ECLI:NL:RBNHO:2024:8476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
24/2866 en 24/2964
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een villa en kap van bomen in Bennebroek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2024 uitspraak gedaan op verzoeken om een voorlopige voorziening van twee verzoekers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe villa en de kap van zes bomen op het perceel Willinklaan 2 te Bennebroek. De vergunninghouder had op 7 juli 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd, die op 22 mei 2024 in stand werd gelaten na bezwaar van de verzoekers. De verzoekers, die omwonenden zijn, vorderden schorsing van het besluit, omdat zij van mening zijn dat de kap van de bomen, met name drie oude eiken, de landschapswaarden onevenredig zou aantasten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de schade aan de landschapswaarden niet onevenredig is, mede omdat er compensatie in de vorm van herplant van vier bomen is voorgeschreven. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vergunninghouder, die de bouw van de villa wil realiseren, zwaarder laten wegen dan de bezwaren van de verzoekers. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, waardoor de vergunninghouder de vergunde activiteiten kan uitvoeren. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/2866 en HAA 24/2964
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2024 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker 1] (verzoek HAA 24/2866),

gemachtigde: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij VvAA rechtsbijstand,
alsmede

[verzoeker 2] (verzoek HAA 24/2964),

beiden uit [plaats] , gezamenlijk ook te noemen: verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal,

verweerder,
gemachtigde: mr. C.H. Norde, advocaat te Den Haag.
Als derde-belanghebbende neemt deel aan de procedure:
[vergunninghouder] ,vergunninghouder,
gemachtigde: mr. R.M. Rensing, advocaat te Haarlem.

Inleiding en procesverloop

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers hangende hun beroepen gericht tegen de aan de vergunninghouder verleende (en in bezwaar gehandhaafde) omgevingsvergunning voor de bouw van en de (binnenplanse) afwijking van het bestemmingsplan voor een nieuwe villa in plaats van een bestaande woning alsmede het kappen van zes bomen aan de [adres 1] te [plaats] (het bouwperceel).
Bij besluit van 7 juli 2023 heeft verweerder aan de vergunninghouder de omgevingsvergunning verleend.
Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar (het bestreden besluit) van 22 mei 2024 heeft verweerder de omgevingsvergunning in stand gelaten onder aanpassing van het aan de vergunning verbonden voorschrift over de herplantplicht. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften gemeente Bloemendaal.
Verzoekers hebben beroep ingesteld. Voorts hebben zij ieder afzonderlijk een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij e-mail van 13 juni 2023 van architect [naam 1] is namens de vergunninghouder aangegeven dat zal worden gewacht met de werkzaamheden tot het moment dat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend en op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
De gemachtigde van de vergunninghouder heeft bij brief van 23 juli 2024 inhoudelijk op de verzoeken gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 25 juli 2024 gelijktijdig op zitting behandeld. Verzoekers zijn ter zitting verschenen. [verzoeker twee] werd bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door ing. M. [naam 7] , boomverzorger. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. Zij werd vergezeld door de gemeenteambtenaren mr. [naam 3] , teammanager omgevingsvergunningen toezicht en handhaving, en N. [naam 5] , boomdeskundige bij het team [verzoeker twee] van de gemeente. Voorts is de vergunninghouder verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn architect [naam 1] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Motivering

1.1.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft niet tevens op de voet van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de beroepen van verzoekers beslist, omdat er naast de beroepen van verzoekers nog twee andere beroepen tegen het bestreden besluit aanhangig zijn.
2. Voor enige wettelijke bepalingen, die verkort worden aangehaald, verwijst de rechtbank naar de bijlage welke integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Toepasselijk recht
3. De aanvraag voor de vergunning voor het bouwplan, waarmee deze procedure is ingeleid, heeft de vergunninghouder bij verweerder ingediend op 16 november 2022. Gelet hierop is op dit geschil het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Dat betekent dat op het geschil de voorheen geldende Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), daarop gebaseerde wetgeving en het tot 1 januari 2024 geldende Bestemmingsplan Bennebroek 2016, geconsolideerd, (het bestemmingsplan) en de Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2023 (APV 2023) van toepassing zijn.
