ECLI:NL:RBNHO:2024:8382

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/334036 / FA RK 22-5439
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en ondertoezichtstelling in een complexe gezinszaak met meerdere minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verzoeken tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie kinderen, en de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al vijf jaar in een gezinshuis verblijven, en dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing bij de moeder is verstreken. De rechtbank heeft onderscheid gemaakt tussen de situatie van de oudste dochter, die een sterke wens heeft om terug te keren naar haar moeder, en de jongere tweeling, die in het gezinshuis beter tot hun recht komen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder, omdat zij niet in staat wordt geacht om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De rechtbank heeft de conclusies van het deskundigenonderzoek van PSY Business B.V. niet volledig overgenomen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de moeder in staat is om de kinderen een veilige en stabiele opvoeding te bieden. De rechtbank heeft het gezag van de moeder over de tweeling beëindigd en de GI tot voogd benoemd, terwijl het gezag over de oudste dochter in stand blijft, met de mogelijkheid van een gefaseerde terugplaatsing. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van de oudste dochter verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers: C/15/334036 / FA RK 22-5439, C/15/346552 / JU RK 23-1821 en C/15/346548 / JU RK 23-1820
Datum uitspraak: 26 juli 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging, verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
in de zaak met zaaknummer C/15/334036 / FA RK 22-5439 van:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 3] ,
gezamenlijk hierna ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen,
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.
De rechtbank merkt als informanten aan:
[de gezinshuisouder 1]en
[de gezinshuisouder 2],
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
[de gedragsdeskundige] ,
hierna te noemen: de gedragsdeskundige van het gezinshuis,
[de ambulant gezinscoach 1] en [de ambulant gezinscoach 2] ,
hierna te noemen: de ambulant gezinscoaches van het Leger des Heils.
En in de zaak met zaaknummers C/15/346552 / JU RK 23-1821 en C/15/346548 / JU RK 23-1820 van:
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
In alle zaaknummers neemt de rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 31 maart 2023 en van 9 januari 2024;
- het geactualiseerde Plan van Aanpak van de GI met bijlagen van 3 juni 2024.
1.2.
In de zaak met zaaknummer C/15/334036 / FA RK 22-5439 neemt de rechtbank voorts de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de bereidverklaring tot voogdij van de GI van 23 november 2022;
  • de deskundigenrapportages van PSY Business van 31 mei 2024, ingekomen bij de griffie op 7 juni 2024;
  • de reactie van de GI op de onderzoeksrapporten van PSY Business van 27 juni 2024, ingekomen bij de griffie op 3 juli 2024;
  • de brief van de gezinshuisouders en de gedragsdeskundige, ingekomen bij de griffie op 5 juli 2024;
  • het emailbericht van PSY Business van 8 juli 2024.
1.3.
Op 9 juli 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoek tot gezag beëindiging en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de gezinshuisouders] , namens de gezinshuisouders;
  • de gedragsdeskundige;
  • de ambulant gezinscoaches van het Leger des Heils
1.4.
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft ervan afgezien te worden gehoord. Zij heeft haar mening in een brief aan de raadkamer kenbaar gemaakt.
1.5.
Tijdens de zitting heeft de GI het woord gevoerd aan de hand van een overlegde pleitnota, die aan het proces-verbaal is gehecht.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
De kinderen verblijven alle drie in het gezinshuis [gezinshuis] te [plaats] .
2.2.
De moeder is ook de moeder van de tweeling [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] (hierna: de jongste tweeling). De jongste tweeling woont bij de moeder en hun vader, die ook de stiefvader is van de kinderen.
2.3.
Bij beschikking van 14 januari 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd. Bij beschikking van 3 juni 2019 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en deze machtiging is daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 22 augustus 2019 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] en deze machtiging is steeds verlengd.
2.4.
Bij beschikking van 31 maart 2023 heeft de rechtbank het (subsidiaire) verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek ex artikel 810a, lid 2 Rv te gelasten, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij PSY Business B.V. (hierna: PSY) verzocht onderzoek te doen naar de opvoedvaardigheden van de moeder en daarbij de hierna onder 4.1. genoemde vragen gesteld. Vanwege dit deskundigenonderzoek is de beslissing op het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder aangehouden. De Raad, de GI en de advocaat van de moeder zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de onderzoeksvragen.
2.5.
Bij beschikking van 9 januari 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 14 juli 2024. De behandeling van de rest van het verzoek van de GI is - in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek - aangehouden tot een nader te bepalen zitting om tegelijk te worden behandeld met het verzoek tot gezag beëindiging.
2.6.
Na afloop van de mondeling behandeling op 9 juli 2024 heeft de rechtbank ter zitting mondeling uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummers C/15/346552 / JU RK 23-1821 en C/15/346548 / JU RK 23-1820 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing). De rechtbank heeft daarmee, vanwege het aflopen van de termijn, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 14 augustus 2024. De beslissing op de rest van het verzoek is aangehouden tot de datum waarop de beschikking wordt gegeven in de zaak met zaaknummer C/15/334036 / FA RK 22-5439 (gezag beëindiging).
2.7.
De GI heeft zich bij brief van 23 november 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
2.8.
PSY heeft op 31 mei 2024 afzonderlijke rapportages uitgebracht over de moeder en elk van de drie kinderen. In aanvulling op deze rapportages heeft PSY in een emailbericht van 8 juli 2024 gereageerd op vragen van de advocaat van de moeder. De GI en de gezinshuisouders en de gedragsdeskundige van het gezinshuis hebben hierop schriftelijk gereageerd.

