ECLI:NL:RBNHO:2024:8325

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
11155800 \ VV EXPL 24-112
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de kantonrechter en verwijzing naar de rechtbank Amsterdam in een kort geding over geldvordering en rechtstitel

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Corpocon Legal/letselschadeclaim.nl B.V. en een gedaagde partij. Corpocon vorderde een geldbedrag van € 22.990,00 van de gedaagde, die eerder letselschade had geleden door een aanslag in 2011. De gedaagde betwistte de rechtstitel van de vordering en vorderde in reconventie de afgifte van zijn dossier door Corpocon. De kantonrechter oordeelde dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, omdat de vordering van Corpocon voortvloeide uit een overeenkomst met een forumkeuzebeding dat de rechtbank Amsterdam als bevoegde instantie aanwees. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de voorzieningenrechter van de sector civiel, handel, van de rechtbank Amsterdam. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11155800 \ VV EXPL 24-112
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2024
in de zaak van
CORPOCON LEGAL/LETSELSCHADECLAIM.NL B.V.,
te [plaats 2],
eisende partij,
hierna te noemen: Corpocon,
gemachtigde: mr. C.W. Simonis,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. O.J. Praamstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10
- de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele conclusie tot verwijzing en conclusie van eis in reconventie met producties 1 t/m 11
- de aanvullende producties 11 en 12 van de zijde van Corpocon
- de mondelinge behandeling van 18 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van mr. Praamstra namens [gedaagde].
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Corpocon is een onderneming die zich richt op de afwikkeling van letselschade.
2.2.
[gedaagde] is slachtoffer van de aanslag die op 9 april 2011 door [betrokkene] is gepleegd in winkelcentrum ‘[winkelcentrum]’ in [plaats 2]. [gedaagde] heeft Corpocon ingeschakeld voor de afwikkeling van de schade die hij heeft geleden als gevolg van die aanslag.

3.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie
3.1.
Corpocon vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en koste rechtens, [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na dit vonnis een bedrag van € 22.990,00 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is, primair te rekenen vanaf 8 april 2024, subsidiair te rekenen vanaf de datum van dagvaarden.
3.2.
Corpocon legt aan de vordering het volgende ten grondslag. In 2011 hebben partijen een overeenkomst gesloten waarbij [gedaagde] aan Corpocon de opdracht heeft gegeven tot bijstand in de afwikkeling van schade die hij heeft geleden bij de aanslag die op 9 april 2011 door [betrokkene] is gepleegd in een winkelcentrum in [plaats 2]. Corpocon heeft de procedures en het buitengerechtelijke traject gefinancierd in ruil voor een (loon)aanspraak van 20% van de aan [gedaagde] toekomende schadevergoeding. Dit percentage is in 2014 in een aanvullende overeenkomst verhoogd naar een percentage van 30%. De inspanningen van Corpocon hebben ertoe geleid dat [gedaagde] op 8 april 2024 een (rest)bedrag van € 107.500,- uitgekeerd heeft gekregen. Partijen discussiëren over het verschuldigde percentage, maar [gedaagde] heeft in zijn e-mail van 8 april 2024 erkend een bedrag van € 22.990,- inclusief btw verschuldigd te zijn. [gedaagde] moet daarom in ieder geval dit niet betwiste bedrag aan Corpocon betalen.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert bij vonnis, Corpocon te veroordelen tot afgifte aan [gedaagde] van een kopie van het volledige dossier betreffende de behandeling van [gedaagde]'s zaak door Corpocon (en haar voorgangers), met daarin alle correspondentie met [gedaagde] en met derden over de schadeafwikkeling, alsmede alle andere stukken die vergaard of gewisseld zijn in het kader van de schadeafwikkeling sinds 5 mei 2011, binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag, voor iedere dag gedurende welke Corpocon nalaat aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 35.000,-.
3.4.
[gedaagde] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] overweegt om in rechte terugbetaling te vorderen van het bedrag dat hij eerder aan Corpocon heeft betaald. Omdat [gedaagde] zich een goed en volledig beeld wil vormen over de werkzaamheden die Corpocon heeft verricht, wenst [gedaagde] een kopie van het dossier met alle stukken aangaande de door haar behandelde zaak van [gedaagde] te ontvangen. [gedaagde] verwacht dat Corpocon niet vrijwillig aan haar verplichting zal voldoen en verzoekt daarom de veroordeling te versterken met een dwangsom.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde] vordert in het incident de zaak te verwijzen naar de voorzieningenrechter van de sector civiel van de rechtbank Amsterdam.
4.2.
[gedaagde] legt aan de incidentele vordering ten grondslag dat Corpocon zich beroept op een vordering die voortvloeit uit de door haar als productie 2 in het geding gebrachte overeenkomst. Die overeenkomst bevat een forumkeuzebeding op grond waarvan uitsluitend de rechtbank Amsterdam bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Verder is de rechtstitel van de vordering groter dan € 25.000,-, ondanks de omstandigheid dat Corpocon in dit kort geding een voorschot vordert van minder dan € 25.000,-. [gedaagde] voert verweer tegen de rechtstitel waarop de vordering is gegrond, zodat de zaak behoort te worden behandeld door de voorzieningenrechter van een andere kamer dan de kamer voor kantonzaken.
4.3.
Corpocon betoogt dat er wel een overeenkomst is en dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is om de vorderingen kennis te nemen. Op grond van artikel 108 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het forumkeuzebeding uit de overeenkomst niet van toepassing bij een vordering onder de € 25.000,-, maar moet voor het bepalen van de bevoegde rechtbank aangesloten worden bij de woonplaats van [gedaagde].
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 108 Rv en de door Corpocon als productie 2 overgelegde overeenkomst de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij uitsluiting bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Verder moet beoordeeld worden of de kantonrechter in dit geval de aangewezen rechter is. Indien een vordering niet hoger is dan € 25.000,- maar wel gegrond is op een rechtstitel met een belang van meer dan € 25.000,- dan is de bevoegdheid van de kantonrechter afhankelijk van het standpunt dat de gedaagde partij inneemt. Als de gedaagde niet alleen verweer voert tegen de hoogte van het bedrag, maar ook tegen de rechtstitel dan is een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank bevoegd. Dat is hier aan de orde, aangezien [gedaagde] de rechtstitel betwist. Dit betekent dat de voorzieningenrechter van een andere kamer dan de kamer voor kantonzaken bevoegd is, namelijk de sector civiel, handel.
5.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hangt de reconventionele vordering dusdanig samen met de vorderingen in conventie, dat zich dit tegen afzonderlijke behandeling verzet. De zaak in reconventie dient daarom behandeld en beslist te worden door de rechter die de zaak in conventie behandelt en beslist. Zoals hiervoor uiteengezet is dat de voorzieningenrechter van de sector civiel, handel, van de rechtbank Amsterdam.
5.3.
De voorzieningenrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren en de zaak – zowel in conventie als in reconventie – op de voet van artikel 110 lid 2 in de stand waarin deze zich bevindt, verwijzen naar de voorzieningenrechter van de sector civiel, handel, van de rechtbank Amsterdam.
5.4.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
6.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van Corpocon in de hoofdzaak kennis te nemen;
6.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de beslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
6.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de voorzieningenrechter van de sector civiel, handel, van de rechtbank Amsterdam,
6.4.
bepaalt dat Corpocon na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR),
6.5.
bepaalt dat [gedaagde] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR),
6.6.
deelt mee dat van een partij die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of;
een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024.
1589