ECLI:NL:RBNHO:2024:8562

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
15/072756-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtredingen van de Wet wapens en munitie, Opiumwet en Vuurwerkbesluit met betrekking tot illegaal vuurwapenbezit en cocaïne

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van illegaal vuurwapenbezit, cocaïne en professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 1 maart 2024 in Alkmaar meerdere wapens van categorie III en munitie voorhanden heeft gehad, evenals ongeveer 9 gram cocaïne en drie stuks professioneel vuurwerk, bekend als Cobra's 6. De rechtbank oordeelde dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten en heeft een gevangenisstraf van 17 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De verdachte heeft eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/072756-24 en 15/218937-22 (vordering tul)
Uitspraakdatum: 20 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
thans gedetineerd in P.I. Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Kubbinga, van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te Alkmaar een en/of meerdere wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een deels omgebouwd gas/alarmvuurwapen, van het merk Blow, model TR 34 en/of
- een omgebouwd gas/alarmvuurwapen, van het merk Blow, model TR 92K en/of
- een (onderdeel van een) pistool, te weten een pistool waarvan de slede en loop ontbreken en/of
- een omgebouwd gas/knalvuurwapen, van het merk Erma, model EGP 75 S,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 8 patronen, kaliber 6,35 x 16 mm (in het patroonmagazijn van het gas/knalvuurwapen van het merk Erma) en/of
- 50 stuks, in elk geval een hoeveelheid, centraalvuur kogelpatronen van het merk Magtech, kaliber .32 auto en/of
- 34 stuks, in elk geval een hoeveelheid, centraalvuur kogelpatronen, kaliber .32 auto en/of
- 2 stuks, in elk geval een hoeveelheid, centraalvuur hagelpatronen, kaliber 12,
voorhanden heeft gehad;
feit 2
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te Alkmaar, al dan niet opzettelijk, drie, althans één of meer, stuks knalvuurwek (Cobra 6), in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad en/of heeft opgeslagen;
feit 3
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,48 gram en/of 7,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van het bewijs en de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat het onder de verdachte in beslag genomen vuurwerk niet is onderzocht, waardoor niet is komen vast te staan dat het vuurwerk betreft zoals beschreven in de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat de vermeende cocaïne die bij de verdachte is aangetroffen enkel door middel van een indicatieve test is onderzocht. Uit staande jurisprudentie blijkt dat enkel een indicatieve test onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit te komen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Onderzoek vuurwerk
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat het bij de verdachte aangetroffen vuurwerk niet is onderzocht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij de verdachte drie stuks vuurwerk met de opdruk ‘Super Cobra 6’ zijn aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het Cobra’s zijn die over waren van oud en nieuw en dat hij dit vuurwerk heeft meegenomen naar huis. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat het aanwezig hebben van dit vuurwerk verboden is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat vuurwerk van dezelfde fabrikant, dat onder een bepaalde merknaam en typeaanduiding en in massaproductie vervaardigd is en op de markt gebracht, in beginsel steeds dezelfde samenstelling heeft.
