In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot instelling van mentorschap voor een betrokkene die in een hospice is opgenomen. Het verzoek is ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.V. Vermeij. Tijdens de procedure heeft de kantonrechter kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het verzoekschrift, een bereidverklaring van de voorgestelde mentor, en een verweerschrift van een belanghebbende. Op 13 augustus 2024 vond er een mondelinge behandeling plaats.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een familiegesprek heeft plaatsgevonden in het hospice, waarin ook is gesproken over palliatieve sedatie. De kantonrechter oordeelt dat de verzoeker en de belanghebbende samen als aanspreekpunt voor de zorg kunnen blijven functioneren. Gezien deze omstandigheden acht de kantonrechter de instelling van een mentorschap niet noodzakelijk. Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot instelling van mentorschap afgewezen.
De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de kantonrechter heeft de beslissing schriftelijk vastgelegd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rol van familieleden in de zorg voor de betrokkene, zelfs in situaties waarin palliatieve zorg wordt overwogen.