ECLI:NL:RBNHO:2024:834

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/15/346954 / JU RK 23-1907
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met traumaklachten en hechtingsproblemen

Op 9 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, [de moeder] en [de vader], niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren in het belang van [de minderjarige]. Dit heeft geleid tot een vicieuze cirkel, waarbij [de minderjarige] nog niet openstaat voor individuele behandeling van haar trauma’s. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot aan haar meerderjarigheid, met de verwachting dat zij kan starten met individuele therapie om haar ontwikkeling te bevorderen.

De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, omdat [de minderjarige] in de thuissituatie veel heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt en de relatie met haar ouders lange tijd verstoord is geweest. Ondanks verbeteringen in het contact tussen [de minderjarige] en haar moeder, is het niet in het belang van [de minderjarige] om nu teruggeplaatst te worden. De vader is momenteel opgenomen voor zijn eigen problematiek, waardoor [de minderjarige] ook niet bij hem kan verblijven. De kinderrechter heeft geoordeeld dat [de minderjarige] behoefte heeft aan stabiliteit en duidelijkheid, wat momenteel geboden wordt in de jeugdhulpvoorziening waar zij verblijft.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die door de ouders of andere belanghebbenden kunnen worden ingesteld. De kinderrechter heeft de zaak op 9 januari 2024 mondeling behandeld en de beschikking op schrift gesteld op 16 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/346954 / JU RK 23-1907
Datum uitspraak: 9 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam)te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] (Brazilië), hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 24 november 2023;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 27 december 2023;
  • het e-mailbericht van de groepsleider van KSG [KSG] van 9 januari 2023 waarin de mening van [de minderjarige] is verwoord.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.3.
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting afzonderlijk door de kinderrechter in raadkamer te worden gehoord, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Zij heeft in plaats daarvan haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft de Braziliaanse nationaliteit. De vader en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een accommodatie jeugdhulpaanbieder van Levvel, te weten de kleinschalige groep (KSG) [KSG] in [plaats] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 januari 2022 [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling is verlengd tot 13 januari 2024.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 februari 2022 is een machtiging verleend om [de minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen, met ingang van 25 februari 2022 voor de duur van vier weken. De kinderrechter heeft vervolgens bij beschikking van 9 maart 2022 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 9 september 2022, welke uithuisplaatsing nadien is verlengd en nu nog voortduurt tot 13 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van elf maanden, tot aan haar meerderjarigheid. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. Ingrijpende gebeurtenissen en herhaaldelijke onveiligheid in [de minderjarige] haar kindertijd hebben geleid tot traumaklachten en hechtingsproblemen. Omdat zij vroeger veel onvoorspelbaarheid heeft ervaren kan ze zich dwingend en controlerend opstellen in relatie tot haar ouders. Emoties heeft ze geleerd te onderdrukken, in plaats van om steun te vragen en zich te laten troosten. In augustus 2023 is diagnostiek vanuit Levvel afgerond, waarbij de diagnose licht verstandelijke beperking is vastgesteld en een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. [de minderjarige] staat nog niet open voor individuele hulp (IPA/Qpido). Levvel gunt [de minderjarige] een trauma-behandeling, maar essentieel is dat dat alleen gebeurt wanneer [de minderjarige] er zelf aan toe is en dat zij de regie in eigen handen kan houden.
Sinds de zomer 2023 (na een vakantie met de groep) lijkt [de minderjarige] een andere (positieve) kijk op de groepsleiding te hebben gekregen. De groepsleiding kan de laatste tijd veel meer met [de minderjarige] in gesprek en [de minderjarige] vraagt ook zelf actief om adviezen en handvatten. [de minderjarige] is nog steeds wel veel op straat en er is weinig zicht op wat zij echt doet en in wat voor situaties zij zich mogelijk begeeft. Ook is er sprake van drugsgebruik. De schoolgang van [de minderjarige] loopt niet goed. Zo is zij afgelopen schooljaar niet overgegaan omdat zij teveel achterstand had door het vele verzuim. [de minderjarige] is daardoor teruggegaan naar MBO 1 aan het [College] College. Zij weigert naar school te gaan, maar is hierin wel proactief op zoek naar een andere route.
Vanuit Levvel is systeemtherapie gestart waarbij positieve stappen in de ouder-kindrelatie worden gezet. In de afgelopen maanden is het contact tussen [de minderjarige] en de moeder verbeterd. [de minderjarige] en vader hebben weinig contact met elkaar. De vader is momenteel opgenomen bij [stichting] in [plaats] voor een langdurige behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. Tussen de ouders is sprake van een gebrek aan (constructieve) communicatie.
Hoewel [de minderjarige] positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling, blijft er sprake van kwetsbaarheden waardoor betrokkenheid van de GI nog nodig is. Daarbij komt dat [de minderjarige] qua zelfstandigheid nog een weg te gaan heeft. Levvel verwacht dat [de minderjarige] nog twee tot drie jaar nodig heeft op de groep.
3.3.
De gezinsvoogd heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat het belangrijkste doel voor de aankomende periode is te bewerkstelligen dat [de minderjarige] bereid is individuele behandeling aan te gaan voor het verwerken van gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt. [de minderjarige] blijft nu namelijk frequent een terugval hebben vanwege die onverwerkte trauma’s. Omdat de verwachting is dat dit niet binnen een jaar zal lukken, zal de GI verlengde jeugdhulp aan gaan vragen. Verder heeft de gezinsvoogd aangegeven dat zij ook bij de ouders positieve veranderingen ziet; de vader is goed aan zichzelf aan het werken en de moeder is in de afgelopen jaren een stuk krachtiger geworden. Het lukt de moeder nu ook om consequent te zijn.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft ter zitting aangegeven achter de verzoeken te staan. Als [de minderjarige] bij KSG [KSG] wil blijven, dan respecteert de moeder dat. De moeder ziet [de minderjarige] bijna dagelijks en probeert haar ook te motiveren om naar school te gaan. De moeder zou graag zien dat [de minderjarige] de hulp gaat krijgen die zij nodig heeft.
4.2.
Hoewel de vader niet ter zitting aanwezig was, heeft de gezinsvoogd aangegeven dat zij hem drie weken geleden heeft bezocht in de kliniek en dat hij toen heeft aangegeven eveneens achter de verzoeken te staan.