De rechtbank heeft geen aanwijzingen verkregen dat het bij de verdachte aangetroffen vuurwerk, dat voor wat betreft de uiterlijke kenmerken sterk overeenkomt met het door het NFI onderzochte vuurwerk dat is aangemerkt als professioneel vuurwerk, wel voldoet aan de wettelijk gestelde eisen voor consumentenvuurwerk. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bij de verdachte aangetroffen Cobra’s 6 moeten worden aangemerkt als professioneel vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Indicatieve test
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit, omdat de cocaïne die bij de verdachte is aangetroffen enkel door middel van een indicatieve test is onderzocht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat het gebruik van een indicatieve test er op zichzelf niet aan in de weg staat om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de in beslag genomen voorwerpen waarvan wordt vermoed dat het drugs betreft, de stoffen bevatten die uit deze test blijken. Er dient echter voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn voordat de conclusie kan worden getrokken dat wettig en overtuigend is bewezen dat het de drugs betreft waarop de tenlastelegging betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dergelijk voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs aanwezig.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij de verdachte op verschillende plaatsen in zijn kamer witte poeder is aangetroffen. Een deel zat in 3 wikkels en een ander deel in een bakje met een lepel erin. Uit de indicatieve test bleek een sterk vermoeden van cocaïne. In totaal ging het om 9 gram. Daarnaast werden onder meer een weegschaal met witte poederresten, een vermaler en versnijdingsmiddel voor cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij cocaïne gebruikt, dat hij de aangetroffen middelen voor eigen gebruik voorhanden had en dat hij aannam dat de aangetroffen middelen cocaïne betroffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende steun biedt aan de indicatieve test om te kunnen vaststellen dat de aangetroffen middelen cocaïne bevatten. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 1 maart 2024 te Alkmaar meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een deels omgebouwd gas/alarmvuurwapen, van het merk Blow, model TR 34 en
- een omgebouwd gas/alarmvuurwapen, van het merk Blow, model TR 92K en
- een (onderdeel van een) pistool, te weten een pistool waarvan de slede en loop ontbreken en
- een omgebouwd gas/knalvuurwapen, van het merk Erma, model EGP 75 S,
zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 8 patronen, kaliber 6,35 x 16 mm (in het patroonmagazijn van het gas/knalvuurwapen van het merk Erma) en
- 50 stuks, in elk geval een hoeveelheid, centraalvuur kogelpatronen van het merk Magtech, kaliber .32 auto en
- 34 stuks, in elk geval een hoeveelheid, centraalvuur kogelpatronen, kaliber .32 auto en
- 2 stuks, in elk geval een hoeveelheid, centraalvuur hagelpatronen, kaliber 12,
voorhanden heeft gehad;
feit 2
hij op 1 maart 2024 te Alkmaar, opzettelijk, drie stuks knalvuurwek (Cobra 6), voorhanden heeft gehad;
feit 3
hij op 1 maart 2024 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,48 gram en 7,52 gram cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 2:
overtreding van een verbod gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank een gevangenisstraf van langere duur passend acht, heeft de raadsman verzocht deze in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie. In de woning van zijn ouders, waar de verdachte ook verblijft, heeft hij meerdere wapens van categorie III met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het in het bezit hebben van een dergelijke verzameling wapens en munitie is zeer zorgelijk. Het ongecontroleerde bezit van wapens en bijbehorende munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 9 gram cocaïne.
Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid van personen en heeft een sterk verslavende werking. Uit de in de kamer van de verdachte aangetroffen attributen zoals een weegschaal en versnijdingsmiddel en de inhoud van de onderzochte telefoons, komt het beeld naar voren dat de verdachte zich tevens bezig houdt met de verdere verspreiding en handel in verdovende middelen.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van illegaal vuurwerk, namelijk Cobra’s 6.
Dergelijk zwaar vuurwerk is verboden vanwege de gevaren die het oplevert voor degene die het afsteekt, voor eventuele omstanders, maar ook omdat het regelmatig als explosief voor criminele doeleinden wordt gebruikt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij, terwijl hij wist dat dit vuurwerk illegaal was, toch het vuurwerk voorhanden heeft gehad en hierbij grote risico’s heeft genomen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 juli 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld is voor soortgelijke feiten, namelijk: opiumdelicten. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 28 mei 2024 van Reclassering Nederland. Uit het rapport blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan onderstaande bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • meewerken aan dagbesteding;
  • meewerken aan middelencontrole.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank in ernstige mate mee dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er door een andere persoon is ingeluisd. De rechtbank volgt de verklaring van de verdachte niet. De door de verdachte afgelegde verklaringen zijn op diverse punten niet geloofwaardig. Uit de inhoud van het dossier komt bovendien een beeld naar voren dat de verdachte zich al geruime tijd bezighoudt met de handel in wapens en verdovende middelen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op de grote hoeveelheid wapens en munitie die bij de verdachte is aangetroffen, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat 4 maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd verbinden van 2 jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 30 juni 2023 in de zaak met parketnummer 15/218937-22 heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte ter zake van opiumdelicten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaar bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 15 juli 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
2 en 10 van de Opiumwet;
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit;
9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
17 [zeventien] maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 [vier] maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 [twee] jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich meldt binnen twee werkdagen na het beëindigen van zijn detentie bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur;
- de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mocht uit deze controles blijken dat er sprake is van aanhoudend problematisch gebruik, dan dient hij mee te werken aan een behandeling door de verslavingszorg.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/218937-22 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
13 [dertien] dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 30 juni 2023.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)