3.De verzoeken

In de zaak met zaaknummer C/15/334036 / FA RK 22-5439 (gezag)
3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd(es) over de kinderen te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft daartoe (in haar rapport van 17 november 2022) aangevoerd dat het perspectief van de verzorging en opvoeding van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. De moeder wordt niet in staat geacht om nu, of binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen.
De Raad wijst er op dat de kinderen in de thuissituatie bij de moeder veel tekort zijn gekomen. Er was sprake van ernstige verwaarlozing en veel onveiligheid. Dit heeft bij ieder van de kinderen geleid tot problemen in hun ontwikkeling en op het gebied van hechting.
De schade die de kinderen hebben opgelopen, maakt dat zij erg kwetsbaar zijn. Zij hebben daardoor opvoeders nodig die bij hun specifieke opvoedbehoeften kunnen aansluiten. Daaraan wordt in het gezinshuis gewerkt en de kinderen hebben daar veel baat bij. Het lukt de moeder op haar beurt niet om de kinderen de structuur, stabiliteit en zorg te bieden die zij nodig hebben. De moeder heeft veel externe sturing nodig bij de omgang met haar kinderen, neemt uit zichzelf geen regie en stelt de kinderen geen grenzen. Hoewel de moeder kleine stapjes zet, is zij volgens de Raad beperkt leerbaar. De moeder kan niet binnen afzienbare tijd weer zelfstandig voor de kinderen zorgen. Zij geeft geen of onvoldoende blijk van zelfinzicht of probleeminzicht. Zij kan onvoldoende aansluiten bij de, inmiddels specifieke, opvoedings- en ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Daarnaast lukt het de moeder ook niet de kinderen te beschermen tegen onvoorspelbaarheid en emotionele onveiligheid. Een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder vormt voor de kinderen een ernstige ontwikkelingsbedreiging, in die zin dat er een groot risico is op herhaling van verwaarlozing en mogelijk zelfs kindermishandeling. Een terugplaatsing is dan ook niet meer aan de orde volgens de Raad.
De Raad stelt verder dat de aanvaardbare termijn ruimschoots is verstreken. Het is noodzakelijk dat de kinderen duidelijkheid krijgen over hun opgroeiperspectief, zodat zij zich in het gezinshuis (verder) kunnen hechten en ontwikkelen. De voortdurende onduidelijkheid belemmert de kinderen bij hun ontwikkeling en maakt het onmogelijk om trauma's goed te kunnen verwerken, wat schadelijk is voor hen.
De noodzaak van een gezag beëindigende maatregel is daarnaast gelegen in het risico dat de moeder de kinderen terug bij haar wil hebben, terwijl een terugplaatsing hun belangen schaadt. Een gezag beëindigende maatregel borgt de voorzichtige groei in de hechtingsontwikkeling van de kinderen en verkleint het risico op nieuwe beschadiging door een hechtingsbreuk met gezinshuisouders of falende opvoedcapaciteiten van de moeder doordat er duidelijkheid en rust ontstaat over hun opgroeiperspectief.
In de zaak met zaaknummers C/15/346552 / JU RK 23-1821 en C/15/346548 / JU RK 23-1820 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing):
3.3.
De GI heeft bij verzoekschrift van 7 november 2024 (voor [de minderjarige 1] ) en van 14 november 2023 (voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ), kort gezegd verzocht om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van alle drie de kinderen te verlengen voor 12 maanden.

4.Het deskundigenonderzoek

4.1.
Bij beschikking van 31 maart 2023 is door de rechtbank in de zaak met zaaknummer C/15/334036 / FA RK 22-5439 een deskundigenonderzoek gelast ter beantwoording van de navolgende vragen.
A. Onderzoeksvragen naar pathologie
1. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder te beschrijven?
- op basis van klinische impressies;
- op basis van psychologisch testonderzoek;
2. Hoe kan het verstandelijke vermogen van de moeder beschreven worden?
- op basis van klinische impressies;
- op basis van psychologisch testonderzoek;
3. Zijn er aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis bij de moeder? Zo ja hoe is deze te beschrijven?
4. Maakt deze psychiatrische stoornis een onderzoek door een (kinder)psychiater noodzakelijk om de verdere vraagstelling te kunnen beantwoorden?
B. Onderzoeksvragen met betrekking tot benodigde zorg van het kind en de
mogelijkheden van de ouders en verzorgers
Wat zijn de opvoedingsbehoeften van deze kinderen en wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder in relatie tot deze opvoedingsbehoeften van de kinderen? Betrek hierbij de voorwaarden voor een veilige opvoeding zoals te ontlenen aan "Framework for the Assessment of Children in Need and their Families", Dept. Of Health, Dept. of Educational Employment, Home Office, UK, 2000, en/of zoals te ontlenen aan het afwegingsmodel / het BIC-model (Best Interest of the Child-model) van [naam] en [naam] ("Het belang van het kind in het Nederlands recht");
In hoeverre beïnvloedt de eventueel geconstateerde (psychiatrische) problematiek van de moeder haar affectieve en pedagogische vaardigheden in relatie tot de kinderen? Maak daarbij zo nodig een onderscheid per kind.
Betrek in uw beoordeling ten minste hetgeen u waarneemt in twee interactieonderzoeken tussen de moeder en kind(eren).
C. Onderzoeksvragen inzake perspectief, gezag en omgang
Wat zijn de indicaties voor een terugplaatsing van de te onderscheiden kinderen bij de moeder en wat zijn de indicaties contra een terugplaatsing bij moeder, mede gelet op eventuele problematiek van moeder en/of het kind? In hoeverre en zo ja, waarom, wordt het voortzetten van de uithuisplaatsing in het gezinshuis noodzakelijk geacht in het belang van het kind?
Indien tot (terug)plaatsing bij de moeder zou worden overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen? Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn en hoe zullen de betrokkenen zich hiertegenover opstellen c. q. van kunnen profiteren?
