In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in betalingsachterstand verkeert op zijn hypotheekschuld bij ING Bank N.V., en de bank zelf. De eiser heeft een betalingsachterstand op zijn hypotheek sinds mei 2023 en ING heeft in februari 2024 de volledige hypothecaire geldlening opgeëist, waarna een traject voor openbare verkoop van de woning is gestart. De eiser wenst de woning onderhands te verkopen, maar heeft vragen gesteld aan de voorzieningenrechter voordat hij verdere stappen onderneemt.
De voorzieningenrechter heeft de vragen van de eiser beantwoord en geconcludeerd dat de eiser tot op heden geen effectieve handelingen heeft verricht om de woning onderhands te verkopen, ondanks dat ING hem meerdere keren de gelegenheid heeft geboden. De vordering van de eiser om de openbare verkoop te staken is afgewezen, omdat er geen gronden zijn voor de vordering en de bank handelt binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat of bereid is om tot werkbare afspraken te komen met ING over de betaling van de hypotheekschuld of de verkoop van de woning.
De eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.973,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de bank haar plannen voor openbare verkoop kan voortzetten terwijl de eiser in hoger beroep kan gaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.