De verleende omgevingsvergunning
4. Het vergunde bouwplan en de kapvergunning zien op de bouw van een nieuwe villa en het kappen van zes bomen op het perceel [adres 1] , [plaats] . De nieuwe villa is deels voorzien op gronden met de bestemming Wonen – 2 en Villagebied en deels met de bestemming Tuin. In het bouwplan is een ondergrondse garage (en berging) voorzien. Een bestaand - kleiner - huis zal worden gesloopt. Er zullen nog enkele houtopstanden worden geveld, maar daarvoor geldt, vanwege de omvang, geen vergunningplicht. De omgevings-vergunning is verleend voor de activiteiten bouwen, handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (bedoeld wordt: handelen in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan) en het vellen van houtopstand. Het bouwplan is in strijd is met het bestemmingsplan Bennebroek 2016, geconsolideerd (hierna: het bestemmingsplan) omdat het niet is toegestaan om (bij)gebouwen - al dan niet (voorzien van) een ondergronds bouwwerk - te realiseren in de bestemming Tuin (artikel 13.2.1 van de planvoorschriften), omdat het hoofdgebouw met circa 36,83 m² buiten het bouwvlak wordt gebouwd (artikel 17.2.1, eerste lid aanhef en onder a, van de planvoorschriften en het bouwvlak op de verbeelding), omdat de maximaal toegestane goothoogte van 3,5 meter wordt overschreden met circa 2,38 meter (artikel 17.2.1, eerste lid aanhef en onder d, van de planvoorschriften en de aanduiding op de verbeelding, waarop als maximum goothoogte 3,5 m is vermeld). Voor deze afwijkingen heeft verweerder onder verwijzing naar een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 1º Wabo) op grond van de artikelen 13.4.2 en 17.4.1 van de planvoorschriften vergunning verleend [1] . Verweerder stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat er als gevolg van het bouwplan geen onevenredige schade zal ontstaan aan de landschapswaarden in de zin van artikel 17.4.1 aanhef en onder g, van de planvoorschriften [2] . Verweerder verwijst naar de adviezen die hij heeft gekregen van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit/Mooi Noord-Holland (hierna: ARK) van laatstelijk 25 mei 2023, die zowel over de welstandsaspecten als de ruimtelijke inpassing van de grotere villa positief heeft geadviseerd. Weliswaar moet een aantal bomen - waaronder drie oude eiken - ten behoeve van het bouwplan worden gekapt, maar mede gelet op de aan vergunninghouder opgelegde herplantplicht voor vier bomen met een stamomtrek van 25 tot 30 cm acht verweerder de aantasting van de landschapswaarden aanvaardbaar. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat er op en nabij het perceel 16 bomen behouden blijven. Om die reden heeft verweerder bij hetzelfde besluit een kapvergunning verleend omdat - zo begrijpt de voorzieningenrechter - het belang van de vergunninghouder bij realisatie van het bouwplan zwaarder weegt dan de (tijdelijke) aantasting van de landschappelijke waarden zoals genoemd in artikel 4.13, aanhef en onder b, APV 2023. Bij het vorenstaande heeft verweerder verwezen naar:
1) het rapport Bomen Effect Analyse Nieuwbouw Villa van [naam 6] [bedrijf] van 14 april 2023 dat als bijlage aan de omgevingsvergunning is gehecht en waarin de door verweerder opgelegde herplantplicht en de plaats daarvoor wordt geadviseerd ter compensatie van de drie te kappen zomereiken alsmede naar:
2) het positieve advies van boomdeskundige [naam 5] van 15 mei 2023.
