ECLI:NL:RBNHO:2024:8212

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/353640 / KG ZA 24-326
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming omgangsregeling met dwangsom in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 9 augustus 2024, vordert de man, eiser in conventie, dat de vrouw, gedaagde in conventie, wordt veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling die bij beschikking van 5 juni 2024 is vastgesteld. De man stelt dat de vrouw zich niet aan deze regeling houdt, waardoor hij de minderjarige sinds augustus 2023 niet meer heeft gezien. De vrouw heeft verweer gevoerd en vordert in reconventie een schorsing van de beschikking van 5 juni 2024, met als argument dat zij angsten heeft voor de man en dat de omgang begeleid moet plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de omgangsregeling niet heeft nageleefd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die haar weigering rechtvaardigen. De rechtbank wijst de vorderingen van de man toe en bepaalt dat de man en de minderjarige vanaf 27 september 2024 elke laatste vrijdag van de maand van vrijdag uit school tot maandag naar school omgang met elkaar hebben. Tevens wordt de vrouw veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de gegevens van de school van de minderjarige aan de man te verstrekken. De rechtbank legt een dwangsom op aan de vrouw voor het geval zij niet aan de veroordelingen voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/353640 / KG ZA 24-326
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats] , Egypte,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.T. Bol te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres
,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.P.M. Engels te Heerhugowaard.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, ingekomen op 23 juli 2024;
  • de gewijzigde eis in reconventie, ingekomen op 25 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 26 juli 2024
.Aanwezig waren mr. Bol, namens de man, en mr. Engels, namens de vrouw. Partijen zelf zijn niet verschenen. Het namens de vrouw gedane verzoek om digitaal bij de zitting aanwezig te zijn, heeft de rechtbank te laat bereikt. Tevens was als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit de vrouw is op [de minderjarige] in de gemeente [gemeente] geboren de minderjarige [de minderjarige] .
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend, nadat deze rechtbank, locatie Alkmaar, bij beschikking van 16 juli 2021 aan de man daartoe vervangende toestemming had verleend.
De vrouw is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.4.
De man heeft een, op 30 juni 2020 ter griffie ingekomen, verzoekschrift in de bodemprocedure ingediend. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder nummer C/15/304709 / FA RK 20-3436. Uit voormelde beschikking van 16 juli 2021 blijkt dat de man zijn verzoek om gezamenlijk met de vrouw met het gezag over de minderjarige te worden belast tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2021 heeft ingetrokken. Voorts is in de bodemprocedure:
a. aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige;
b. zolang de man in Egypte verblijft, de volgende omgangsregeling vastgesteld: de minderjarige zal op vrijdag om 15:30 uur (Nederlandse tijd) en op zondag om 18:15 uur (Nederlandse tijd) een videobelcontact hebben met de man;
c. bepaald dat de vrouw de man eenmaal per maand informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige en daarbij een of meerdere recente foto’s van de minderjarige aan hem zal verstrekken;
d. de beslissing over de omgangsregeling vanaf het moment dat de man in Nederland verblijft pro forma aangehouden tot 16 februari 2022, waarbij partijen de rechtbank uiterlijk 6 februari 2022 schriftelijk dienen te berichten of zij in onderling overleg afspraken hebben kunnen maken over de omgangsregeling en op welke wijze zij de procedure wensen voort te zetten.
2.5.
Uit de stukken in de bodemprocedure blijkt verder dat de man op 23 augustus 2022 een (aanvullend) verzoek heeft ingediend, ertoe strekkende dat hij opnieuw verzoekt om samen met de vrouw te worden belast met het gezag over de minderjarige.
2.6.
Blijkens proces-verbaal doorverwijzing van 9 september 2022 in de bodemprocedure zijn de ouders doorverwezen naar het traject Uniform Hulp Aanbod. De Raad heeft in de brief van 3 januari 2024 aangegeven dat dit traject niet met een positief resultaat is afgesloten en dat de Raad zal starten met een onderzoek naar de vraag in hoeverre een wijziging in het gezag tegemoetkomt aan de belangen van de minderjarige en welke omgangsregeling het meest in het belang van de minderjarige is. Het onderzoek van de Raad is in de afrondende fase.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2024 heeft de rechtbank, totdat nader zal worden beslist en met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2021, de volgende omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld:
de minderjarige verblijft eenmaal per vier weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man, en wel van:
- vrijdag 14 juni 2024 tot maandag 17 juni 2024;
- vrijdag 12 juli 2024 tot maandag 15 juli 2024,
waarbij de omgang plaatsvindt in de buurt van de school van de minderjarige,
en gedurende de zomervakantie:
- één maal per vier weken van vrijdag 12.00 uur tot maandag 12.00 uur, waarbij partijen de overdracht dienen te realiseren op een neutrale openbare plaats.
