ECLI:NL:RBNHO:2024:838

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/15/341188 / FA RK 23-2917 en C/15/343148 / JU RK 23-1246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsbedreiging

Op 8 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De Raad voor de Kinderbescherming had primair verzocht om het gezag van de moeder over de minderjarige te beëindigen en subsidiair om de minderjarige onder toezicht te stellen. De rechtbank heeft het primaire verzoek afgewezen, omdat de aanvaardbare termijn voor gezagsbeëindiging nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de moeder nog niet de kans had gekregen om haar opvoedersrol adequaat in te vullen, ondanks de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De minderjarige had grotendeels bij zijn oma gewoond en was na haar overlijden weer bij de moeder gaan wonen. De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek om ondertoezichtstelling toegewezen, zodat hulpverlening kan worden ingezet om de moeder te ondersteunen in haar opvoedersrol. De rechtbank heeft ook het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat niet was aangetoond dat dit noodzakelijk was. De rechtbank benadrukte het belang van ondersteuning voor de moeder en de minderjarige in deze fase van hun leven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/341188 / FA RK 23-2917 (gezagsbeëindiging) en C/15/343148 / JU RK 23-1246 (ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 8 januari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M. Berbee, kantoorhoudende te Den Helder.
De rechtbank merkt als informanten aan:
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Alkmaar
hierna te noemen de GI,
[informant] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen [informant] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure met zaaknummer C/15/341188 / FA RK 23-2917 blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de Raad, met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op 26 juni 2023;
  • de bereidverklaring van de GI van 15 juni 2023, ingekomen bij de rechtbank op 9 augustus 2023.
1.2.
Het verloop van de procedure met zaaknummer C/15/343148 / JU RK 23-1246 blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de Raad van 26 juni 2023, met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2023.
1.3.
Op 11 december 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. Berbee, namens de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad.
1.4.
[informant] en de GI zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen, en de moeder is niet in persoon verschenen. Mr. Berbee heeft ter zitting aangegeven dat de moeder recent is geopereerd aan baarmoederhalskanker. Het herstel valt haar zwaar en daarom was het voor haar niet mogelijk om te komen. [informant] heeft ervoor gekozen om de moeder te ondersteunen.
1.5.
[de minderjarige] is gelet op zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven. [de minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De moeder heeft nog drie kinderen en woont met hen in [plaats] . Sinds april 2022 woont zij samen met [informant] . Volgens de moeder is [informant] de biologische vader van [de minderjarige] . [de minderjarige] is niet door hem erkend.
2.3.
[de minderjarige] heeft vanaf zijn vijfde levensjaar bij zijn oma moederszijde (hierna te noemen: de oma) gewoond. Op [datum] is de oma overleden. Na het overlijden van de oma heeft [de minderjarige] een aantal maanden bij zijn tante moederszijde (hierna te noemen: de tante) gewoond. [de minderjarige] woont nu bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad:
  • Primairhet gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen (dit verzoek is geregistreerd onder nummer: C/15/341188 / FA RK 23-2917);
  • Subsidiair[de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI, voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling (dit verzoek is geregistreerd onder nummer: C/15/343148 / JU RK 23-1246).
3.2.
De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende gesteld. [de minderjarige] wordt ernstig bedreigd in zijn algehele ontwikkeling. Zijn ontwikkeling stagneert op meerdere levensgebieden. [de minderjarige] valt sinds jonge leeftijd buiten het gezin en hij is veel op zichzelf aangewezen geweest. Hij heeft hiermee verantwoordelijkheden gedragen die niet passend waren bij zijn leeftijd. Hij heeft niet de zorg, begeleiding en onvoorwaardelijke liefde gehad die een kind hoort te krijgen. [de minderjarige] wordt keer op keer afgewezen door zijn ouders. Zijn moeder heeft zelfs kenbaar gemaakt dat zij het gezag over hem niet meer wil dragen. Dit is niet goed voor zijn zelfbeeld en zelfvertrouwen.