5. Verzoekers zijn direct omwonenden: [verzoeker ] woont aan de [adres 2] en [verzoeker twee] aan de [adres 3] . In de kern zijn de verzoeken er op gericht te voorkomen dat de drie eiken worden gekapt. Als de eiken worden gekapt dan worden de landschapswaarden van het perceel in de ogen van verzoekers onevenredig en onherstelbaar aangetast. Zij verzoeken om schorsing van het bestreden besluit om de realisatie van de grotere villa, maar met name de kap van de bomen – in het bijzonder de oude eiken – te voorkomen.
De beoordeling van het verzoek
6.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet. De voorzieningenrechter kan bij de vraag of hij de gevraagde voorlopige voorziening zal treffen, betrekken of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast kan de voorzieningenrechter bezien of aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen op grond van een weging van de betrokken belangen.
6.2
Verzoekers stellen in wezen een viertal geschilpunten aan de orde. [verzoeker twee] voert aan dat de afwijking van het bestemmingsplan niet met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid mocht worden vergund. Beide verzoekers vinden de kap van de bomen een onaanvaardbare inbreuk op de landschapswaarden en de welstand, waardoor afwijking van het bestemmingplan ook om die reden en ook de kap niet mochten worden vergund. [verzoeker ] beroept zich voorts op een belofte van de (verantwoordelijk) wethouder dat de bomen niet mogen worden gekapt.
Was een binnenplanse vrijstelling voor het bouwplan (in beginsel) mogelijk?
7.1
[verzoeker twee] betoogt dat artikel 13.4.2 van het bestemmingsplan het niet mogelijk maakt om een ondergrondse garage/kelder binnen de bestemming “Tuin” binnenplans te vergunnen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat artikel 17.4.1 van de planvoorschriften, waar in artikel 13.4.2 van de planvoorschriften naar wordt verwezen, uitsluitend betrekking heeft op het wijzigen van de bouwmassa naar twee bouwlagen al dan niet met kap en dat een kelder conform de definitiebepalingen uit het bestemmingplan niet is aan te merken als een bouwlaag. [verzoeker twee] is van mening dat hooguit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3º, Wabo
(een zogenoemde buitenplanse vrijstelling) voor de bouw van de ondergrondse garage van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, zodat niet de reguliere maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden toegepast is. Reeds hierom kan het bestreden besluit geen stand kan houden, aldus [verzoeker twee] .
7.2
Dienaangaande merkt de voorzieningenrechter allereerst op dat de planwetgever (de gemeenteraad) de afwijkingsvoorschriften in de artikelen 13.4.2 en 17.4.1 van de planvoorschriften kennelijk heeft opgenomen om voor een (villa)gebied als het gebied waar het bouwperceel is gelegen, de mogelijkheid te creëren om bestaande woningen groter te maken dan op grond van de bouwregels van het bestemmingsplan, die kennelijk alleen consoliderend van aard zijn, is toegestaan, zij het dat daarvoor wel een binnenplans toetsingskader is opgenomen. Daarbij gaat het onder meer om het vergroten van de bouw- en goothoogte maar ook om bouwen buiten het bouwvlak en ook op gronden met de bestemming Tuin. Daarbij biedt de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een zogeheten discretionaire bevoegdheid aan verweerder. Dat betekent dat verweerder bij de al dan niet verlening enige beoordelings- en beleidsvrijheid heeft met name waar het gaat om de toetsing van (on)evenredigheid van de schade aan onder meer landschapswaarden. De rechtbank, en dus ook de voorzieningenrechter, heeft deze vrijheid van verweerder te respecteren en kan slechts ingrijpen indien de uitkomst bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid kennelijk (evident) onbegrijpelijk of onredelijk is. Voor zover sprake is van “harde” eisen, kan de rechtbank uiteraard wel toetsen of daaraan is voldaan. De vraag of de harde regels voor de binnenplanse afwijking het mogelijk maken het realiseren van een ondergrondse garage te vergunnen, kan de voorzieningenrechter dus wel beoordelen.
