ECLI:NL:RBNHO:2024:821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
10339523 \ CV EXPL 23-775
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens niet correcte uitvoering van een revisieopdracht voor een motor

In deze zaak vordert Volmolen Beheer B.V. schadevergoeding van gedaagde, die de opdracht tot het reviseren van een motor niet correct zou hebben uitgevoerd. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat Volmolen niet zijn opdrachtgever is. De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat Volmolen een vorderingsrecht heeft tegenover gedaagde. De zaak begon met een dagvaarding op 2 februari 2023, waarna gedaagde schriftelijk heeft geantwoord en een voorwaardelijke tegenvordering heeft ingediend. Tijdens de zitting op 20 december 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter concludeert dat er geen schriftelijke overeenkomst is die aantoont dat Volmolen de opdrachtgever was. De verklaringen van de betrokken partijen wijzen erop dat de opdracht mondeling is verstrekt door een bestuurder van Volmolen, maar dat gedaagde niet kon afleiden dat deze persoon handelde namens Volmolen. De kantonrechter wijst de vordering van Volmolen af en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten, omdat zij ongelijk krijgt. Gedaagde's tegenvordering wordt niet beoordeeld, omdat de voorwaarden daarvoor niet zijn vervuld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10339523 \ CV EXPL 23-775 BL
Uitspraakdatum: 17 januari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Volmolen Beheer B.V.
gevestigd te Hoogkarspel
eiseres
verder te noemen: Volmolen
gemachtigde: mr. B.A. Scheffelaar Klots (LegalGuard)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.W. Koehoorn
De zaak in het kort
In deze zaak vordert eiseres vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden doordat gedaagde de opdracht tot het reviseren van een motor niet goed zou hebben uitgevoerd. Gedaagde voert als verweer (onder meer) dat eiseres niet zijn opdrachtgever is. Gedaagde krijgt hierin gelijk. De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat eiseres een vorderingsrecht tegenover gedaagde heeft.

1.Het procesverloop

1.1.
Volmolen heeft bij dagvaarding van 2 februari 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 20 december 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Volmolen en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. [gedaagde] heeft daarbij zijn (voorwaardelijke) tegenvordering gerectificeerd. Voorafgaand aan de zitting heeft Volmolen nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering en stukken toegezonden.

2.De vordering

2.1.
Volmolen vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 25.000,00. Zij legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. In november 2020 heeft Volmolen opdracht aan [gedaagde] gegeven om de motor van een Scania vrachtauto volledig te reviseren. [gedaagde] heeft de revisiewerkzaamheden niet correct uitgevoerd, waardoor schade aan de motor is ontstaan. [gedaagde] verkeert in verzuim en Volmolen maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding.