3.3.
Er zijn al langere tijd zorgen over het gedrag en handelen van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft veel verzuimd van school, gebruikt(e) drugs en er zijn meerdere politiecontacten geweest. [de minderjarige] wordt begeleid door een jongerenwerker en die gesprekken lijken hem goed te doen. Het is belangrijk dat [de minderjarige] ondersteuning blijft ontvangen van de jongerenwerker en dat hij gaat werken op de binnenvaart, zodat hij een positieve dagbesteding heeft. [de minderjarige] heeft ook iemand nodig die belangrijke zaken voor hem kan regelen en die belangrijke beslissingen kan nemen. De verstandhouding tussen de moeder en de tante is verstoord. Om deze reden ontstaat onrust als er zaken voor [de minderjarige] moeten worden geregeld.
3.4.
De Raad heeft een ondertoezichtstelling overwogen, maar de Raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder bereid en in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen. [de minderjarige] woont al lang niet meer bij zijn moeder en de moeder heeft herhaaldelijk verklaard geen verantwoordelijkheid voor hem meer te willen dragen. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , de jarenlange uithuisplaatsing in het vrijwillig kader, het verstoorde contact tussen de moeder en de tante en de standvastigheid van de moeder over het beëindigen van haar gezag, is de Raad van mening dat de aanvaardbare termijn is verstreken en een gezagsbeëindigende maatregel het meest passend en ook noodzakelijk is. Een voogd binnen het netwerk is overwogen, maar vanwege de verstoorde verstandhoudingen binnen het netwerk acht de Raad het in het belang van [de minderjarige] dat de GI wordt belast met de voogdij over hem. Indien de rechtbank het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen afwijst, verzoekt de Raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en om een machtiging uithuisplaatsing te verlenen om zijn verblijf bij de tante te formaliseren.
3.5.
Ter zitting is door de Raad het volgende aangevuld. Tijdens het verblijf van [de minderjarige] bij zijn tante heeft [de minderjarige] een strafbaar feit gepleegd. De tante heeft daarop besloten dat hij niet meer bij haar kan wonen. De zorgen rondom [de minderjarige] worden alleen maar groter. Hoewel de feitelijke situatie is gewijzigd, ten opzichte van de tijd dat het raadsonderzoek werd uitgevoerd, handhaaft de Raad het verzoek tot gezagsbeëindiging. De problematiek is structureel van aard en de Raad vindt dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel. De Raad vindt beëindiging van het gezag van de moeder het meest passend in de gegeven omstandigheden, mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige] . De Raad vindt het zorgelijk dat de moeder haar gezag uit handen wilde geven vanwege haar financiële situatie. Er is onvoldoende vertrouwen in de moeder. Bovendien vindt de Raad het risico groot dat [de minderjarige] verder afglijdt, nieuwe teleurstellingen te verwerken krijgt en er zaken niet geregeld worden als het gezag bij de moeder blijft.
De Raad meent dat de GI op zoek dient te gaan naar een passende woonplek voor [de minderjarige] . De Raad denkt aan een begeleid wonen traject, waar voldoende zicht op [de minderjarige] is en waar hij wordt gestimuleerd. Het moet in ieder geval een plek zijn die past bij het binnenvaarttraject. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat hij een stabiele basis met eigen plek heeft, waar hij kan opgroeien en op een positieve manier contact met zijn moeder kan onderhouden.
Als het verzoek tot gezagsbeëindiging wordt afgewezen, dient het verzoek tot ondertoezichtstelling te worden toegewezen, zodat er meer zicht komt op [de minderjarige] . [de minderjarige] zegt geen hulpverlening te willen, maar de Raad vindt het belangrijk dat wordt onderzocht of hij toch niet de behoefte heeft aan hulpverlening.

4.Het standpunt van de moeder

Primaire verzoek – gezagsbeëindiging

4.1.