Daarbij geldt in alle gevallen dat de man uiterlijk drie dagen van tevoren de vrouw informeert over zijn verblijfplaats met de minderjarige.
Het verzoek van de man tot videobelcontact is afgewezen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om de vastgestelde voorlopige omgangsregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van 5 juni 2024, naar behoren na te komen, meer specifiek in die zin dat de vrouw eraan dient mee te werken dat de minderjarige bij de man zal zijn van:
 vrijdag 30 augustus 2024 uit school tot maandag 2 september 2024 naar school;
 vrijdag 27 september 2024 uit school tot maandag 30 september 2024 naar school;
 vrijdag 25 oktober 2024 uit school tot maandag 28 oktober 2024 naar school,
enzovoorts elke laatste vrijdag van de maand totdat er in de bodemprocedure een definitieve regeling zal zijn vastgesteld;
II. de vrouw te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de gegevens van de school, zoals naam en adres, per e-mail aan de man ter beschikking te stellen. Op omgangsdagen dat de minderjarige niet naar school gaat, kan de overdracht plaatsvinden bij de [overdrachtsplaats] aan [adres] ;
III. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,- per dag dat de vrouw nalaat aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
IV. de man te machtigen om deze beslissing zo nodig ten uitvoer te laten leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De vrouw houdt zich niet aan de bij beschikking van 5 juni 2024 vastgestelde voorlopige omgangsregeling, waardoor de man de minderjarige sinds augustus 2023 niet meer heeft gezien. De vrouw laat niets van zich horen en reageert nergens op. Het is de man niet duidelijk waarom de vrouw niet meewerkt. Nu het in het belang van de minderjarige is dat hij zijn vader ziet, vordert de man de vrouw te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling met vaststelling van extra omgangsdata. In de beschikking van 5 juni 2024 zijn slechts twee omgangsweekenden vastgelegd en een verdeling voor de zomervakantie. Het is niet de bedoeling geweest de omgang hierna niet te laten doorlopen. De man kan ermee instemmen dat de overdracht bij de [openbare plek] in [plaats] plaatsvindt op omgangsdagen dat de minderjarige niet naar school gaat in plaats van bij de [overdrachtsplaats] in [plaats] .
3.3.
De vrouw voert hiertegen verweer en vordert de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2024 te schorsen
en te bepalen dat voorlopig, totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure is
beslist de volgende regeling zal gelden inzake omgang tussen de man en de minderjarige:
  • de man zal eerst een door De Omring begeleid contact met de minderjarige hebben gedurende drie uur;
  • indien deze begeleiding door De Omring niet mogelijk blijkt zal de eerste omgang
gedurende een weekend kunnen plaatsvinden zonder begeleiding van De Omring;
  • de overdracht van de minderjarige zal (telkens) plaatsvinden in een openbare plek zoals de [openbare plek] in [plaats] . De overdracht van de minderjarige van de vrouw naar de man en omgekeerd zal worden uitgevoerd door een hulpverlener van bijvoorbeeld de Omring;
  • ervan uitgaande dat dit eerste contact goed verloopt zal er vervolgens voorlopig, in
afwijking van voornoemde uitspraak d.d. 5 juni jl., gedurende eenmaal per maand omgang zijn tussen de minderjarige en de man. Die omgang zal op een openbare plek starten en eindigen, zoals de [openbare plek] in [plaats] , van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur à 18:00 uur, waarbij de minderjarige ’s avonds bij de vrouw eet;
  • de overdracht van de minderjarige zal niet op school plaatsvinden;
  • daarbij geldt in alle gevallen dat de man uiterlijk drie dagen van tevoren de vrouw
informeert over zijn verblijfplaats met de minderjarige;
 ieder der partijen zal de eigen proceskosten dienen te dragen, zowel in conventie als in reconventie.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat zij angsten heeft voor de man, gelet op wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Volgens de vrouw is sprake geweest van huiselijk geweld. Om die reden wil de vrouw dat de overdracht plaatsvindt op een openbare plek, zoals de [openbare plek] en dat de man de minderjarige niet uit school ophaalt. De vrouw wil niet dat de man weet waar de minderjarige naar school gaat, omdat zij vreest dat de man dan ook achter haar huisadres komt. De vrouw is de omgang eerder niet nagekomen, omdat zij fysieke klachten heeft als gevolg van long-covid en de minderjarige daardoor niet kan halen of brengen. De vrouw heeft ook niemand in haar netwerk om de minderjarige te halen of brengen. Voorts acht de vrouw het belangrijk dat de omgang begeleid is, omdat de minderjarige zijn vader al enige tijd niet fysiek heeft gezien.