Wat zijn de indicaties voor en wat zijn de indicaties tegen continuering van het verblijf van elk kind in het pleeggezin?
Wat zijn de indicaties voor een (wijziging van de) omgangsregeling met moeder, gelet op eventuele psychische problematiek van moeder en/of de kinderen?
Indien een (wijziging van de) omgangsregeling is aangewezen, hoe kan deze vorm krijgen, zodanig dat deze de ontwikkeling van de kinderen ten goede komt? In hoeverre kunnen pleegouders de kinderen ondersteunen in de omgangsregeling met de moeder?
Is er vanuit gedragsdeskundig oogpunt aanleiding een wijziging van het gezag te adviseren? Wat is hiervoor uw motivatie (of argumentatie) / welke doel zou dit dienen?
Indien tot (terug)plaatsing van het kind bij de moeder wordt overgegaan, hoe zijn de mogelijkheden van pleegouders om dit te begeleiden?
D. Overige onderzoeksvragen
1. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
4.2.
PSY heeft op 31 mei 2024 afzonderlijke rapportages uitgebracht over de moeder en elk van de drie kinderen.
4.3.
PSY beantwoordt de belangrijkste onderzoeksvragen van de rechtbank als volgt.
Ad A (Pathologie)
“Er zijn aanwijzingen voor een psychiatrische of psychologische stoornis. Er is sprake van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. In de voorgeschiedenis is sprake geweest van affectieve verwaarlozing, seksueel misbruik en ouder-kind- relatieproblematiek tussen moeder en haar eigen moeder”.
Ad B1 (Opvoedbehoefte en affectieve en pedagogische vaardigheden moeder in relatie tot opvoedbehoeften)
“Betrokkene blijkt over enige vaardigheden en inzicht te beschikken om de kinderen op te voeden. Ze lijkt soms enige moeite te hebben met het afstemmen op de emotionele behoeften van de kinderen. Daarbij zal het opvoeden van de kinderen met uiteenlopende behoeften en in een verschillende leeftijdsfase veel van hen vragen, waarbij drie kinderen ook een hele periode niet thuis hebben gewoond en betrokkene en stiefvader hier gen ervaring mee hebben. Hierbij zal begeleiding en geleidelijk uitbreiden van het contact van belang zijn, ook omdat betrokkenen aangeeft dat het stellen van grenzen wel een aandachtspunt is en dat het soms druk kan zijn. Daarbij lijkt er weinig netwerk om een beroep op te doen. Begeleiding met aandacht voor het netwerk is geboden bij eventuele terugplaatsing bij betrokkene en haar huidige partner.”
Ad B3 (Waarneming tijdens interactieonderzoeken)
“Tijdens het interactie onderzoek, dat werd verricht met betrokkene en haar partner en alle vijf de kinderen komt naar voren dat betrokkene de leiding neemt inde aansturing van de vijf kinderen en stiefvader zich volgend opstelt. Zij overleggen en ondersteunen elkaar in de begeleiding van de kinderen. Er is sprake van enige mate van wederkerigheid tussen betrokkene en de kinderen. Betrokkene vertoont verschillende pedagogische vaardigheden. Zij lijkt moeite te hebben met af te stemmen op de emotionele behoeften van de kinderen.”
Ad B2 (Invloed persoonlijke problematiek moeder op pedagogische vaardigheden) en ad
C1 (Indicaties voor/contra terugplaatsing) en 3 (Indicaties voor/tegen continuering van het verblijf van elk kind in het pleeggezin):
“Bij de affectieve en pedagogische vaardigheden lijkt moeder problemen te hebben met het afstemmen op de emotionele behoeftes van de kinderen. Hierop is van invloed dat moeders eigen emotionele problemen lang op de voorgrond hebben gestaan. Sinds betrokkene stappen heeft gezet in het losmakingsproces van haar eigen moeder lijkt zij zich hierin te ontwikkelen. Een belemmerende factor hierbij is dat zij niet kan terugvallen op haar eigen affectieve ervaringen en niet geleerd heeft om op een emotioneel evenwichtig niveau aan te sluiten.
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de pedagogische vaardigheden onvoldoende zijn.
Opgemerkt dient te worden dat het opvoeden van vijf kinderen in verschillende levensfases een sterk appel doet op de pedagogische vaardigheden. Zowel tijdens het onderzoek als blijkend uit de opgevraagde voorinformatie laat zij zien adequaat te kunnen reageren in verschillende situaties.
Het op adequate wijze leren de aandacht over alle kinderen te verdelen en grenzen aan te geven, zeker gezien de verschillende behoeften en leeftijdsfases van de kinderen, en de drukte die dit met zich meebrengt, behoeft ondersteuning. Zowel de moeder als de stiefvader hebben nog geen ervaring met het opvoeden van een druk gezin met vijf kinderen en het aangeven van grenzen, waarbij de moeder zelf ook aangeeft dat het aangeven van grenzen een werkpunt is.
Er zijn geen contra indicaties voor het terugplaatsen van de kinderen bij betrokkene (opmerking rechtbank; hier wordt de moeder bedoeld).
Het advies is om gefaseerd toe te werken naar terugplaatsing van de kinderen bij betrokkene. Gedacht wordt aan het uitbreiden van de bezoekregeling met meerder momenten dat alle kinderen bij moeder aanwezig zijn. Als tussenfase kan gedacht worden om [de minderjarige 1] meer weekenden bij het gezin te laten zijn, alvorens de tweeling vaker bij het gezin te laten zijn. Een volgende stap kan zijn om ook de tweeling in de weekenden bij het gein te laten verblijven. Van belang is dat het gezin tijd krijgt om te wennen aan deze nieuwe situatie. Tenslotte kan overgegaan worden tot terugplaatsing van de bij betrokkene. Geadviseerd wordt het traject van de thuisplaatsing uit te spreiden over een periode van een jaar. Van belang is hierbij dat in de thuissituatie de bestaande begeleiding van betrokkenen ook na de terugplaatsing van de kinderen zal worden gecontinueerd.”
