ECLI:NL:RBNHO:2024:8590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/354037 / KG ZA 24-357
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staking openbare verkoop van woning bij betalingsachterstand hypotheekschuld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in betalingsachterstand verkeert op zijn hypotheekschuld bij ING Bank N.V., en de bank zelf. De eiser heeft een betalingsachterstand op zijn hypotheek sinds mei 2023 en ING heeft in februari 2024 de volledige hypothecaire geldlening opgeëist, waarna een traject voor openbare verkoop van de woning is gestart. De eiser wenst de woning onderhands te verkopen, maar heeft vragen gesteld aan de voorzieningenrechter voordat hij verdere stappen onderneemt.

De voorzieningenrechter heeft de vragen van de eiser beantwoord en geconcludeerd dat de eiser tot op heden geen effectieve handelingen heeft verricht om de woning onderhands te verkopen, ondanks dat ING hem meerdere keren de gelegenheid heeft geboden. De vordering van de eiser om de openbare verkoop te staken is afgewezen, omdat er geen gronden zijn voor de vordering en de bank handelt binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat of bereid is om tot werkbare afspraken te komen met ING over de betaling van de hypotheekschuld of de verkoop van de woning.

De eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.973,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de bank haar plannen voor openbare verkoop kan voortzetten terwijl de eiser in hoger beroep kan gaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/354037 / KG ZA 24-357
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING genoemd worden.
De zaak in het kort
[eiser] heeft een betalingsachterstand op zijn hypotheekschuld bij ING. In februari 2024 heeft ING de volledige hypothecaire geldlening opgeëist en inmiddels is een traject voor openbare verkoop van de woning in gang gezet. [eiser] wenst de woning onderhands te verkopen. Ter zitting heeft [eiser] vragen gesteld waarop hij een antwoord wenst voordat hij tot onderhandse verkoop van de woning zal overgaan. De voorzieningenrechter beantwoordt de vragen en concludeert verder dat enige handeling van [eiser] tot onderhandse verkoop tot op heden is uitgebleven, ondanks dat ING [eiser] daartoe meermaals de mogelijkheid heeft geboden. De vordering tot staking van de ingezette openbare verkoop wordt daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties 1 t/m 3 van de zijde van [eiser]
  • de producties 1 t/m 15 van de zijde van ING
  • de conclusie van antwoord in het kort geding van de zijde van ING
  • de mondelinge behandeling van 1 augustus 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Wernik voornoemd
  • namens ING: [betrokkene] (werkzaam bij de afdeling bijzonder beheer), bijgestaan door mr. Posthuma voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Bij notariële hypotheekakte van 26 februari 2009 heeft ING een hypothecaire geldlening van € 245.000,- aan [eiser] verstrekt. [eiser] heeft daarbij aan ING een eerste recht van hypotheek verleend op de woning. Ook zijn de Algemene Voorwaarden ING Hypotheken (hierna: de algemene bankvoorwaarden) van toepassing verklaard.
2.3.
Sinds 1 mei 2023 heeft [eiser] een betalingsachterstand op de hypotheek. ING heeft [eiser] hierover meermaals geïnformeerd, onder meer bij brieven van 18 mei, 6 juni, 22 juni, 6 juli en 10 november 2023.
2.4.
Bij brief van 30 januari 2024 heeft ING aan [eiser] laten weten dat als hij de betalingsachterstand niet vóór 13 februari 2024 betaalt, de woning dan verkocht zal worden. In deze brief is onder meer uiteengezet dat ING [eiser] toestaat dat de woning onderhands wordt verkocht indien dat binnen 3 maanden gebeurt. Als alternatieven zijn genoemd verkoop door ING op basis van een daartoe door [eiser] verstrekte volmacht, of openbare verkoop op een veiling.
2.5.
Bij brief van 8 februari 2024 heeft ING bij [eiser] de volledige hypothecaire geldlening, inclusief rentes, boetes, kosten en betalingsachterstand ter hoogte van € 256.715,50 opgeëist.
2.6.
Bij brief van 16 april 2024 heeft ING aan [eiser] medegedeeld dat de woning via een veiling (openbaar) verkocht zal worden.
2.7.
Bij brief van 10 mei 2024 heeft de advocaat van [eiser] aan ING laten weten dat [eiser] overleg wenst te voeren over de onderhandse verkoop van de woning.
2.8.
Bij e-mail van 13 mei 2024 heeft ING aan de advocaat van [eiser] bericht dat [eiser] telefonisch contact op kan nemen om overleg te voeren. Een reactie van [eiser] is uitgebleven.
2.9.
Na ontvangst van de concept kort geding dagvaarding heeft de advocaat van ING op 17 juli 2024 aan de advocaat van [eiser] laten weten dat de openbare verkoop van de woning gepland staat voor 17 oktober 2024. Daaraan is toegevoegd dat [eiser] de woning nog steeds onderhands mag verkopen mits de verkoop en levering uiterlijk 1 oktober 2024 zijn gerealiseerd, de verkoopopbrengst marktconform is en de opbrengst toereikend om de uitstaande hypotheekschuld en de op het moment van verkoop bestaande achterstand en de in verband met de veiling gemaakte kosten, te voldoen. Zolang de woning niet is verkocht zal het ingezette veilingtraject worden voortgezet.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de openbare verkoop betreffende de woning, gelegen te [plaats] aan de [adres] te staken, althans een zodanige voorziening als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van ING in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat er geen gronden zijn voor openbare verkoop van de woning en dat ING in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid bij het doorzetten van de openbare verkoop.
3.3.
ING voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De door [eiser] opgeworpen vragen