7.3
In de afwijkingsbepalingen (derhalve de artikelen 13.4.2 en 17.4.1 van de planvoorschriften) staat - zoals [verzoeker twee] ook aanvoert - niets expliciet vermeld over de bouw van een kelder of garage of een ondergronds bouwwerk. In artikel 13.4.2 staat in wezen niet meer dan dat in afwijking van het verbod in artikel 13.2.1 om gebouwen op gronden met de bestemming Tuin te bouwen een woning op die gronden kan worden toegestaan als artikel 17.4.1 wordt toegepast. Het deel van het bouwplan dat ziet op het – gedeeltelijk – situeren van de ondergrondse garage op gronden met de bestemming Tuin moet, zo is ook niet in geschil, aangemerkt worden als een ondergronds bouwwerk in de zin van artikel 1.77 van de planvoorschriften. Verder is niet in geschil dat het ondergrondse bouwwerk buiten het bouwvlak zal worden gebouwd.
7.4
Het standpunt van [verzoeker twee] dat artikel 17.4.1 niet de ruimte zou bieden om in gronden met de bestemming Tuin een kelder aan te brengen omdat in artikel 17.4.1 alleen gesproken wordt van het verhogen van de bouwmassa naar (twee) bouwlagen en kelders in artikel 1.27 van de planvoorschriften zijn uitgesloten van het begrip bouwlaag, betekent nog niet dat met 17.4.1 geen kelder – zoals in dit geval een ondergrondse parkeergarage – in die bestemming kan worden vergund. In artikel 17.4.1 is dat namelijk niet met zoveel worden uitgesloten.
7.5
In artikel 25.2 zijn de algemene regels voor ondergronds bouwen opgenomen. Voor het bouwperceel is niet aangegeven dat ondergronds bouwen daar niet is toegestaan als bedoeld in artikel 25.2 en onder c, van de planregels. In artikel 25.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is bepaald dat ondergrondse bouwwerken die buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, aangemerkt worden als bijbehorend bouwwerk en dat de regels voor bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de bestemming waar het ondergrondse bouwwerk wordt gerealiseerd, van toepassing zijn op het ondergrondse bouwwerk. Nu het ondergrondse bouwwerk (mede) buiten het bouwvlak wordt gebouwd, is er sprake van een bijbehorend bouwwerk. Op grond van artikel 13.2.1 van de planvoorschriften is het niet toegestaan om (bij)gebouwen te realiseren op gronden met de bestemming ‘Tuin’. Maar voor deze strijdigheid heeft verweerder met toepassing van artikel 13.4.2 van de planvoorschriften juist de omgevingsvergunning verleend. Op grond van laatstgenoemd artikel kan voor het bouwen van de woning met toepassing van artikel 17.4.1 van de planvoorschriften een omgevingsvergunning worden verleend voor zover deze woning deels of geheel binnen de bestemming ‘Tuin’ is gesitueerd. Anders dan [verzoeker twee] heeft betoogd wordt in artikel 17.4.1 van de planregels niet alleen de mogelijkheid geboden om de bouwmassa te verhogen naar twee bouwlagen, maar ook om af te wijken van het bouwvlak (voor het verplaatsen van bouwmassa). En dat is wat verweerder heeft gedaan. [verzoeker twee] betwist ook niet dat onder de nieuwe villa op de gronden met de bestemming Wonen - 2, met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit artikel 17.4.1 van de planvoorschriften een ondergrondse garage kan worden vergund. Door de realisatie van het ondergrondse bouwwerk wordt gebouwd buiten (en dus afgeweken van) het bouwvlak. Gelet hierop kan ook voor de bouw van het ondergrondse bouwwerk op de gronden met de bestemming Tuin een binnenplanse vrijstelling worden verleend.