4.4.
De conclusie van PSY is voor alle drie de kinderen hetzelfde en luidt -samengevat- dat er geen (harde) contra-indicaties zijn voor terugplaatsing bij de moeder. PSY adviseert om gefaseerd, over een periode van één jaar, toe te werken naar terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. De bestaande begeleiding van de moeder moet ook na de terugplaatsing van de kinderen doorgaan. Daarnaast adviseert PSY dat de moeder een individueel hulptraject gaat volgen. Voor de kinderen is het van belang om aandacht te besteden aan de continuïteit van het contact met de gezinshuisouders, aldus PSY.

5.Het deskundigenonderzoek van PSY

5.1.
Nu de moeder het eens is met de conclusie van het PSY rapport die haar verweer tegen gezag beëindiging ondersteunt, zal de rechtbank hierna eerst ingaan op de kritiek van de Raad, de GI en de gezinshuisouders op de rapportage van PSY.
Daarna zal de rechtbank het perspectief van de kinderen in het licht van de alle beschikbare informatie behandelen in het kader van de beslissing op het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder. Tot slot zal de rechtbank het restant van de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bespreken.
5.2.
De Raad heeft ter zitting betoogd dat zij niet alle conclusies uit de PSY rapportages deelt. De situatie rond de moeder en de kinderen is volgens de Raad te weinig systemisch benaderd. Onduidelijk is hoe de opvoedsituatie bij de moeder eruit komt te zien met twee ouders, waarvan één belaste moeder en vijf inwonende kinderen, waarvan drie kinderen met zeer specifieke opvoedbehoeften. Daarnaast is onderbelicht wat de vaardigheden zijn van de moeder om traumasensitief op te voeden, wat vooral voor de tweeling die een belaste voorgeschiedenis heeft, nodig is. In het gezinshuis heeft de tweeling nu trauma sensitieve opvoeders en gaat het goed met hen.
5.3.
De GI mist in de PSY rapportages vooral de verbinding tussen de kwetsbare situatie van de moeder en de conclusie van PSY dat er desondanks geen redenen zijn om aan te nemen dat de pedagogische vaardigheden van de moeder onvoldoende zijn. De toelichting bij de conclusie dat er geen harde contra-indicaties zijn ontbreekt. Niet duidelijk is verder welk instrument is gebruikt voor inhoudelijke weging van alle informatie. Belangrijke vragen die essentieel zijn voor een gedegen afweging, blijven onbeantwoord. Zo ontbreekt een beschrijving van de balans tussen de opvoedcapaciteiten en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en van de beschermende en risico-factoren bij terugplaatsing. Het advies van een gefaseerde thuisplaatsing lijkt niet aan te sluiten bij de individuele opvoedbehoeften van de kinderen. Ook is onvoldoende meegewogen dat moeder nog twee andere kinderen thuis heeft en dat zij niet over geschikte en stabiele huisvesting beschikt voor vijf kinderen. Er is tot slot maar een interactieonderzoek gedaan in plaats van twee.
5.4.
De gezinshuisouders en de gedragswetenschapper van het gezinshuis (hierna ook: het gezinshuis) hebben schriftelijk gereageerd op de PSY rapportages. Ook het gezinshuis geeft – onder meer – aan dat daarin informatie ontbreekt of de moeder kan inspelen op de individuele behoeften van de kinderen, hoe de kinderen samen functioneren en wat zij nodig hebben om zich samen veilig en ondersteund te voelen. Het gezinshuis maakt zich verder zorgen over de draagkracht en de belastbaarheid van de moeder. De moeder lijkt onvoldoende te kunnen bieden op de in het BIC model genoemde punten “adequate verzorging, affectief klimaat, ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur, respect, sociaal netwerk en stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief”. Informatie daarover ontbreekt in de PSY rapportage. Ook ontbreekt een antwoord op de vraag wat vertrek uit het gezinshuis betekent voor de kinderen na zo’n langdurig verblijf daar, aldus het gezinshuis.
5.5.
De moeder twijfelt niet aan de deskundigheid van de onderzoekers van PSY. Het onderzoek is goed uitgevoerd en de onderzoeksvragen zijn beantwoord. Er zijn volgens de moeder wel twee interactieonderzoeken geweest; bij het eerste waren (naast de moeder en stiefvader) alle vijf de kinderen aanwezig, bij het tweede alleen de jongste tweeling.
De moeder wijst er op alle beschikbare informatie in het onderzoek is meegenomen. De gedragswetenschapper van het gezinshuis is tot slot niet objectief want zij heeft de moeder niet onderzocht en is verbonden aan het gezinshuis. Alleen al daarom moet er meer waarde worden gehecht aan het onderzoek van PSY, aldus de moeder.
5.6.
PSY heeft in haar email van 8 juli 2024 op verzoek van de advocaat van de moeder schriftelijk een paar aanvullende vragen van de advocaat beantwoord. Volgens PSY zou de moeder, gelet op de positieve ontwikkeling in haar ouderschap, de kans geboden mogen worden om zelf actief het ouderschap voor haar kinderen op zich te nemen. Omdat de moeder nog geen praktische ervaring heeft met het managen van een gezin met vijf kinderen adviseert PSY een half jaar intensieve opvoedondersteuning (minstens een keer per week) en nog eens een half jaar minder intensieve opvoedondersteuning. Voor [de minderjarige 2] is bovendien nog individuele hulp geadviseerd (PMT, emotieregulatie) waarbij ook de ouder wordt betrokken.
