.
Vast staat dat sprake is van overhangende beplanting. Dit is ook tijdens de descente geconstateerd. [eisers] hebben geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering, anders dan de opmerking dat [gedaagde] zelf de bevoegdheid heeft op grond van artikel 5:44 lid 1 BW overhangende beplanting te verwijderen. Deze bevoegdheid laat echter onverlet de mogelijkheid voor [gedaagde] om in rechte verwijdering van de beplanting te vorderen. Dat met deze vordering sprake is van misbruik van recht en [eisers] niet in redelijkheid tot verwijdering kunnen overgaan, is niet gesteld of gebleken.
Schutting plaatsen op erfgrens
4.15.
De vordering van [gedaagde] voor het plaatsen van een schutting op de kadastrale erfgrens zal de rechtbank ook toewijzen. Hierbij zal de rechtbank bepalen dat de hoogte van de schutting twee meter mag zijn, mede gelet op de inhoud van het door [gedaagde] overgelegde bestemmingsplan waarin deze maximale hoogte is bepaald.
4.16.
[eisers] hebben tijdens de descente gezegd niet akkoord te zijn met het plaatsen van een schutting op de erfgrens en gesuggereerd dat [gedaagde] op zijn eigen erf een schutting kan plaatsen. [gedaagde] heeft echter op grond van artikel 5:49 lid 1 BW het recht om dit te vorderen, waarbij de erfafscheiding op de erfgrens wordt geplaatst en de kosten worden gedeeld. Het bezwaar van [eisers] is niet nader gemotiveerd zodat de rechtbank daarin geen gronden ziet voor afwijzing van deze vordering.
4.17.
De rechtbank acht de vordering, anders dan [eisers] betogen, niet onvoldoende bepaald. [gedaagde] heeft namelijk gesteld dat de wens is om de huidige schutting die op een gedeelte van de erfscheiding staat door te trekken. Zo worden ook kosten bespaard, aldus [gedaagde]. Tegen dat voorstel hebben [eisers] geen bezwaren geuit. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] zijn bestaande schutting zal verlengen.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens is. Voor zover deze erfgrens door één van partijen overschreden wordt, moeten de betreffende zaken verwijderd te worden. In de akte nadere uitlating van 3 april 2024 van [eisers] hebben [eisers] over het betonblok / de uitloper van een stenen fundering ook toegezegd deze te zullen verwijderen.
4.19.
Wat betreft de kosten van de schutting zal de rechtbank, overeenkomstig de vordering van [gedaagde], bepalen dat [eisers] 50% van de kosten dienen te betalen. Anders dan gevorderd zal de rechtbank bepalen dat [eisers] wettelijke rente (zoals bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW) verschuldigd zijn bij niet tijdige nakoming van deze betalingsverplichting. Zonder nadere toelichting van [gedaagde] valt niet in te zien waarom de hogere gevorderde 2% cumulatieve maandrente (ruim 26% per jaar) in dit geval gerechtvaardigd is.
Dwangsom
4.20.
De gevorderde dwangsom ten aanzien van bovenstaande toe te wijzen vorderingen acht de rechtbank disproportioneel. De rechtbank zal de dwangsom beperken tot € 100,00 per dag met een maximum van € 20.000,00. Dit is een voldoende geldelijke prikkel tot nakoming.
Onderzoekskosten
4.21.
De vordering van [gedaagde] tot betaling door [eisers] van de helft van de kosten van het kadastrale onderzoek en de kosten van twee asbestonderzoeken zal de rechtbank toewijzen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
4.22.
Bij aanvang van deze procedure verschilden partijen van mening over de locatie van de kadastrale erfgrens. De rechtbank heeft partijen voorafgaand aan de descente in overweging gegeven een grensreconstructie uit te voeren, wat ook in opdracht van [gedaagde] is gebeurd. Inmiddels staat vast dat over en weer sprake is van overschrijding van de erfgrens. Bij die stand van zaken acht de rechtbank het redelijk dat beide partijen in gelijke mate de kosten dragen van deze grensreconstructie. Op basis van die grensreconstructie is namelijk in deze procedure de erfgrens vast komen te staan.
