ECLI:NL:RBNHO:2024:8241

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/328032 / HA ZA 22-303
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een stallingsovereenkomst en faillissement van gedaagden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om de ontbinding van een stallingsovereenkomst tussen Leaseboot B.V. en een vennootschap onder firma (VOF) met twee vennoten. Na het gelasten van een mondelinge behandeling zijn zowel de VOF als één van de vennoten failliet verklaard. Later bleek dat ook de andere vennoot failliet was. De rechtbank heeft de procedure in conventie voor de meeste vorderingen geschorst op grond van artikel 29 van de Faillissementswet, maar heeft de vordering tot ontbinding van de stallingsovereenkomst inhoudelijk beoordeeld en toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de VOF tekortgeschoten was in de nakoming van de stallingsovereenkomst en in verzuim was.

Leaseboot vorderde onder andere de ontbinding van de stallingsovereenkomst en betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VOF niet tijdig het adres van de stallingslocatie heeft meegedeeld, wat een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst opleverde. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie van de VOF en de andere gedaagde afgewezen, omdat de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van Leaseboot toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/328032 / HA ZA 22-303
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
LEASEBOOT B.V.,
te Blaricum,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Leaseboot,
advocaat: mr. S. Ploegmakers,
tegen

1.[VOF] ,

te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard,
advocaat: voorheen mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
te gemeente [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
3.
[gedaagde sub 3],
te gemeente [woonplaats] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie (met uitzondering van gedaagde 3),
hierna te noemen respectievelijk [VOF] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en (samen) [gedaagden]
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over verschillende overeenkomsten die tussen partijen zijn afgesloten. [gedaagden] zijn een vennootschap onder firma en de twee vennoten daarvan. Na het gelasten van een mondelinge behandeling zijn de vennootschap onder firma en één van de vennoten failliet verklaard. Na het wijzen van een inhoudelijk tussenvonnis bleek dat ook de andere vennoot inmiddels failliet was verklaard. De procedure in conventie is wat betreft de meeste vorderingen van rechtswege geschorst op grond van artikel 29 van de Faillissementswet. De vordering tot ontbinding van de stallingsovereenkomst is wel inhoudelijk beoordeeld en wordt toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de vennootschap onder firma is tekortgeschoten in de nakoming daarvan en op dat punt in verzuim was.
De vorderingen in reconventie zijn ook inhoudelijk beoordeeld en worden afgewezen, alleen al omdat de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024 (hierna: het tussenvonnis);
- de akte na tussenvonnis van Leaseboot van 24 april 2024;
- de akte na tussenvonnis van Leaseboot van 19 juni 2024 waarin vonnis wordt gevraagd.
1.2.
Nadat het tussenvonnis is gewezen, heeft mr. Slager, tot dan nog advocaat van [gedaagde sub 2] , per bericht van 11 april 2024 laten weten dat [gedaagde sub 2] op 27 februari 2024 failliet is verklaard. Hij heeft zich per die datum als advocaat van [gedaagde sub 2] onttrokken.
Mr. G.A. de Wit, curator van [VOF] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] , heeft per e-mail van 20 juni 2024 laten weten dat de boedel instemt met het wijzen van vonnis.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Omdat [gedaagde sub 2] inmiddels net als [VOF] en [gedaagde sub 3] failliet is, geldt de situatie in conventie en in reconventie zoals die in het tussenvonnis is beschreven ten aanzien van [gedaagde sub 3] , die net als [gedaagde sub 2] vennoot van [VOF] is, ook voor hem.
2.2.