Namens de moeder is ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd tegen het primaire verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging. [de minderjarige] heeft zich niet altijd netjes gedragen en dat heeft ook financiële consequenties gehad voor het gezin. Zo heeft [de minderjarige] bijvoorbeeld boetes gekregen voor het rijden zonder helm of voor het reizen met de trein zonder kaartje. De moeder heeft in het verleden aangegeven dat zij kon instemmen met de gezagsbeëindiging, omdat zij dacht dat zij dan niet meer aansprakelijk zou zijn voor die boetes. De moeder heeft een financieel bewindvoerder en krijgt wekelijks leefgeld. De boetes die [de minderjarige] kreeg, hadden een enorme impact op het gezinsinkomen. De moeder wist niet dat [de minderjarige] inmiddels zelf aansprakelijk is voor die boetes. Toen haar dit duidelijk werd, heeft zij aangegeven wel in staat te zijn om voor [de minderjarige] te zorgen en hem bij te sturen. Samen met het wijkteam heeft de moeder gezocht naar het leer-werktraject in de binnenvaart voor [de minderjarige] , ook om te zorgen dat hij weg is uit [plaats] en de omgeving die hem negatief beïnvloedt. Hiervoor moest de moeder dingen regelen met school en voor een vaarboekje. Samen met het wijkteam is het de moeder gelukt. [de minderjarige] woont inmiddels bij de moeder en er gelden voor hem strikte afspraken waaraan hij zich moet houden. De zorgen die in het raadsrapport worden genoemd, zijn zorgen uit het verleden. De moeder heeft geestelijke bagage waar zij nu hulp en begeleiding bij krijgt en heeft daardoor de dingen meer op een rij. Daarnaast was het incident tijdens het verblijf bij de tante voor [de minderjarige] een realisatiemoment dat hij zich anders moet gaan gedragen.
Secundaire verzoek – ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
4.2.
De moeder kan instemmen met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De moeder staat open voor hulpverlening en [informant] ook. De moeder kan zich niet verenigen met het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen. Namens de moeder wordt hiertoe het volgende aangevoerd. [de minderjarige] woont nu bij de moeder en dat gaat goed. Er gelden afspraken waar [de minderjarige] zich aan moet houden. Bovendien zal het binnenvaarttraject starten in de week van 18 december 2023. Met de binnenvaart is [de minderjarige] een aantal dagen aan boord van het schip en dus weg van huis. Dit maakt dat de uithuisplaatsing niet nodig is en bovendien is het voor [de minderjarige] fijn om dan thuis te komen bij het gezin. Verder is van belang dat [de minderjarige] zelf aangeeft thuis bij de moeder te willen wonen. Ook wordt nog naar voren gebracht dat in het kader van de ondertoezichtstelling de GI kan monitoren of een uithuisplaatsing in de toekomst noodzakelijk is.

5.De beoordeling

Gezagsbeëindiging

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat een gezagsbeëindiging een verstrekkende maatregel is die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder als de minderjarige. Er moet steeds worden bekeken of een minder ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel ingezet kan worden en instandhouding van het gezag moet niet als zodanig een ontwikkelingsbedreiging vormen. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat niet aan de criteria van artikel 1:266 BW is voldaan en zal zij het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder afwijzen.
5.3.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Sinds december 2021 is bij [de minderjarige] sprake van schoolverzuim en drugsgebruik en is hij meerdere malen in aanraking gekomen met de politie. Door het overlijden van zijn oma is zijn vaste structuur weggevallen en zijn er het afgelopen jaar meerdere wisselingen in zijn woon- en opvoedsituatie geweest. De rechtbank deelt dan ook de zorgen die de Raad heeft geuit en stelt vast dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De rechtbank heeft echter nog wel de gerechtvaardigde verwachting dat de moeder binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen.
5.4.