7.6
Het standpunt van [verzoeker twee] dat de ondergrondse garage niet binnenplans op gronden met de bestemming Tuin kan worden vergund, volgt de voorzieningenrechter daarom niet.
Veroorzaakt gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden?
8.1
Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat als gevolg van de verleende omgevingsvergunning geen onevenredige schade wordt toegebracht in de zin van artikel 17.4.1 aanhef en onder g, van de planvoorschriften. Slechts indien geen sprake is van onevenredige schade kan de binnenplanse vrijstelling worden verleend. De (vergunde) kap ziet op zes bomen waaronder drie eiken met een stamdiameter van 55 tot 65 centimeter. Niet in geschil is dat de verwijdering van bomen om plaats te maken voor een grotere villa meebrengt dat enige schade ontstaat aan de bestaande landschapswaarden ter plaatse. Maar de voorzieningenrechter is op basis van de adviezen van de ARK, het verhandelde ter zitting en ook de inbreng van de door [verzoeker twee] ingeschakelde bomenexpert ing. M. [naam 7] er niet van overtuigd geraakt dat verweerder deze schade als onevenredig had moeten oordelen. Daartoe is van belang dat voor wat betreft de landschapswaarden niet enkel het perceel waar het bouwplan is gepland, in ogenschouw moet worden genomen, maar deze landschapswaarden in de bredere context van de directe omgeving moeten worden bezien. Hierdoor is de impact niet zo groot als door verzoekers wordt betoogd. Voorts is van belang dat er voor de kap van de drie eiken vier bomen met een stamomtrek van 25 tot 30 cm op 1,30 m hoogte op het perceel moeten worden herplant. Er vindt dus compensatie plaats waardoor de landschapswaarden (op termijn) worden hersteld. Verder blijkt uit het rapport van [naam 6] dat er weliswaar meerdere bomen (totaal elf waarvan voor zes een kapvergunning nodig is) moeten verdwijnen maar daarnaast blijkt uit het rapport ook dat er 16 bomen blijven staan. Gelet hierop bestaat er vooralsnog geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake zal zijn van onevenredige schade aan de landschapswaarden van de omgeving. Daarbij weegt ook mee dat de planwetgever met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ook juist heeft beoogd vergroting van bestaande woningen/villa’s in dit bomenrijke villagebied mogelijk te maken.
8.2
Omdat de kap noodzakelijk is om het bouwplan te realiseren mag verweerder om dezelfde reden in redelijkheid het belang om te kappen zwaarder laten wegen dan het belang van het behoud van de bomen vanwege de landschappelijke waarden. Daarom is er ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de kapvergunning in het licht van artikel 4:13 van de APV 2023 niet in redelijkheid mocht verlenen.
8.3
Ter zitting heeft [naam 7] nog toegelicht dat hij vreest dat als gevolg van de kap van de bomen waarvoor vergunning is verleend en de bouw van de villa, de overblijvende bomen instabiel zullen worden, omdat de wortelstelsels van de te kappen en de te handhaven bomen te zeer met elkaar verweven zouden zijn. Voor zover dat al een argument van verzoekers zou inhouden om verlening van de vergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of de kapvergunning in strijd met de landschapswaarden te achten, volgt de voorzieningenrechter dat niet. Daarvoor is van belang dat volgens de tekening op pagina 16 van het rapport van [naam 6] de te behouden bomen meer op de rand van het perceel staan terwijl de te kappen bomen juist meer van de erfgrens af staan en zich (op een enkele uitzondering na) op voldoende afstand bevinden van de te kappen bomen. Uit het rapport van [naam 6] heeft verweerder dan ook kunnen afleiden, dat hij het geschetste gevaar niet ziet. De voorzieningenrechter acht het rapport van [naam 6] voldoende overtuigend. Het betoog van verzoekers dienaangaande wordt daarom verworpen.