4.1.
Ter zitting heeft [eiser] bij monde van zijn advocaat vragen opgeworpen die hij eerst door de voorzieningenrechter beantwoord wenst te zien voordat hij verdere stappen gaat ondernemen voor onderhandse verkoop van de woning.
Het betreft de volgende vragen:
Is de commercial bill tot stand gekomen met een fysieke lening?
Is er vanuit het principe van fractioneel bankieren, in werking getreden na 1971, een werkelijke fysieke lening verstrekt? Zo ja, dan geldt de eigen valuta als back up.
Wie geeft er mandaat?
Kan ING als overheidsorgaan procedures starten tot gedwongen verkoop?
Is, het voorgaande in aanmerking genomen, de lening op eerlijke wijze tot stand gekomen?
Is het zinvol om te vragen naar het beëdigingsbewijs van de rechter?
4.2.
Bij de beschouwing van deze vragen dringt zich de gedachte op dat mr. Wernik zijn cliënt (beter) had moeten uitleggen dat van de eisende partij in een civiele procedure niet wordt verwacht dat deze vragen opwerpt, maar dat hij stellingen poneert. Dat is – zowel bij dagvaarding als ter zitting – niet gedaan. De vordering neemt als vertrekpunt dat [eiser] sinds mei 2023 een betalingsachterstand op de hypotheekschuld heeft. Het geschil zoals dat aldus aan de voorzieningenrechter is voorgelegd strekt er blijkens de daarop gegeven toelichting enkel toe om ING te dwingen ruimte te bieden voor een onderhandse verkoop in plaats van een openbare verkoop van de woning.
4.3.
Voor zover [eiser] met het opwerpen van de hiervoor genoemde vragen onder 1 t/m 3 beoogt in twijfel te trekken of ING in deze kwestie een recht van executie toekomt, is voor die twijfel geen enkele aanleiding. Tussen partijen gelden de algemene bankvoorwaarden. De algemene bankvoorwaarden verplichten de bank om een deugdelijke administratie te voeren. Artikel 2.4 van die voorwaarden bepaalt dat ten aanzien van het bedrag en de oorzaak van het door de schuldenaar aan de bank verschuldigde gelden de boeken van de bank als volledig bewijs gelden behoudens tegenbewijs. Gelet hierop heeft de bank met overlegging van het overzicht van informatie hypotheken beheer van 5 juli jl. (productie 4) deugdelijk bewijs overgelegd van het bestaan en de omvang van de hypotheekschuld (inclusief betalingsachterstand). Vraag 4 gaat uit van de veronderstelling dat ING een overheidsorgaan is, hetgeen niet juist is. Deze vraag kan daarom onbeantwoord blijven. Het antwoord op vraag 5 luidt bevestigend, omdat [eiser] geen aanwijzingen heeft gesteld die tot een ander antwoord aanleiding kunnen geven. Het antwoord op vraag 6 moet daarentegen ontkennend luiden. Rechters worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. De voorzieningenrechter is op grond daarvan bevoegd om deze zaak te behandelen. Rechters hoeven zich niet ter zitting te legitimeren en hoeven ook geen afschrift van hun benoemingsbesluit te tonen.
Vordering tot openbare verkoop
4.4.
[eiser] heeft er met zijn opstelling tot op heden op overtuigende wijze blijk van gegeven dat hij niet in staat of bereid is om met ING tot werkbare procesafspraken te komen over de betaling van de hypotheekschuld c.q. de verkoop van het onderpand. Vast staat dat ING aan [eiser] meermaals de mogelijkheid heeft geboden om de woning onderhands te verkopen. Vast staat ook dat effectieve handelingen van [eiser] hiertoe tot op heden zijn uitgebleven. [eiser] laat ING dan ook geen andere keuze dan haar eigen plan te trekken, zoals ING heeft gedaan.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering afwijzen. De voorzieningenrechter heeft er nota van genomen dat ING ter zitting opnieuw de bereidheid heeft uitgesproken om met [eiser] afspraken te maken die ruimte bieden voor onderhandse verkoop, eventueel op basis van een aan ING te verstrekken volmacht. Dat is al meer dan waarop [eiser]
rechtensaanspraak kan maken.
Proceskosten
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en zal daarom de proceskosten (inclusief nakosten) moeten betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 15 augustus 2024. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589