[de minderjarige] is grotendeels bij de oma opgegroeid. Het is niet duidelijk geworden wat destijds heeft geleid tot de beslissing dat [de minderjarige] bij zijn oma zou gaan wonen en daar lange tijd is gebleven. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat dit te maken had met de onkunde of onwil van de moeder om de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] te dragen. Er is in het verleden nooit sprake geweest van een ondertoezichtstelling of een andere kinderbeschermingsmaatregel. Na het overlijden van de oma is [de minderjarige] bij de tante gaan wonen, kennelijk omdat hij dit zelf wilde. Vanwege een strafrechtelijk incident waarbij [de minderjarige] betrokken is geweest, kon hij niet meer bij zijn tante wonen en is hij bij de moeder gaan wonen. De rechtbank constateert dat de moeder toen haar verantwoordelijkheid als opvoeder heeft genomen door [de minderjarige] weer bij haar thuis te laten wonen. Dat [de minderjarige] gedurende een groot gedeelte van zijn leven bij zijn oma is opgegroeid, doet daar niet aan af. Hoewel de moeder in het verleden niet altijd de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] heeft genomen, zij een belaste voorgeschiedenis heeft en zorgelijke uitspraken omtrent het gezag heeft gedaan, ziet de rechtbank nog ruimte voor de moeder om te groeien in haar opvoedersrol. De moeder heeft na het overlijden van de oma nog geen volwaardige kans gehad om te laten zien dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. Bovendien is niet gebleken dat de moeder eerder hulpverlening - in vrijwillig of gedwongen kader - heeft gehad om op een juiste manier invulling te geven aan haar opvoedersrol en haar gezag. Van het zijn verstreken van de aanvaardbare termijn is naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake. De rechtbank vindt het belangrijk dat de moeder de kans krijgt om haar verantwoordelijkheid als opvoeder te nemen nu [de minderjarige] weer bij haar woont. Daarmee kan bovendien worden voorkomen dat [de minderjarige] een gevoel van afwijzing ervaart doordat zijn moeder niet meer over hem kan beslissen omdat zij geen gezag heeft. Dit zou [de minderjarige] namelijk het gevoel kunnen geven dat zijn moeder haar handen van hem aftrekt. Met het ondersteunen van [de minderjarige] bij het regelen van het binnenvaarttraject heeft de moeder laten zien dat zij bereid is het gezag over [de minderjarige] te dragen. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat de moeder nog de kans krijgt om met hulpverlening te laten zien dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen.
5.5.
Ook neemt de rechtbank in overweging dat de Raad gelijktijdig met het onderzoek naar [de minderjarige] een onderzoek heeft gedaan naar een ondertoezichtstelling van zijn zusjes die bij de moeder wonen. Daarbij is de Raad tot de conclusie gekomen dat een ondertoezichtstelling van de zusjes niet nodig is. De Raad gaat er dus van uit dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van deze kinderen kan dragen.
5.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat door de Raad niet is gesteld dat sprake is van misbruik van het gezag door de moeder (artikel 1:266, lid 1, onder b BW). De rechtbank is ook niet van zodanige omstandigheden gebleken dat beëindiging van het gezag van de moeder op deze grond gerechtvaardigd is. Verder is niet gebleken dat instandhouding van het gezag van de moeder voor [de minderjarige] een ontwikkelingsbedreiging op zichzelf vormt.
5.7.
Gelet op voorgaande overwegingen, de gewijzigde omstandigheden en de gedateerde informatie in het raadsrapport, acht de rechtbank het verzoek om het gezag te beëindigen prematuur en te verstrekkend. Het is eerst aan de GI om in het kader van de ondertoezichtstelling, zoals hierna in 5.8. en verder al worden overwogen, passende hulpverlening in te zetten om de moeder te ondersteunen bij de invulling van haar opvoedersrol en haar gezag.
Ondertoezichtstelling
5.8.
Zoals uit overweging 5.3 blijkt, is de rechtbank van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat hiermee is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW.
5.9.