Leaseboot en [gedaagde sub 2] zijn bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om zich op verschillende punten, zowel in conventie als in reconventie, uit te laten. Alleen Leaseboot heeft daarvan gebruik gemaakt. Wat betreft de voorlopige oordelen or de vorderingen van Leaseboot onder I en II heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft zij laten weten de curator niet in het geding te zullen oproepen.
in conventie
2.3.
Met het oog op de leesbaarheid van het vonnis worden hieronder de vorderingen, zoals opgenomen onder 3.1 van het tussenvonnis, ingevoegd:
Leaseboot vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairvoor recht verklaart dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden per 5 augustus 2021, waardoor een ongedaanmakingsverbintenis is ontstaan, dan wel
subsidiairde koopovereenkomst gerechtelijk ontbindt, waardoor een ongedaanmakingsverbintenis ontstaat;
II. de stallingsovereenkomst gerechtelijk ontbindt;
III. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt aan Leaseboot te voldoen een bedrag van € 75.042,- ter zake de terug te betalen aanbetaling uit hoofde van de koopovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt aan Leaseboot te voldoen een bedrag van € 32.733,- ter zake schadevergoeding uit hoofde van de koopovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt aan Leaseboot te voldoen een bedrag van € 55.097,98 ter zake schadevergoeding uit hoofde van de stallingsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het conservatoir beslag ten bedrage van € 2.098,64;
VII. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt aan Leaseboot te voldoen een bedrag van € 2.403,74 exclusief btw ter zake de buitengerechtelijke kosten;
VIII. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn betaald.
schorsing procedure vorderingen I en III-VIII
2.4.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen [1] hebben de vorderingen III tot en met VIII (betaling van geldbedragen) voldoening van een verbintenis uit de failliete boedel ten doel. De procedure wat die vorderingen betreft is dan ook van rechtswege geschorst op grond van artikel 29 Faillissementswet, nu ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] . Dat geldt eveneens voor de vordering onder I, zoals in het tussenvonnis al voorlopig werd geoordeeld ten aanzien van [VOF] en [gedaagde sub 3] . [2]
beoordeling vordering II – ontbinding stallingsovereenkomst
2.5.
De rechtbank blijft bij het in het tussenvonnis opgenomen oordeel dat de schorsing zich niet uitstrekt tot de vordering onder II en zal de stallingsovereenkomst (die tussen Leaseboot en [VOF] was gesloten, zie 4.5.1 tussenvonnis) ontbinden. Die ontbinding wordt als volgt toegelicht.
2.6.
Leaseboot stelt zich op het standpunt dat [VOF] in verzuim was wat betreft de nakoming van de stallingsovereenkomst, zodat dit ontbinding daarvan rechtvaardigt. Per brief van 20 september 2021 heeft Leaseboot [VOF] verzocht enkele vragen te beantwoorden en te bevestigen dat [VOF] de stallingsovereenkomst zal nakomen. De vraag naar het adres van de stallingslocatie is nooit beantwoord (pas kort voor de mondelinge behandeling in deze procedure is door toezending van een huurovereenkomst een adres bekendgemaakt) en evenmin is onverkorte nakoming van de stallingsovereenkomst toegezegd.
2.7.
[VOF] betwist het gestelde verzuim. Zij heeft steeds laten weten de stallingsovereenkomst te willen nakomen. De uitvoering van de stallingsovereenkomst kon pas starten als Leaseboot zou laten weten welke vaartuigen waar en wanneer klaarstonden om opgehaald te worden. Dat heeft Leaseboot echter nooit gedaan. De brief van 20 september 2021 kwalificeert volgens [VOF] bovendien niet als ingebrekestelling, onder meer omdat geen termijn voor nakoming wordt genoemd en een aansprakelijkstelling ontbreekt.
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank had [VOF] op basis van de stallingsovereenkomst redelijkerwijs aan Leaseboot het adres van de stalling moeten meedelen. Leaseboot heeft er immers belang bij te weten waar haar vaartuigen zich bevinden tijdens de stallingsperiode, voordat zij deze ter stalling aan [VOF] zou aanbieden. [VOF] heeft aan die verplichting niet (tijdig) voldaan. Vast staat namelijk dat pas eind november 2023 (overigens door [gedaagde sub 2] ) een adres is bekend gemaakt door overlegging in deze procedure van een huurovereenkomst voor stallingsruimte. Dat is ruim twee jaar nadat Leaseboot om nakoming verzocht en daarmee niet tijdig.