4.23.
[eisers] brengen naar voren dat zij in 2019 al een grensreconstructie hebben laten uitvoeren en betaald. Dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Die grensreconstructie staat namelijk los van deze procedure, omdat op basis van de als productie 6 bij dagvaarding overgelegde stukken niet feitelijk (op het perceel) kan worden vastgesteld waar de erfgrens loopt. Deze markeringen zijn echter wel noodzakelijk om, in deze procedure, duidelijkheid te verkrijgen over de ligging van de kadastrale (en juridische) erfgrens.
Dat [eisers] niet aanwezig zijn geweest bij de in november 2023 uitgevoerde grensreconstructie maakt het oordeel van de rechtbank ook niet anders. Niet betwist is immers dat [eisers] wel zijn uitgenodigd om bij deze grensreconstructie aanwezig zijn en dat ze er om hen moverende redenen vanaf hebben gezien.
4.24.
Verder staat vast dat op het perceel van [eisers] asbest aanwezig is. Zij hebben dit eerst betwist en pas erkend nadat [gedaagde] onderzoeksrapporten heeft overgelegd die de aanwezigheid van asbest bevestigen. Deze onderzoeken waren daarom nodig ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [eisers] De kosten, die de rechtbank niet onredelijk vooromen, komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal [eisers] veroordelen tot betaling van het bedrag gelijk aan de facturen voor deze onderzoeken van SGS Search Laboratorium B.V. en AA&C Nederland B.V. De kosten zijn verschuldigd veertien dagen nadat de advocaat van [gedaagde] de advocaat van [eisers] de facturen heeft gestuurd.
in conventie en in reconventie
4.25.
Omdat beide partijen in zowel conventie als reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen een maand na betekening van dit vonnis het oprijpad behorende bij het perceel gelegen aan de [adres 2] te [plaats] zodanig te versmallen dat deze zich niet langer over de erfgrens met het perceel van [eisers] gelegen aan de [adres 1] bevindt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eisers] alle asbesthoudende materialen op het perceel van [eisers] aan de [adres 1] en alle door asbest vervuilde planten en zaken op de percelen van zowel [eisers] als [gedaagde] op een deugdelijk wijze te laten verwijderen en verwijderd te houden;
5.4.
veroordeelt [eisers] alle planten, onkruid en overige begroeiing die vanuit het erf van [eisers] op of over het erf van [gedaagde] groeien te verwijderen en verwijderd te houden;
5.5.
veroordeelt [eisers] mee te werken aan het plaatsen van een schutting op de erfgrens zoals deze door het Kadaster is uitgezet in november 2023 en te gehengen en gedogen dat [gedaagde] op de erfgrens een scheidsmuur van twee meter hoogte plaatst of laat plaatsen, overeenkomstig de schutting van [gedaagde] die er tijdens de descente van 12 december 2023 stond;
5.6.
veroordeelt [eisers] tot betaling van 50% van de kosten van de schutting en het plaatsen ervan, te betalen binnen vier weken nadat de schutting is geplaatst en door de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eisers] een onderbouwd betaalverzoek is gestuurd. Bij niet tijdige betaling zijn [eisers] vanaf dat moment tot de dag van algehele betaling de wettelijke rente verschuldigd zoals bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW;
5.7.
veroordeelt [eisers] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan de veroordelingen onder 5.3, 5.4 of 5.5 voldoen, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
5.8.
veroordeelt [eisers] tot betaling van € 460,00 ten behoeve van het kadasteronderzoek;
5.9.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan het bedrag gelijk aan de facturen van SGS Search Laboratorium B.V. en AA&C Nederland B.V. betreffende het asbestonderzoek dat heeft plaatsgevonden, te betalen binnen veertien dagen nadat de advocaat van [gedaagde] de advocaat van [eisers] de facturen heeft gestuurd;
in conventie en in reconventie
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
1604