Het oordeel van de rechtbank over de PSY rapportages
5.7.
De kritiek van de Raad, GI en het gezinshuis komt er in de kern op neer dat de conclusie dat de kinderen teruggeplaatst kunnen worden bij de moeder niet of onvoldoende gedragen wordt door het onderzoek omdat essentiële vragen niet zijn beantwoord en niet alle relevante factoren zijn meegewogen. De rechtbank deelt deze kritiek en zorgen. Daarbij gaat het er vooral om dat de vragen B1, C1 en C3 van de rechtbank door PSY onvoldoende zijn beantwoord. Uit de PSY rapportages (en de aanvullende schriftelijke toelichting van PSY) blijkt namelijk niet, althans onvoldoende, welke factoren zijn meegewogen bij de totstandkoming van het PSY advies tot terugplaatsing en welk afwegingskader (zoals het BIC model) is gehanteerd. In het bijzonder is niet of onvoldoende gebleken hoe de opvoedvaardigheden van de moeder zijn afgewogen tegen de specifieke opvoedbehoeften van elk van de drie kinderen afzonderlijk (onderzoeksvraag B1). Ook is niet duidelijk of en zo ja welke afweging is gemaakt tussen de indicaties voor en tegen terugplaatsing, mede gelet op de problematiek van moeder of kind (onderzoeksvraag C1). Verder ontbreekt een inschatting van de indicaties voor en tegen continuering van het verblijf in het gezinshuis van elk kind (onderzoeksvraag C3). Dat dit in het rapport impliciet zou zijn gebeurd zoals PSY in haar aanvullende brief aan de advocaat van de moeder heeft laten weten, is precies waar het om gaat; de rechtbank mist een expliciete onderbouwing van het advies.
De rechtbank stelt bovendien vast dat door PSY slecht één interactieonderzoek heeft plaatsgevonden waarbij de moeder, haar partner en alle vijf de kinderen aanwezig waren. De uitkomsten hiervan vormen naar het oordeel van de rechtbank een te smalle basis voor de vergaande conclusie dat de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om alle vijf kinderen, waarvan drie met een verzwaarde opvoedbehoefte, thuis een veilige en gestructureerde opvoedomgeving te bieden
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de conclusie van PSY niet, althans niet voor alle drie de kinderen, overneemt. In het hiernavolgende zal de rechtbank (in het kader van de beoordeling van het verzoek van de Raad tot gezag beëindiging) allereerst het perspectief van de kinderen beoordelen op basis van de nu beschikbare informatie, rekening houdend met de standpunten van de Raad, de moeder, de GI en het gezinshuis.

6.De nadere standpunten inzake het verzoek tot beëindiging van het gezag

De Raad
6.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vertegenwoordiger van de Raad haar eerdere standpunt gehandhaafd. Een beëindiging van het gezag van de moeder, voor alle drie de kinderen, acht de Raad, anders dan PSY en de moeder, nog steeds noodzakelijk.
6.2
Hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet en los gekomen is van haar eigen moeder en nu een rustige en stabiele relatie heeft, ziet de Raad in een volledige terugplaatsing van de kinderen te veel risico vooral omdat het sensitief ouderschap van de moeder vanaf de geboorte van de kinderen problematisch is geweest. Dit zal niet veranderen omdat vaststaat dat de moeder op dit punt een beperking heeft. De kinderen hebben daardoor schade opgelopen en de afgelopen jaren is met grote inspanning geprobeerd om hen een stabiele leefomgeving te geven. Het is een te groot risico om dit evenwicht nu te verstoren en de kinderen weer bloot te stellen aan de opvoedsituatie bij hun moeder die met haar problematiek voor onvoorspelbaarheid kan zorgen.
De Raad merkt verder op dat [de minderjarige 1] duidelijk is in haar wens en heel graag terug wil naar haar moeder. Voor de tweeling [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ligt dat anders. Zij spreken zich er niet zo over uit. [de minderjarige 2] zegt zelfs dat hij niet terug naar huis wil. Mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige 1] is het belangrijk dat haar wens om thuisplaatsing serieus wordt genomen en dat de rol van de moeder in leven van [de minderjarige 1] vergroot wordt. De Raad heeft echter grote vraagtekens bij een terugplaatsing van [de minderjarige 1] bij de moeder en maakt zich zorgen of dit haar ontwikkeling ten goede komt. [de minderjarige 1] is van alle drie de kinderen, het meest gebaat bij helderheid en duidelijkheid. Alles afwegend geldt voor alle drie de kinderen dat zij nu moeten weten waar zij aan toe zijn en waar zij gaan opgroeien, namelijk in het gezinshuis.
De moeder
6.3
Namens de moeder is verwezen naar de conclusie van het deskundigenonderzoek. Uit de PSY rapportage volgt volgens de moeder dat er geen harde contra-indicaties zijn voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Er is dus vertrouwen dat de moeder het aankan, met inzet van hulpverlening. Met betrekking tot [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] worden geen speciale behoeftes gezien. Voor [de minderjarige 2] ligt dit anders, maar met randvoorwaarden kan de moeder dit aan. De moeder wijst er op dat zij de laatste tijd is gegroeid in haar persoonlijke ontwikkeling. De moeder werkt niet en is dus volledig beschikbaar voor de kinderen. Er is een risico bij terugplaatsing, maar aan voortzetting van de uithuisplaatsing zitten ook risico’s en brengt ook schade toe aan de kinderen,
Het gaat er niet om de voor en tegens van elke beslissing tegen elkaar af te wegen maar om de vraag of deze moeder het wel of niet kan. Dat is gedegen onderzocht en de conclusie van PSY is helder. Het traject van terugplaatsing moet daarom zorgvuldig en met hulpverlening ingezet worden.