Het vertrouwensbeginsel
9.1
[verzoeker ] heeft ter zitting betoogd dat hij samen met acht andere omwonenden op 23 februari 2023 een gesprek heeft gehad met de verantwoordelijk wethouder over de bouwplannen van de vergunninghouder en dat de wethouder aan het einde van het overleg heeft gezegd: “de bomen mogen niet weg”. Ter zitting heeft [verzoeker ] aangegeven dat hij de wethouder aan zijn woord mag houden en dat de bomen dus moeten blijven staan.
9.2
De voorzieningenrechter begrijpt dat [verzoeker ] daarmee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de (gestelde) woorden van de wethouder echter te algemeen en te abstract geformuleerd om van een toezegging te kunnen spreken die zou inhouden dat verweerder de kapvergunning of de vergunning voor het bouwplan die zou nopen tot het kappen van bomen, nimmer zou verlenen. Niet kan worden uitgesloten dat destijds bedoeld is te zeggen dat de bomen niet weg mogen zonder dat daarvoor een (kap)vergunning is verleend. In ieder geval heeft de wethouder niet gezegd dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning van 16 november 2022 in elk geval zou worden geweigerd en dat er nooit een kapvergunning voor de eiken zal worden verleend. Dat kan namelijk niet uit de (gestelde) woorden van de wethouder worden afgeleid. Van belang is verder dat de uitlating van de wethouder moet worden geplaatst in de context van dat moment. Nadien is het bouwplan nog op meerdere punten aangepast en voorts is van belang dat zowel het rapport van [naam 6] als het positieve ambtelijk advies van [naam 5] , welk deskundigenrapportages aan de verlening van de kapvergunning ten grondslag zijn gelegd, nadien zijn opgesteld.
Is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand?
10.1
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker ] dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het overgelegde welstandsadvies blijkt dat de ARK zich meerdere keren heeft gebogen over het bouwplan. Na aanvankelijk kritisch te zijn geweest op het volume, is de welstandscommissie op 15 september 2022 op hoofdlijnen akkoord gegaan omdat gelet op de aanpassingen aan de kap, het dakoverstek en de erker het volume past op de kavel waarbij kennelijk ook van belang werd geacht dat de toegang naar de garage meer ondergeschikt is gemaakt aan het hoofdvolume.
10.2
Vervolgens adviseert de welstandscommissie op 25 mei 2023 als volgt:
“Het plan is uitgewerkt tot aanvraag omgevingsvergunning. Ook is er een bomenonderzoek aangeleverd. De aanvrager en architect zijn aanwezig om een toelichting te geven. Daaruit blijkt dat de positie van het nieuwe gebouw is teruggebracht naar een eerder voorstel[…]
In het ontwerp is de aanbouw verkleind om plaats te maken voor een verticale raampartij in het hoofdvolume. Het plan voldoet niet aan het bestemmingsplan, maar de gemeente werkt mee aan een afwijking. De commissie heeft het plan beoordeeld op basis van de gebiedsgerichte criteria (11. Villagebied Bennebroek ). De commissie bedankt voor de toelichting en adviseert akkoord te gaan met de aanvraag.”
10.3
[verzoeker ] heeft niet onderbouwd waarom verweerder aan het advies van de ARK geen doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen. In de gronden van zijn beroep heeft verzoeker weliswaar gesteld dat het bouwplan in strijd is met de welstandsnota maar hij heeft niet aangegeven met welke concrete bepalingen van de Welstandsnota het bouwplan in strijd is. De commissie bezwaarschriften gemeente Bloemendaal is in het door haar uitgebrachte (en door verweerder overgenomen) advies gemotiveerd ingegaan op het standpunt van [verzoeker ] dat sprake is van strijd met de welstandsnota (zie pagina 10 en 11 van dat advies). Het betoog van [verzoeker ] dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, wordt verworpen.
