In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel binnendringen en ontucht met twee minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het seksueel binnendringen van het veertienjarige slachtoffer [slachtoffer 1], omdat er onvoldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet voldoende werd gestaafd door andere bewijsmiddelen, waardoor niet voldaan was aan het bewijsminimum. De verklaring van de verdachte werd als consistent en stellige ontkenning van de beschuldigingen beschouwd.
Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het seksueel binnendringen van het andere slachtoffer, [slachtoffer 2], die op het moment van de feiten veertien jaar oud was. De verdachte had met [slachtoffer 2] afgesproken en had seks met haar, waarbij hij ten onrechte aannam dat zij ouder was. De rechtbank benadrukte dat de minderjarigheid van [slachtoffer 2] een geobjectiveerd bestanddeel is van de tenlastelegging en dat de verdachte niet had mogen afgaan op zijn inschatting van haar leeftijd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte mee. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte vrijgesproken werd van het feit waar de vordering op gebaseerd was.