De rechtbank voegt daaraan nog het volgende toe. Gebleken is dat er sinds december 2021 zorgen zijn over de schoolgang en dagbesteding van [de minderjarige] en zijn netwerk van ‘foute vrienden’. Inmiddels is [de minderjarige] toegelaten tot het binnenvaarttraject en lijkt het erop dat [de minderjarige] zich bij de moeder thuis houdt aan de afspraken. Dit zijn positieve ontwikkelingen, maar deze nieuwe situatie is nog pril en hiermee zijn de zorgen niet weggenomen. Het binnenvaarttraject moet namelijk nog starten en [de minderjarige] moet dus nog laten zien dat hij gemotiveerd aan de slag gaat en dit traject afmaakt. Ook is het voor de moeder onvoldoende duidelijk hoe zij [de minderjarige] kan begeleiden in deze fase van zijn leven. De moeder moet hierbij hulp krijgen, zodat zij handvatten krijgt om [de minderjarige] op het rechte pad te houden en hem te begeleiden naar volwassenheid. De rechtbank vindt het belangrijk dat de GI start met de inventarisatie welke hulpverlening de moeder nodig heeft om op een juiste manier invulling te geven aan haar ouderschap. Tot slot is een zorg dat het sinds het overlijden van de oma onrustig is voor [de minderjarige] . Hoewel [de minderjarige] heeft aangegeven geen hulp nodig te hebben bij de verwerking van het verlies van zijn oma, die jarenlang zijn opvoeder is geweest, vindt de rechtbank het belangrijk dat er meer zicht komt op het welbevinden van [de minderjarige] en op de vraag of [de minderjarige] behoefte heeft aan hulpverlening.
5.10.
De zorgen over [de minderjarige] zijn wezenlijk en de moeder is op dit moment onvoldoende in staat om de bedreigingen zelfstandig weg te nemen. De rechtbank vindt een gedwongen kader dan ook noodzakelijk. De GI kan dan regie voeren en de nodige hulpverlening inzetten om zowel de moeder als [de minderjarige] te ondersteunen.
5.11.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling in ieder geval moet worden gewerkt, zijn:
  • de zorgen over de schoolgang en dagbesteding van [de minderjarige] ;
  • de zorgen in het strafrechtelijk kader;
  • het ontbreken van zicht op de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] op passende wijze te begeleiden en invulling te geven aan haar ouderrol en daarmee haar gezag.
Machtiging uithuisplaatsing
5.12.
Uit de toelichting van de Raad ter zitting leidt de rechtbank af dat Raad zijn verzoek in dit kader wijzigt in een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (en niet een netwerkpleeggezin) te verlenen. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de criteria van artikel 1:265b BW en zal het verzoek van de Raad dan ook afwijzen.
5.13.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheden aanmerkelijk zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van het raadsonderzoek. Dat op dit moment een uithuisplaatsing noodzakelijk is, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de feiten en omstandigheden. Na zijn verblijf bij de tante woont [de minderjarige] weer bij de moeder. Niet is gebleken dat de situatie bij de moeder thuis op dit moment onhoudbaar, onveilig of anderszins ongeschikt is voor [de minderjarige] . Weliswaar heeft de moeder moeite om [de minderjarige] op een passende manier te begeleiden in deze fase van zijn leven, maar daarvoor kan zij in het kader van de ondertoezichtstelling hulp krijgen. Bovendien maakt dit nog niet dat een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Ook neemt de rechtbank in overweging dat de Raad nog geen onderzoek heeft gedaan naar wat dan een passende plek zou zijn voor [de minderjarige] , laat staan dat er zicht is op een plek waar [de minderjarige] terecht zou kunnen. Mocht tijdens de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] blijken dat hulpverlening niet toereikend is om zijn verblijf bij de moeder in goede banen te leiden, dan kan de GI bezien of zij een uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk acht en daartoe een verzoek doen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] , te [plaats] , onder toezicht van de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, met ingang van 8 januari 2024 tot 8 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Hoorn, mr. M.A.J. Berkers en mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2024, in aanwezigheid van mr. D.A. Lengyel als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.