3.Het verweer en de (voorwaardelijke) tegenvordering

3.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daarvoor – samengevat – het volgende aan. Volmolen heeft geen vorderingsrecht omdat zij niet de opdrachtgever is. Bovendien heeft [gedaagde] slechts de opdracht gekregen om de motor gedeeltelijk te reviseren en heeft hij uitdrukkelijk gewaarschuwd voor schade die zou kunnen ontstaan bij een onvolledige revisie. [gedaagde] heeft de aan hem verstrekte opdracht correct uitgevoerd.
3.2.
Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat Volmolen vorderingsrechten op [gedaagde] heeft, vordert [gedaagde] bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter Volmolen veroordeelt tot betaling van zijn factuur van 8 juni 2022 ten bedrage van € 5.598,67, te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Voor het geval Volmolen zich terugtrekt uit de procedure en [naam] Jachtstalling B.V. in haar plaats de procedure voortzet vordert [gedaagde] veroordeling van [naam] Jachtstalling B.V. tot betaling van het hiervoor genoemde factuurbedrag van € 5.598,67, te vermeerderen met wettelijke handelsrente.
3.3.
Voor het geval [gedaagde] in de vrijwaringszaak tegen Achmea Schadeverzekeringen met kenmerk 10547688 CV EXPL 23-2619 (gedeeltelijk) in het gelijk wordt gesteld maar de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen, en Volmolen in de zaak van de vordering niet kan worden veroordeeld in de proceskosten waartoe [gedaagde] in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld, vordert [gedaagde] bij wijze van tegenvordering veroordeling van Volmolen in die proceskosten.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
Volmolen vordert in deze zaak vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden doordat [gedaagde] is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht tot het reviseren van de motor. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat Volmolen niet de opdrachtgever is, zodat Volmolen niets te vorderen heeft van [gedaagde] . Dit verweer van [gedaagde] slaagt. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.2.
Vast staat dat er geen schriftelijke overeenkomst is gesloten op basis waarvan kan worden vastgesteld wie als contractspartij van [gedaagde] heeft te gelden. Die vraag moet daarom worden beantwoord aan de hand van de zogenoemde Haviltex-norm. Of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde] en Volmolen hangt daarmee af van wat partijen over en weer tegenover elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Volmolen heeft de stelplicht en bewijslast dat zij aangemerkt moet worden als opdrachtgever, omdat Volmolen zich op het bestaan van de overeenkomst beroept en daaraan rechtsgevolgen verbindt.
4.3.
De heer [bestuurder] (verder te noemen: [bestuurder] ) is (indirect) bestuurder / aandeelhouder van verschillende bedrijven, waaronder [naam] Jachtservice B.V. en [naam] Jachtstalling B.V. Enig aandeelhouder van deze bedrijven is Volmolen. De bestuurders van Volmolen zijn Beheermaatschappij [naam] B.V. en [naam] B.V. Partijen zijn het erover eens dat in of omstreeks november 2020 een revisieopdracht is verstrekt aan [gedaagde] . Bij het sluiten van die overeenkomst is alleen [bestuurder] zelf in persoon opgetreden. Het was zijn jongensdroom om een Scania te kopen en te restaureren, en voor het reviseren van de motor is hij bij [gedaagde] terechtgekomen, aldus [bestuurder] op de zitting. [bestuurder] heeft [gedaagde] gebeld, is naar [gedaagde] toegegaan om een en ander te bespreken en heeft de opdracht mondeling verstrekt. [bestuurder] heeft op de zitting ook verklaard dat hij daarbij geen bedrijfsnaam heeft genoemd. [gedaagde] heeft hieruit dus op geen enkele manier kunnen afleiden dat [bestuurder] de opdracht heeft gegeven namens een van de bedrijven waarvan hij (indirect) bestuurder / aandeelhouder is.
4.4.
Vast staat ook dat [gedaagde] vervolgens, ter uitvoering van de opdracht, de motor is gaan ophalen bij het bedrijfsgebouw van [bestuurder] . Op de zitting heeft [bestuurder] verklaard dat op dit bedrijfsgebouw prominent alle bedrijfsnamen vermeld staan, behalve die van Volmolen. Ook daaraan heeft [gedaagde] dus geen enkele aanwijzing kunnen ontlenen dat Volmolen zijn opdrachtgever is.
4.5.