Bovendien heeft Leaseboot uit mededelingen van [VOF] mogen afleiden dat [VOF] de stallingsovereenkomst niet volgens de overeengekomen voorwaarden zou nakomen. Namens [VOF] is per brief van 24 november 2021 namelijk onder meer het volgende bericht:
“Met betrekking tot de stalling heeft cliënte reeds aangegeven dat deze overeenkomst nagekomen kan worden. De voorwaarden zijn eerder al aan u medegedeeld. Door de niet-nakoming van de zijde van uw cliënte is de situatie echter wel gewijzigd en het mag duidelijk zijn dat cliënte eventuele garantieverplichtingen van niet bij haar bestelde boten een risico opleveren. De huur, prijzen en overige voorwaarden zijn daarnaast ook afgestemd op de oorspronkelijke afspraak omtrent de levering van de boten. De situatie is geheel gewijzigd.”
Hieruit heeft Leaseboot mogen afleiden dat [VOF] de stallingsovereenkomst niet volgens de overeengekomen voorwaarden van zou nakomen. [VOF] was dan ook in verzuim op grond van artikel 6:83, aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) [gedaagde sub 2] aangeboden alsnog na te komen op de aanvankelijk overeengekomen voorwaarden. Hiermee is het verzuim van [VOF] , de contractspartij bij de stallingsovereenkomst, echter niet gezuiverd, alleen al omdat de advocaat van [gedaagde sub 2] op dat moment immers niet (meer) ook namens [VOF] optrad.
2.9.
De conclusie is dat [VOF] tekort is geschoten in de nakoming van de stallingsovereenkomst en op dat punt in verzuim was. De gevorderde ontbinding van de stallingsovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
in reconventie
2.10.
[VOF] en [gedaagde sub 2] vorderen betaling van een bedrag van € 159.089,04 aan gederfde winst (53% van de totale koop-/aanneemsom van € 300.168,00). Primair baseren [VOF] en [gedaagde sub 2] die vordering op de stelling dat de buitengerechtelijke ontbinding door Leaseboot van de overeenkomst tot de koop van 19 boten onterecht was. [VOF] en [gedaagde sub 2] kwalificeren die overeenkomst als aanneming van werk, omdat [VOF] de boten zelf zou bouwen. De ontbinding is volgens [VOF] en [gedaagde sub 2] omgezet in een opzegging als bedoeld in artikel 7:764 BW, zodat [VOF] en [gedaagde sub 2] recht hebben op de aanneemsom minus de besparingen. Subsidiair stellen zij dat Leaseboot aansprakelijk is voor alle als gevolg van de beëindiging van de koopovereenkomst door [VOF] en [gedaagde sub 2] geleden schade op grond van artikel 6:74 BW. Die schade bedraagt het hiervoor genoemde bedrag van € 159.089,04, aldus [VOF] en [gedaagde sub 2] .
2.11.
De rechtbank zal de vordering afwijzen, alleen al omdat [VOF] en [gedaagde sub 2] de hoogte van het gevorderde bedrag niet nader hebben onderbouwd, ook niet na betwisting van de hoogte daarvan door Leaseboot. Aan beoordeling van de juridische grondslagen van deze vordering komt de rechtbank daarom niet toe.
2.12.
Omdat [VOF] en [gedaagde sub 2] in het ongelijk worden gesteld, moeten zij de proceskosten betalen. De rechtbank stelt die aan de kant van Leaseboot vast op € 2.107,00 ((2 x € 1.929,00 x 0,5) aan salaris advocaat en € 178,00 aan nakosten plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing. De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden toegewezen zoals opgenomen in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
ontbindt de stallingsovereenkomst;
3.2.
verstaat dat de procedure wat betreft de overige vorderingen is geschorst;
in reconventie
3.3.
wijst het gevorderde af;
3.4.
veroordeelt [VOF] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de kant van Leaseboot tot nu toe begroot op € 1.929,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [VOF] en [gedaagde sub 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
3.5.
veroordeelt [VOF] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe zijn betaald,
en verder in conventie en in reconventie
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft 3.1, 3.4 en 3.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda, bijgestaan door de griffier mr. A.F. Schipper en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.

Voetnoten

1.Zie 4.2 tussenvonnis
2.Zie 4.3-4.3.2 tussenvonnis