6.4
De moeder heeft desgevraagd verder aangegeven dat zij inmiddels drie jaar opvoedondersteuning van Tien voor Toekomst krijgt. Deze begeleiding is deels telefonisch. Daarnaast is “Infant Mental Health” (IMH) ingezet, gericht op de jongste tweeling wat binnenkort afgerond wordt. Tot slot heeft de moeder driemaal per week telefonisch gesprekken met haar psycholoog. De moeder woont nog in de Maatschappelijke Opvang en heeft nog geen zicht op eigen woonruimte. Van de GI kan verwacht worden dat die zorgt voor de inzet van de juiste hulp en helpt bij de zoektocht naar een geschikte woning voor de moeder.
6.5
Desgevraagd is namens de moeder tot slot aangegeven dat de aanvaardbare termijn afhangt van de concrete omstandigheden en dat die voor geen van de kinderen is verstreken. [de minderjarige 1] heeft een duidelijke wens en de risico’s van het verblijf in het gezinshuis zijn door de gezinshuisouders geschetst. Daarnaast geldt in het algemeen dat het belangrijk is dat het gezin weer bij elkaar komt. Het enkele tijdsverloop mag geen reden zijn voor beëindiging van het gezag.
De GI
6.6
De GI wijst er op dat de kinderen kampen met verschillende diagnoses en allemaal een eigen methodische sensitieve aanpak nodig hebben. Een gefaseerde thuisplaatsing sluit niet aan bij die individuele opvoedbehoeften. De GI dringt aan op een beslissing en wijst er op dat de kinderen duidelijkheid nodig hebben om zich verder te kunnen ontwikkelen. De kinderen hebben verder ieder hun eigen opvoed- en ondersteuningsbehoeften. [de minderjarige 1] beleeft de situatie ook anders dan de tweeling. [de minderjarige 1] is zich erg bewust van wat er speelt en het houdt haar veel bezig. Ook [de minderjarige 2] is bezig met wat het voor hem gaat betekenen. [de minderjarige 3] spreekt zich hier minder over uit. Vooral [de minderjarige 1] zal bij een beslissing tot terugplaatsing direct bij de moeder willen wonen. Daarnaast vraagt de GI aandacht voor het feit dat de moeder nog steeds in de Maatschappelijke Opvang woont, en voor de gevolgen van een eventuele terugplaatsing voor de jongste tweeling.
De informatie van de gezinshuisouders en de gedragswetenschapper
6.7
Volgens het gezinshuis is voor de tweeling de aanvaardbare termijn verstreken als zij over een jaar teruggeplaatst zouden worden omdat zij al sinds hun tweede levensjaar in het gezinshuis wonen. Zij kennen geen andere thuissituatie en voelen zich hier veilig en geliefd en zijn hier tot ontwikkeling gekomen. Zij krijgen hier de begeleiding die ze nodig hebben, passend bij hun problematiek. Voor [de minderjarige 1] ligt dat gelet op haar leeftijd anders. Zij heeft nog actieve herinneringen aan het wonen met haar moeder. Het gezinshuis adviseert om de tweeling niet terug te plaatsen bij de moeder. Voor [de minderjarige 1] lijkt een terugplaatsing met de juiste begeleiding een mogelijk haalbare en wenselijke optie.
6.8
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gedragswetenschapper hieraan toegevoegd dat het uitgangspunt steeds is geweest om de kinderen niet van elkaar te scheiden. Omdat de problematiek van de kinderen individueel verschilt en [de minderjarige 1] zo volhardend is in haar wens om terug te gaan naar de moeder, wordt nu een andere afweging gemaakt. Het is wel belangrijk dat de tweeling samen blijft.
Desgevraagd heeft de gezinshuisouder verklaard dat de kinderen tot aan een eventuele terugplaatsing in het gezinshuis kunnen blijven.

7.Beoordeling perspectief

Vooraf
7.1.
Uit de stukken en wat op de zitting naar voren is gebracht is het volgende gebleken.
De kinderen zijn in de zomer van 2019 in het gezinshuis geplaatst, waar zij sindsdien verblijven. [de minderjarige 1] was toen negen en de tweeling twee jaar. De aanleiding voor de uithuisplaatsing was de onveilige, onvoorspelbare en gewelddadige opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder. Er was sprake van (fysieke en emotionele) verwaarlozing en de kinderen zijn blootgesteld aan fysiek en verbaal huiselijk geweld. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen is diverse hulpverlening ingezet voor de moeder en voor de kinderen. [de minderjarige 1] ziet de moeder inmiddels op zeer regelmatige basis en logeert soms in het weekend bij de moeder. De tweeling heeft deels begeleide omgang met de moeder.
De aanvaardbare termijn
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat het voor de ontwikkeling van alle drie de kinderen en voor de moeder nodig is dat er duidelijkheid komt over de plek waar de kinderen gaan opgroeien.
7.3.
De moeder stelt dat deze duidelijkheid er is zodra de kinderen weten dat zij terug kunnen naar de moeder, ook als de terugplaatsing over de periode van één jaar gefaseerd plaatsvindt.
Volgens de GI, de Raad en het gezinshuis ligt het perspectief van de kinderen echter in het gezinshuis en is de aanvaardbare termijn waarbinnen er duidelijkheid voor de kinderen moet komen inmiddels verstreken.
7.4.
Voor alle drie de kinderen is naar het oordeel van de rechtbank de aanvaardbare termijn inmiddels verstreken, nu zij al vijf jaar ononderbroken in het gezinshuis verblijven. Toch ziet de rechtbank aanleiding om onderscheid te maken tussen de situatie van [de minderjarige 1] enerzijds en die van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] anderzijds.