4.3.
De man voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De visie van de Raad

5.1.
Door de vertegenwoordiger van de Raad is ter zitting naar voren gebracht dat het raadsonderzoek, waaraan ook een beschermingsonderzoek is toegevoegd, binnen een week klaar zal zijn. Op dit moment is sprake van een vreemde patstelling, waarin er nog steeds geen omgang is tussen de man en de minderjarige. Voor de minderjarige ziet de Raad nog steeds niet waarom de omgang begeleid zou moeten zijn. De man heeft de minderjarige al even niet gezien, maar de Raad gaat ervan uit dat de man hier handig mee kan omgaan en de minderjarige snel weer herkenning zal hebben. Daarbij heeft de Raad aangegeven dat de Omring de vrouw niet gaat helpen bij haar lichamelijke klachten en vermoeidheid, daar moet de vrouw zelf iets in bedenken. De Raad is voorstander van de overdracht bij de [openbare plek] in plaats van bij de [overdrachtsplaats] op omgangsdagen dat de minderjarige geen school heeft, zodat de vrouw zo min mogelijk redenen heeft om de omgang opnieuw te frustreren. De Raad wil benadrukken dat de vrouw zelf iets moet met haar gevoelens van onveiligheid. Uitkomst van het raadsonderzoek is mogelijk dat de Raad de rechtbank adviseert om de man mede te belasten met het gezag over de minderjarige. Dan moet de vrouw zeker iets met haar gevoelens. Daarbij heeft de vrouw de plicht de man te informeren waar de minderjarige naar school gaat. Ook als de man geen gezag heeft.

6.De beoordeling in conventie en in reconventie

gezamenlijke behandeling vorderingen

6.1.
Gelet op de nauwe verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie en de daaraan ten grondslag liggende stellingen, zullen deze vorderingen in het hierna volgende gezamenlijk worden behandeld.
spoedeisend belang
6.2.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
6.3.
Partijen zijn ontvankelijk in hun vorderingen nu zij gesteld hebben een spoedeisend belang bij die vorderingen te hebben en dit belang volgt uit de aard van de vordering.
6.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat door deze rechtbank bij beschikking van
5 juni 2024 een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige is vastgesteld, waarbij de minderjarige eenmaal per vier weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijft. De rechtbank heeft hierbij de eerste twee omgangsweekenden concreet benoemd, alsmede een verdeling van de zomervakantie bepaald. Gebleken is dat de vrouw deze beschikking niet is nagekomen en omgang tussen de man en de minderjarige nog steeds tegenhoudt. De man en de minderjarige hebben elkaar hierdoor sinds augustus 2023 niet meer fysiek gezien. Inmiddels liggen de door de rechtbank genoemde omgangsweekenden in het verleden, reden waarom de man vordert, in het verlengde van de beschikking van 5 juni 2024, een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarige elke laatste vrijdag van de maand vanuit school tot maandag naar school bij hem verblijft, te beginnen met vrijdag 30 augustus 2024.