5.De mening van de minderjarige

[de minderjarige] heeft schriftelijk aangegeven dat zij het fijn zou vinden als zij bij KSG [KSG] kan blijven. Zij vindt het daarom niet erg als de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengd worden.

6.De beoordeling

Rechtsmacht

6.1.
Door de omstandigheid dat de moeder de Braziliaanse nationaliteit heeft, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek van de GI. Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] zich in Nederland bevindt, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 7 Brussel II ter rechtsmacht toe ter zake van het verzoek. Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is in dit geval het Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
6.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreigingen bestaan eruit dat zij last heeft van traumaklachten en hechtingsproblemen als gevolg van heftige gebeurtenissen in het verleden, waaronder vele verhuizingen, verslavingsproblematiek van de vader, agressie en ruzies tussen [de minderjarige] en de moeder en spanningen tussen de ouders. Tussen de ouders is sprake van een gebrek aan constructieve communicatie. [de minderjarige] heeft haar verleden nog niet verwerkt, met als gevolg dat zij tot op heden frequent terugvallen blijft hebben. Zij laat risicovol gedrag zien, wat mogelijk ook samenhangt met de licht verstandelijke beperking die recent is vastgesteld. Hierdoor zal het inschatten van sociale situaties en risico’s moeilijk voor haar zijn. [de minderjarige] is beïnvloedbaar vanwege haar problematiek en loopt het risico vanuit somberheid of een laag zelfbeeld spanning op te zoeken. Daarnaast is er sprake van schoolverzuim; de leerplichtambtenaar is betrokken.
6.3.
Hoewel de ouders zich meewerkend opstellen naar de hulpverlening, is er onvoldoende vertrouwen dat zij onder eigen verantwoordelijkheid de hulpverlening kunnen dan wel gaan organiseren om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] weg te nemen. Het lukt de ouders niet om in het belang van [de minderjarige] op een constructieve manier met elkaar te communiceren. Daarbij komt dat [de minderjarige] tot op heden nog niet open staat voor individuele behandeling om haar trauma’s te verwerken. Dit maakt er sprake blijft van een vicieuze cirkel.
6.4.
Het is nog onduidelijk of de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of een van hen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen. De kinderrechter gaat hier vooralsnog wel vanuit.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de ernst van de problematiek en de nog in te zetten (individuele) hulpverlening, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met elf maanden, tot aan de meerderjarigheid van [de minderjarige] . De kinderrechter gunt het [de minderjarige] dat zij kan starten met individuele therapie zodat zij goede keuzes leert maken en haar schoolgang kan hervatten.
6.6.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). [de minderjarige] heeft in de thuissituatie veel (heftige gebeurtenissen) meegemaakt en de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] is lange tijd verstoord geweest. Hoewel het contact tussen hen sinds de uithuisplaatsing is verbeterd, is het gelet op de ingewikkelde dynamiek in hun onderlinge relatie en het onverwerkte verleden niet in het belang van [de minderjarige] om nu teruggeplaatst te worden bij de moeder. De vader is momenteel voor langere tijd opgenomen om te werken aan zijn eigen problematiek, zodat [de minderjarige] ook niet bij de vader terecht kan. [de minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid en een stabiele woonplek, waarbij aandacht is voor de rol van de ouders. Dit alles wordt haar op de huidige groep geboden. Gelet hierop zal ook de machtiging uithuisplaatsing worden verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot 11 december 2024;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 11 december 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024 door mr. F.G. Hijink, kinderrechter, in aanwezigheid van S.M.J. Boon als griffier, en op schrift gesteld op 16 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.