Het perspectief van [de minderjarige 1]
7.5.
Uit het onderzoek van [de minderjarige 1] door PSY blijkt dat er bij haar sprake lijkt van enige hechtingsproblematiek. Zij maakt in het onderzoek een opgewekte en open indruk maar kan soms wat moeite hebben met het reguleren van emoties zoals boosheid en angst.
7.6.
Uit de brief van de gezinshuisouders maakt de rechtbank verder op dat de gezinshuisouders bij [de minderjarige 1] een toename in zelfbepalend gedrag zien. Er zijn een aantal incidenten geweest, waarvan [de minderjarige 1] niet goed kan uitleggen waarom ze het doet. [de minderjarige 1] heeft veel begeleiding en toezicht nodig om haar dagelijkse dingen te kunnen doen. Ondanks dat in het deskundigenonderzoek niet duidelijk wordt benoemd wat een thuisplaatsing voor [de minderjarige 1] oplevert, zien de gezinshuisouders een terugplaatsing bij de moeder, met de juiste begeleiding voor zowel [de minderjarige 1] als de moeder, als een haalbare optie gezien de grote motivatie van zowel [de minderjarige 1] als haar moeder om het in de thuissituatie te laten slagen. Daarbij speelt ook een rol dat [de minderjarige 1] langer met haar moeder heeft samengewoond dan in het gezinshuis, aldus de gezinshuisouders.
7.7.
Anders dan de moeder heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van de informatie van het gezinshuis. De rechtbank sluit daarbij aan en neemt de conclusie over dat terugplaatsing van [de minderjarige 1] een haalbare optie is. Daarbij speelt een belangrijke rol dat zij tot haar negende jaar bij de moeder heeft gewoond, daaraan nog bewuste herinneringen heeft en langer met haar moeder heeft gewoond dan in het gezinshuis. Met terugkeer naar de moeder wordt tegemoet gekomen aan een langgekoesterde en consistente wens van [de minderjarige 1] . Dit blijkt onder andere uit haar eerdere verklaringen tijdens zittingen, de informatie van de gezinshuisouders en haar (recente) schriftelijke verklaring. Zij logeert al vaker in het weekend bij de moeder, ook in de Maatschappelijk Opvang. Zij is verder op een leeftijd dat met haar wens tot terugkeer serieus rekening gehouden moet worden. Aan haar terugplaatsing zijn weliswaar risico’s verbonden vanwege de beperkte mogelijkheden van de moeder om sensitief op te voeden, maar dit schat de rechtbank als aanvaardbaar in omdat [de minderjarige 1] en de moeder zeer gemotiveerd zijn om de terugplaatsing te laten slagen en de moeder terug kan vallen op de ondersteuning en begeleiding van Tien voor Toekomst. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de moeder zoals zij heeft aangegeven de hulp van Tien voor de Toekomst zal blijven accepteren.
7.8.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor [de minderjarige 1] het perspectief bij de moeder ligt. Rekening houdend met de opmerkingen van het gezinshuis geeft de rechtbank de GI in overweging om binnen een voor [de minderjarige 1] overzienbare tijd zo snel mogelijk toe te werken naar terugplaatsing van [de minderjarige 1] bij de moeder.
7.9.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder over [de minderjarige 1] te beëindigen, wordt afgewezen.
Het perspectief van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]
7.10.
Uit de rapportage van PSY en de informatie van het gezinshuis over [de minderjarige 2] maakt de rechtbank het volgende op. [de minderjarige 2] is in sociaal -emotioneel opzicht jong en kwetsbaar, heeft moeite met het omgaan met frustraties en emotieregulatie, en vertoont grensoverschrijdend gedrag waaronder slaan, stompen, schoppen of bijten. Zowel de moeder als de gezinshuisouders zien dat er sprake is van evidente hechtingsproblemen. Bij [de minderjarige 2] worden verder uitgesproken ADHD-kenmerken gezien. [de minderjarige 2] heeft een veilige en voorspelbare omgeving, veel structuur en duidelijke grenzen en bijsturing en bekrachtiging van gewenst gedrag nodig. [de minderjarige 2] heeft aan de gezinshuisouders vaker duidelijk aangegeven niet terug te willen naar de moeder maar dat hij wel bij haar wil logeren.
[de minderjarige 3] lijkt zich over het geheel genomen goed en leeftijdsadequaat te ontwikkelen, maar moet gestimuleerd worden in de ontwikkeling van haar eigen identiteit. Door het gezinshuis worden ook geen evidente hechtingsproblemen gerapporteerd, maar de Raad en het gezinshuis vragen zich wel af of aan de behoeften van [de minderjarige 3] wordt toegekomen in een druk gezin met vijf kinderen bij de moeder.
7.11.
De rechtbank stelt vast dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] op tweejarige leeftijd in het gezinshuis zijn geplaatst en daar sindsdien verblijven. Gedurende de afgelopen vijf jaar hebben zij een band opgebouwd met de gezinshuisouders. Vanwege zijn hechting- en gedragsproblematiek heeft vooral [de minderjarige 2] de nabijheid van stabiele, sensitieve opvoeders nodig die hem kunnen begrenzen, begeleiden en positief sturen.