Weging van de betrokken belangen
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat de beroepen van verzoekers geen redelijke kans van slagen hebben. Nu het broedseizoen medio juli is afgelopen, wil vergunninghouder graag beginnen met het realiseren van het bouwplan, te beginnen met de sloop van de bestaande villa en de kap van de zes bomen waaronder de drie eiken die voor de nieuwbouw moeten wijken. Zijn belang om aan de slag te gaan, is evident. Dat het verwijderen van de bomen enige inbreuk meebrengt op de landschapswaarden en een onomkeerbare maatregel is, weegt daarom niet op tegen het belang van de vergunninghouder om nu van de vergunning gebruik te maken.
Conclusie en gevolgen
12.1
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom af. Dat betekent dat de vergunninghouder de vergunde activiteiten nu mag uitvoeren. Zolang zijn vergunning niet onherroepelijk is, doet hij dat overigens wel voor eigen rekening en risico. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12.2
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024 door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a, sub 1 en 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidde: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…)
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan Bennebroek 2016, geconsolideerd
Artikel 1.24 van de planvoorschriften luidt:
Bijbehorend bouwwerk: Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Artikel 1.77 van de planvoorschriften luidt:
Ondergronds bouwwerk: Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil.
Artikel 13 Tuin
Artikel 13.1.1 van de planvoorschriften luidt:
De op de verbeelding voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
erkers bij hoofdgebouwen;
bestaande, onherroepelijk vergunde zwembaden;
bestaande, onherroepelijk vergunde, naar het openbaar toegankelijke gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van meer dan 1 meter;
met daarbij behorende:
(toegangs)paden;
parkeerplaatsen;
per perceel maximaal één ontsluiting voor autoverkeer, mits daarvoor een vergunning is verleend op basis van de Algemeen plaatselijke verordening.
Artikel 13.2.1 aanhef van de planvoorschriften - voor zover van belang - luidt: Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 13.4.2 “Villagebied” van de planvoorschriften luidt: Het bevoegd gezag kan een omgevings-vergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder lid 13.2.1 voor het bouwen van een woning, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 16.4.1 of artikel 17.4.1 en de nieuw te bouwen woning hierbij deels of geheel in de bestemming Tuin wordt gesitueerd.
Artikel 17 Wonen – 2
Artikel 17.2.1 aanhef en onder a en d, van de planvoorschriften luidt: Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan.
!7.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 17.4.1 “Villagebied”, aanhef en onder a en g, van de planvoorschriften luidt: Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - wijzigen bouwmassa' kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 onder a, d en e om van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, de goothoogte en de bouwhoogte, voor het verplaatsen en/of het verhogen van de bouwmassa naar twee bouwlagen, al dan niet met een kap, onder de volgende voorwaarden:
a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid geldt dat geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en de geaccidenteerdheid van het terrein mag worden toegebracht.
Artikel 25 Algemene bouwregels
Artikel 25.2 van de planvoorschriften luidt: Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht;
ondergrondse bouwwerken die buiten het bouwvlak worden gerealiseerd worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk; de regels voor bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de bestemming waar het ondergrondse bouwwerk wordt gerealiseerd zijn van toepassing op het ondergrondse bouwwerk;
indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geldt dat ondergronds bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken.
Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2023
Artikel 4:11, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2023 (APV 2023) luidt: Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
Artikel 4:13, aanhef en onder b, APV 2023 luidt: In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:
b. landschappelijke waarden.
n.b. Deze bepalingen zijn in de APV 2024 niet gewijzigd.

Voetnoten

1.Er zijn meer delen van het bouwplan niet in overeenstemming met het bestemmingsplan, maar die delen kunnen op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht – een uitvoeringsregeling van de Wabo – vergunningsvrij worden opgericht.
2.Uiteraard is voor de afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo ook vereist dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar de discussie tussen partijen over de eis dat geen onevenredige schade zal ontstaan aan de landschapswaarden van de omgeving valt daar in dit geval in wezen mee samen.