ECLI:NL:RBNHO:2024:8336

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/346649 FT RK 23-796
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) en niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een schuldenaar om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp). De schuldenaar had in november 2023 een verzoek ingediend, maar de rechtbank verklaarde hem niet-ontvankelijk. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat er voorafgaand aan het verzoek geen volledig minnelijk traject had plaatsgevonden. De schuldenaar had in mei 2021 een minnelijk aanbod gedaan aan zijn schuldeisers, maar dit aanbod was door een deel van de schuldeisers afgewezen. De gemeente had het dossier afgesloten omdat de schuldenaar zijn informatieplicht had geschonden door niet te melden dat hij voor 1/3 eigenaar was van een woning die met overwaarde was verkocht.

De rechtbank overwoog dat er tussen het eerste minnelijk traject en het wsnp-verzoek van de schuldenaar drie jaar later geen erkende schuldhulpverlener betrokken was en dat er geen nieuw minnelijk aanbod was gedaan op basis van actuele gegevens. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was geweest in het laten ontstaan van zijn schulden, aangezien hij geen aanspraak had gemaakt op de overwaarde van de woning. De rechtbank benadrukte dat het aanbod aan de schuldeisers meer dan drie jaar geleden was gedaan en dat er sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen waren die de situatie van de schuldenaar zouden rechtvaardigen.

Ten overvloede merkte de rechtbank op dat, zelfs als de schuldenaar ontvankelijk was verklaard, zijn verzoek zou zijn afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk was dat hij te goeder trouw was geweest. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar had moeten aflossen op zijn schulden met de overwaarde van de woning, die hij niet had opgeëist. De rechtbank verklaarde de schuldenaar uiteindelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek om toegelaten te worden tot de wsnp.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND schuldsaneringsregelingverzoek niet-ontvankelijk

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: C/15/346649/FT RK 23-796
vonnis van 15 augustus 2024
op het verzoek van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [plaats],
wonende te [plaats],
schuldenaar.

1.De procedure

1.1.
Op 30 november 2023 heeft schuldenaar een verzoek met bijlagen tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) gedaan en daarbij om verkorting van de wsnp-termijn verzocht.
1.2.
Op 20 februari 2024 heeft een eerste mondelinge behandeling van het verzoek plaats gehad. Daarbij was schuldenaar aanwezig zonder schuldhulpverlener. Aan schuldenaar is toen de gelegenheid gegeven om alle ontbrekende en recente stukken die bij een wsnp-verzoek vereist zijn alsnog in te dienen met behulp van een schuldhulpverlener.
1.3.
Na enige aanhouding is op 6 augustus 2024 de mondelinge behandeling voortgezet. Schuldenaar is ter zitting verschenen zonder schuldhulpverlener.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank verklaart een verzoek van een schuldenaar om toegelaten te worden tot de wsnp in beginsel niet-ontvankelijk, als er voorafgaand aan het toelatingsverzoek geen minnelijk traject heeft plaats gevonden, dan wel dat het minnelijk traject niet volledig is afgerond. De rechtbank overweegt het volgende.
2.2.
Schuldenaar heeft zelfstandig met behulp van een sociaal raadsvrouw een wsnp-verzoek ingediend met diverse bijlagen. Een van die bijlagen is een rapportage van zijn toenmalige schuldhulpverlener, schuldbemiddelingsinstantie gemeente [plaats] (hierna: de gemeente) van 2 december 2022, evenals de zogeheten 285 lid 1 Fw-verklaring van dezelfde datum. Hieruit blijkt het volgende.
In 2020 heeft schuldenaar zich gemeld bij de gemeente. Namens schuldenaar heeft de gemeente in mei 2021 aan de preferente schuldeisers aangeboden om 1,08 % van hun vordering te betalen en aan de concurrente schuldeisers een percentage van 0,54 %. Dat aanbod is door twee van de negen schuldeisers niet geaccepteerd en besloten werd om een wsnp-verzoek in te dienen. In verband met die aanvraag heeft de gemeente onder andere het Kadaster geraadpleegd. Toen is gebleken dat schuldenaar al vóór de start van de schuldregeling voor 1/3e deel eigenaar was van de woning van zijn ouders aan de [adres] te [plaats]. Schuldenaar heeft die informatie niet doorgegeven aan de gemeente. Het aanbod dat zij in mei 2021 heeft gedaan bleek daarom achteraf in verband met de woning niet correct. Daarnaast heeft schuldenaar de gemeente ook niet op de hoogte gebracht van de verkoop van de woning op 14 juli 2022. De overwaarde is overgemaakt op het rekeningnummer van zijn ouders. De gemeente heeft op 23 november 2022 de schuldhulpverlening beëindigd op grond van schending van de inlichtingenplicht (artikel 6 Wgs).
Schuldenaar vindt niet dat het voorgaande onder de inlichtingenplicht valt. Hij was alleen voor 1/3 eigenaar van de woning omdat dat moest van de bank, zodat hij ook voor een deel een hypotheek kon afsluiten. Zijn ouders konden dat namelijk niet geheel, zodat schuldenaar heeft besloten een hypotheek van € 20.000,- af te sluiten. Zijn ouders hebben altijd in de woning gewoond en de lasten, waaronder de lasten verbonden aan de hypothecaire schuld van € 20.000,-, betaald. Hij vindt dan ook niet dat hij recht heeft op enige overwaarde.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat het aanbod aan de schuldeisers meer dan drie jaar geleden gedaan is. Hoewel schuldenaar heeft verklaard dat er in de tussentijd niets veranderd is aan zijn situatie acht de rechtbank dat niet voldoende overtuigend. De afgelopen drie jaar is er immers geen bevoegde schuldhulpverlenende instantie betrokken en kan hier dan ook geen uitsluitsel over worden gegeven. Bovendien is denkbaar dat schuldeisers nu, meer dan drie jaar later, anders op een aanbod reageren dan drie jaar geleden.
2.4.
Nu er recentelijk geen minnelijk aanbod is gedaan op basis van de huidige informatie en het minnelijk traject dus niet volledig is doorlopen, zal de rechtbank schuldenaar niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om toegelaten te worden tot de wsnp.
2.5.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat als schuldenaar wel ontvankelijk zou zijn verklaard, zijn verzoek zou zijn afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is dat hij ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden de afgelopen drie jaar te goeder trouw is geweest. Vaststaat immers dat de woning, waarvan schuldenaar voor 1/3 eigenaar was, met overwaarde is verkocht.
Volgens schuldenaar komt 1/3 deel van de overwaarde neer op een bedrag van circa € 78.000,--. Hoewel schuldenaar heeft gesteld dat hij geen recht heeft op dit bedrag, omdat hij dat met zijn ouders heeft afgesproken, blijkt dat verder nergens uit. Aannemelijk is eerder dat dit bedrag aan de schuldeisers ten goede had moeten komen.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart schuldenaar niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Kanninga-Jonker en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 15 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.