[gedaagde] heeft zijn facturen van 22 december 2020, 12 januari 2021, 3 februari 2021, 20 april 2021 en 8 juni 2022 op naam gesteld van [naam] Jachtstalling, ter attentie van [bestuurder] . Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] dit heeft gedaan in aansluiting op e-mailcorrespondentie over de opdracht, waarbij [bestuurder] heeft gemaild vanaf een zakelijk mailadres van [naam] Jachtstalling. Hieruit blijkt dus op geen enkele manier dat Volmolen de opdrachtgever is. Hetzelfde geldt voor de opdrachten aan Oldenhuis Taxatie- en Expertisebureau, die volgens het expertiserapport in februari 2022 en mei 2022 zijn verstrekt door [naam] Jachtservice.
4.6.
Alleen de factuur van 22 december 2021 heeft [gedaagde] op naam van Volmolen gezet. Dit is gebeurd op verzoek van de echtgenote van [bestuurder] . Direct na ontvangst van de e-mail van [gedaagde] met zijn bijgevoegde factuur heeft de echtgenote van [bestuurder] op 22 december 2021 per e-mail (vanuit het mailaccount [e-mailadres] ) aan [gedaagde] gevraagd:
“Graag op Volmolen Beheer BV Kun je deze factuur aanpassen?”Anders dan Volmolen betoogt is daaruit niet af te leiden dat de opdracht een jaar eerder is verstrekt door Volmolen. Het ondersteunt eerder de stelling van [gedaagde] dat Volmolen niet de opdrachtgever is geweest. [gedaagde] voert immers terecht aan dat naar aanleiding van de vier eerdere facturen ten name van [naam] Jachtstalling nooit is geprotesteerd of gevraagd om aanpassing van de tenaamstelling naar Volmolen.
4.7.
Ook de enkele stelling van Volmolen dat zij eigenaar is van de Scania, een stelling die overigens onvoldoende is onderbouwd, is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om aan te nemen dat Volmolen als contractspartij van [gedaagde] moet worden aangemerkt.
4.8.
De conclusie van het voorgaande is dat ofwel [bestuurder] in persoon ofwel [naam] Jachtstalling B.V. ofwel [naam] Jachtservice B.V. mogelijk opdrachtgever is, maar in ieder geval niet Volmolen, terwijl Volmolen de enige eisende partij is in deze zaak. Omdat niet is komen vast te staan dat Volmolen een vorderingsrecht tegenover [gedaagde] heeft moet de vordering worden afgewezen. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd kan daarmee onbesproken blijven.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van Volmolen, omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten worden tot en met vandaag voor [gedaagde] vastgesteld op een salaris gemachtigde van € 1.058,00 (2 punten x tarief € 529,00).
De proceskosten in het vrijwaringsincident
4.10.
[gedaagde] heeft in deze zaak een vrijwaringsincident opgeworpen. In het incidenteel vonnis van 17 mei 2023 heeft de kantonrechter de beslissing over de kosten in dit incident aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. Omdat Volmolen in de hoofdzaak ongelijk krijgt, kan de vordering van [gedaagde] in vrijwaring niet slagen. Daarom wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten in het incident, die voor Volmolen worden vastgesteld op een salaris gemachtigde van € 199,00 (1 punt x tarief € 199,00).
de (voorwaardelijke) tegenvordering
4.11.
[gedaagde] heeft een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld tot betaling van een factuurbedrag van € 5.598,67. In de zaak van de vordering is geoordeeld dat Volmolen geen vorderingsrecht op [gedaagde] heeft, zodat aan die voorwaarde niet is voldaan. Ook de voorwaarde dat [naam] Jachtstalling B.V. in deze procedure als eisende partij wordt aangemerkt is niet vervuld. Omdat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder [gedaagde] zijn tegenvordering ter zake het factuurbedrag heeft ingesteld hoeft die tegenvordering niet te worden beoordeeld en hoeft er niet op te worden beslist.
4.12.
Hetzelfde geldt voor de tegenvordering ter zake de proceskostenveroordeling van [gedaagde] in de vrijwaringszaak. In het vonnis in de vrijwaringszaak van [gedaagde] tegen Achmea, dat vandaag wordt uitgesproken, heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde] namelijk afgewezen. [gedaagde] is in die zaak dus niet (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld, zodat aan die voorwaarde niet is voldaan.
4.13.
Gelet op de samenhang met de zaak van de vordering en het feit dat de schriftelijk reactie van Volmolen in de zaak van de tegenvordering tevens de pleitnotitie ten behoeve van de zitting van 20 december 2023 was, ziet de kantonrechter geen aanleiding om in de zaak van de voorwaardelijke tegenvordering proceskosten toe te kennen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Volmolen tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.058,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten in het incident, die voor Volmolen worden vastgesteld op een bedrag van € 199,00 aan salaris van de gemachtigde van Volmolen;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter