Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
3.3. [gedaagde 3] ,
4.
[gedaagde 4],
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan over de vraag of door de ondertekening van een offerte voor de bouw van een woning een aannemingsovereenkomst is ontstaan. De eisende partij, Bouwbedrijf C.L. [de B.V.], vorderde betaling van bedragen van de gedaagden, die buren zijn en samen een twee-onder-één-kapwoning wilden laten bouwen. De rechtbank oordeelde dat er geen aannemingsovereenkomst tot stand was gekomen, omdat de ondertekening van de offerte slechts bedoeld was om een schetsontwerp te laten maken en er geen overeenstemming was over de essentialia van de overeenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van de eisende partij af en veroordeelde deze in de proceskosten van de gedaagden.
De procedure begon met een dagvaarding op 19 februari 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 werd duidelijk dat de gedaagden de ondertekening van de offerte niet als een bindende overeenkomst beschouwden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden mochten afleiden uit de verklaringen van de directeur van de eisende partij dat zij nog niet aan de ondertekening van de offerte gebonden waren. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet onrechtmatig of ongegrond handelden door de uitvoering van de aannemingsovereenkomst te weigeren, omdat er geen rechtsgeldige overeenkomst was ontstaan.
De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partij afgewezen en de proceskosten toegewezen aan de gedaagden, waarbij de rechtbank de kosten van de gedaagden begrootte op een totaal van € 5.232,00. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en overeenstemming over de essentialia van een overeenkomst in het civiele recht.