6.5.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die rechtvaardigen dat de vrouw zich niet heeft gehouden aan de bij beschikking van 5 juni 2024 vastgestelde omgangsregeling. De namens de vrouw ter rechtvaardiging van haar weigering tot nakoming van die beschikking aangevoerde omstandigheden zijn niet nieuw, niet later aan het licht gekomen en ook niet gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die bestond ten tijde van de beschikking van 5 juni 2024. De vrouw had de vastgestelde omgangsregeling onverkort dienen na te komen. De rechtbank is opnieuw met de Raad van oordeel dat er geen contra-indicaties zijn voor onbegeleide omgang tussen de man en de minderjarige. Daarbij is de rechtbank niet van redenen gebleken waarom de overdracht op schooldagen niet zou kunnen plaatsvinden via school.
6.6.
Gelet hierop zal de rechtbank de vordering van de man toewijzen onder gelijktijdige afwijzing van de vordering tot schorsing van de vrouw en bepalen dat de man en de minderjarige elke laatste vrijdag van de maand van vrijdag uit school tot maandag naar school omgang met elkaar hebben, vanaf september 2024. Dat betekent dat het eerste omgangsmoment tussen de man en de minderjarige op vrijdag 27 september 2024 zal zijn. De rechtbank wijst in zoverre de vordering van de man om de omgangsregeling vanaf het laatste weekend van augustus 2024 te laten beginnen, af, omdat de minderjarige op maandag 2 september 2024 zijn eerste schooldag zal hebben. Vast staat dat de minderjarige en de man elkaar al langere tijd niet hebben gezien en de rechtbank overweegt dat het niet in het belang van de minderjarige is om voorafgaand aan zijn eerste schooldag het eerste contactmoment met zijn vader te laten plaatsvinden.
6.7.
De rechtbank bepaalt verder dat de vrouw binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de gegevens van de school van de minderjarige, zoals naam en adres, per e-mail aan de man ter beschikking dient te stellen. De man dient op zijn beurt de vrouw uiterlijk drie dagen voor elk omgangsweekend te informeren over zijn verblijfplaats met de minderjarige, waarbij hij de vrouw alle adresgegevens, inclusief een telefoonnummer, verstrekt.
6.8.
Op omgangsdagen dat de minderjarige geen school heeft, zal de overdracht plaatsvinden bij de [openbare plek] in [plaats] aan het adres [adres] , nu de man ter zitting heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering van de vrouw op dit punt. De vrouw dient te zorgen dat de minderjarige op vrijdag om 12:00 uur bij de [openbare plek] is, zodat de man hem daar kan ophalen en de man dient ervoor te zorgen dat hij op maandag om 12:00 uur met de minderjarige bij de [openbare plek] is, zodat de vrouw hem daar weer kan ophalen.
dwangsom
6.8.
Gelet op de weigering van de vrouw om de beschikking van 5 juni 2024 na te komen, is er aanleiding om aan de veroordeling na te melden dwangsom te verbinden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
sterke arm
6.9.
In artikel 430 Rv ligt besloten de opdracht aan de openbare macht om desgevraagd de uitspraak ten uitvoer te leggen of bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging, zodat de gevorderde machtiging tot tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm van politie en justitie strikt genomen overbodig is. Om (ongefundeerde) aarzeling aan de zijde van de politie om in actie te komen, te overwinnen, zal de gevorderde machtiging van eiser desalniettemin worden toegewezen.
proceskosten
6.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel bij familiezaken om de proceskosten te compenseren

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie:
5.1.
bepaalt dat de man en de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [de minderjarige] in de gemeente [gemeente] , met ingang van 27 september 2024 elke laatste vrijdag van de maand van vrijdag uit school tot maandag naar school omgang met elkaar hebben,
waarbij de overdracht op omgangsdagen dat de minderjarige geen school heeft op vrijdag om 12:00 uur en op maandag om 12:00 uur plaatsvindt bij de [openbare plek] in [plaats] aan het adres [adres] ;
5.2.
veroordeelt de vrouw om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de gegevens van de school van de minderjarige, te weten naam en adres, per e-mail aan de man ter beschikking te stellen;
5.3.
veroordeelt de man om uiterlijk drie dagen voor ieder omgangsweekend
de adresgegevens van zijn verblijfplaats met de minderjarige en een telefoonnummer aan de vrouw ter beschikking te stellen;
5.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 50,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. en 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000,- is bereikt;
5.5.
machtigt de man om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de vrouw in gebreke blijft aan het onder 5.1 van dit vonnis bepaalde te voldoen;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R.A.R. Sitaldin en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Hoenderdos op 9 augustus 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.