De moeder heeft vanwege haar eigen verleden moeite met (trauma) sensitief opvoeden. Onzeker is of het de moeder binnen de gezinsdynamiek met de jongste tweeling en [de minderjarige 1] lukt om [de minderjarige 2] de aandacht, begeleiding en toezicht te bieden die hij nodig heeft en tegelijkertijd ook [de minderjarige 3] , die niet uitdrukkelijk aandacht vraag, voldoende te beschermen en te stimuleren in haar ontwikkeling. Die onzekerheid maakt dat er voor de tweeling een groot risico is bij terugplaatsing dat niet opweegt tegen het behoud van het gestructureerde stabiele opvoedklimaat bij het gezinshuis. Daar komt bij dat [de minderjarige 2] duidelijk is in zijn wens om bij de gezinshuisouders op te groeien. De tweeling heeft na 5 jaar bij het gezinshuis duidelijkheid nodig over waar zij gaan opgroeien en de aanvaardbare termijn waarbinnen zij daarover in onzekerheid kunnen blijven, is voor hen ruimschoots verstreken.
7.12.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] het perspectief bij de gezinshuisouders ligt en dat het gezag van de moeder over hen beëindigd moet worden. Hiermee ontstaat de voor de tweeling noodzakelijke duidelijkheid over waar zij zullen opgroeien.
7.13.
De rechtbank is zich er van bewust dat het gevolg van deze beslissing is dat de tweeling gescheiden zal opgroeien van hun zusje [de minderjarige 1] en de jongste tweeling, wat de moeder en [de minderjarige 1] uitdrukkelijk niet willen. Echter, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en specifieke opvoedbehoeften van de kinderen, in combinatie met de beperkte draagkracht van de moeder en de risico’s van een terugplaatsing van alle kinderen, moet er toch onderscheid gemaakt worden tussen [de minderjarige 1] enerzijds en de tweeling ( [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ) anderzijds. Daarbij speelt vooral een rol dat de tweeling, anders dan [de minderjarige 1] , op heel jonge leeftijd al in het gezinshuis zijn gaan wonen. Zij kennen daarom geen andere opvoedsituatie dan die in het gezinshuis. De tweeling heeft ook anders dan [de minderjarige 1] geen sterke wens op terugplaatsing bij de moeder geuit. De moeder zal veel tijd en energie nodig hebben om naast de zorg voor een nog zeer jonge tweeling, ook de zorg voor [de minderjarige 1] te dragen. De moeder heeft al een aantal jaren hulp en steun bij de opvoeding van de jongste tweeling en zal dat ook de komende tijd nodig hebben. Dit zal veel van de moeder vragen. Daarnaast verblijft de moeder in de Maatschappelijke Opvang en is er geen uitzicht op een reguliere woning waar zij met het hele gezin kan verblijven. De tweeling moet volgens alle informatie samen blijven. Als zij samen ook bij de moeder worden teruggeplaatst is er een onaanvaardbaar risico dat zij terugvallen in hun ontwikkeling omdat de moeder in de maatschappelijke opvang, met het drukke gezin en met haar beperking, onvoldoende tegemoet kan komen aan hun opvoedingsbehoeften.
De rechtbank volgt daarom het advies van de Raad, de GI en het gezinshuis, en stelt vast dat er sprake is van een ernstige bedreiging van hun ontwikkeling en ook dat de moeder niet in staat is binnen een voor de tweeling aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor hun opvoeding en verzorging te dragen.
7.14.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een voorziening in het gezag over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] komt te ontbreken, zal de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen benoemen. Daarbij is van belang dat de GI de afgelopen jaren belast was met de regie van de (intensieve) hulpverlening voor de moeder en de kinderen. Ook na de beëindiging van het gezag zal er nog veel hulp en begeleiding nodig zijn om de ontwikkeling van de kinderen en de moeder te ondersteunen. Daarnaast is het belangrijk dat een neutrale instantie bij de kinderen betrokken blijft, die zo nodig tussen de moeder en de gezinshuisouders kan staan. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
8. De verdere beoordeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
8.1.
In de beschikking van 9 januari 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI toegewezen voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aangehouden. Bij mondelinge uitspraak ter zitting op 9 juli 2024 zijn de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de kinderen opnieuw verlengd met de duur van één maand en is het overige aangehouden. De rechtbank zal zich nu uitlaten over het restant van het verzoek.
8.2.
Uit het voorgaande volgt dat het gezag van de moeder over de minderjarige [de minderjarige 1] in stand blijft. [de minderjarige 1] wordt evenwel nog steeds bedreigd in haar ontwikkeling en haar terugplaatsing bij de moeder zal nog begeleid moeten worden. Daarvoor is de regie en het toezicht van de GI nog noodzakelijk. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] verlengen voor de resterende duur van vijf maanden.
8.3.
Ten slotte lijkt nu de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn, in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
8.4.
Ook de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] is nog steeds noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding omdat de terugkeer van [de minderjarige 1] naar moeder goed voorbereid en goed begeleid moet worden. Hier zal naar verwachting nog enige tijd mee gemoeid zijn. Om deze tussenliggende periode goed te kunnen overbruggen en de plek van [de minderjarige 1] in het gezinshuis te waarborgen, zal de rechtbank de machtiging verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
8.5.
Ten aanzien van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zal het (aangehouden) verzoek van de GI worden afgewezen, nu het gezag van de moeder over deze twee kinderen wordt beëindigd.

9.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met zaaknummer C/15/334036 / FA RK 22-5439:
9.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] over
[de minderjarige 2]en
[de minderjarige 3];
9.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen, de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Amsterdam;
9.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
9.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
9.5.
wijst af het overig verzochte;
in de zaak met zaaknummers C/15/346552 / JU RK 23-1821 en C/15/346548 / JU RK 23-1820:
9.6.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1], met ingang van 14 augustus 2024 tot 14 januari 2025;
9.7.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1], in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 14 augustus 2024 tot 14 januari 2025;
9.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
9.9.
wijst af het overig verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels (voorzitter), mr. M.C.A Onderwater en mr. S. Ok, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. N.S. van Lede-Terhaar sive Droste als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.