ECLI:NL:RBNHO:2024:8193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
11125840 \ AO VERZ 24-42
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen de verzoeker, een autotechnicus, en de werkgever. De verzoeker had een verzoek ingediend om een billijke vergoeding, transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, na te zijn vertrokken uit de onderneming van de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging in strijd was met de wettelijke regels en dus niet rechtsgeldig. De werkgever werd als ernstig verwijtbaar beschouwd, wat leidde tot de verplichting om een billijke vergoeding te betalen. Daarnaast moest de werkgever ook een vergoeding voor onregelmatige opzegging en een transitievergoeding betalen. De nevenvorderingen van de verzoeker, waaronder aanmelding bij het pensioenfonds en betaling van achterstallig loon, werden (deels) toegewezen. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een opzegging door de verzoeker en dat er geen schriftelijke instemming was voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de hoogte van de billijke vergoeding vastgesteld op € 6.000,00 bruto, met wettelijke rente vanaf de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 7.475,15 bruto en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.927,04 bruto, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11125840 \ AO VERZ 24-42
Uitspraakdatum: 7 augustus 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. C. Sesver
[toevoeging verleend onder [nummer] ]
tegen

1.[verweerder 1] , gevestigd te Alkmaar

2.
[verweerder 2], voorheen handelend onder de [naam] , gevestigd te [plaats 1]
verwerende partijen
verder te noemen: [verweerders]
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer rechtsgeldig heeft opgezegd. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging in strijd is met de wettelijke regels en dus niet rechtsgeldig. Omdat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, is de werkgever een billijke vergoeding verschuldigd. Ook moet de werkgever een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding betalen. De nevenvorderingen tot aanmelding van [verzoeker] bij het pensioenfonds en tot betaling van het achterstallig loon worden (deels) toegewezen.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om een billijke vergoeding, transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen en heeft ook nevenvorderingen ingediend. [verweerder 1] hebben geen verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 10 juli 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij akte haar verzoek gewijzigd en nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [datum] 1983, is op 5 september 2016 in dienst getreden bij [verweerder 2] . De functie van [verzoeker] is autotechnicus.
2.2.
De activiteiten in de onderneming van [verweerder 2] zijn eind 2023 overgegaan naar [verweerder 1] .
2.3.
[verweerder 2] heeft [verzoeker] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden, gedateerd op 15 november 2023, met als werkgever [verweerder 1] .
2.4.
[verzoeker] was het niet eens met de inhoud van de arbeidsovereenkomst en heeft vragen gesteld over de hoogte van het salaris en de pensioenregeling. [verweerder 2] heeft daarop laten weten dat hij het gaat uitzoeken en erop terugkomt.
2.5.
Op 29 maart 2024 heeft [verzoeker] aan [verweerder 2] gevraagd of hij al meer wist. Tussen partijen heeft vervolgens een discussie plaatsgevonden, waarna [verzoeker] zijn sleutels heeft ingeleverd en is vertrokken.
2.6.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft op 25 april 2024 onder andere bezwaar gemaakt tegen het ontslag. Daarop hebben [verweerder 1] niet gereageerd. Op 17 mei 2024 heeft de gemachtigde van [verzoeker] telefonisch contact met [verweerder 2] opgenomen. In dat telefoongesprek heeft [verweerder 2] zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] zelf is opgestapt nadat hij zijn sleutels demonstratief op tafel had gelegd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Tijdens de zitting heeft [verzoeker] het primaire verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en de voorlopige voorziening ingetrokken. [verzoeker] verzoekt om ten laste van [verweerder 1] een billijke vergoeding van € 35.562,24 bruto, een transitievergoeding van € 7.475,15 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.927,04 bruto toe te kennen. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging. Volgens [verzoeker] raakte [verweerder 2] tijdens het gesprek op 29 maart 2024 geïrriteerd en zei dat [verzoeker] zijn sleutels moest inleveren en niet meer hoefde terug te komen. [verzoeker] heeft dit opgevat als een ontslag op staande voet. Een dringende reden ontbreekt echter.
[verweerder 1] hebben verder niet de CAO Motorvoertuigen toegepast. [verzoeker] maakt daarom aanspraak op het te weinig betaalde salaris over de periodes dat deze cao tussen 27 mei 2019 en 29 maart 2024 algemeen verbindend was.
3.2.
[verweerder 1] voeren verweer en stellen dat het verzoek moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat [verzoeker] op eigen initiatief de sleutels heeft ingeleverd en is weggelopen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak onder andere om de vraag of aan [verzoeker] verschillende vergoedingen moeten worden toegekend.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder 1] en is deze opzegging niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.3.
Vast staat dat [verzoeker] en [verweerder 2] (bestuurder en enig aandeelhouder van [verweerder 1] ) op 29 maart 2024 een discussie hadden over de arbeidsvoorwaarden en [verzoeker] op enig moment zijn sleutels heeft ingeleverd en is vertrokken. [verzoeker] en [verweerder 1] stellen zich beiden op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd, maar zijn verdeeld over de vraag op wiens initiatief dat heeft plaatsgevonden. Voor zover [verweerder 1] kan worden gevolgd in haar standpunt dat [verzoeker] op eigen initiatief de sleutels heeft ingeleverd en is vertrokken, kan dat handelen niet worden aangemerkt als een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van [verzoeker] die gericht is op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook mocht [verweerder 1] niet gerechtvaardigd vertrouwen op een opzegging door [verzoeker] en had zij in dat geval moeten verifiëren en onderzoeken of het daadwerkelijk zijn bedoeling was om de arbeidsovereenkomst eenzijdig te beëindigen. Dat heeft [verweerder 1] niet gedaan. Van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker] is dan ook geen sprake.
4.4.
Het standpunt van [verzoeker] dat hij op initiatief van [verweerder 1] de sleutels heeft ingeleverd en is vertrokken wordt ondersteund met een verklaring van zijn jobcoach van Vluchtelingenwerk. Daarin staat dat [verzoeker] na een woordenwisseling in de kantine plotseling is weggestuurd. Hoewel de jobcoach niet aanwezig was bij het voorval op 29 maart 2024, begrijpt de kantonrechter – mede gelet op zijn verklaring tijdens de zitting dat [verzoeker] eerst naar zijn jobcoach is gegaan en uiteindelijk via het juridisch loket bij zijn gemachtigde terecht is gekomen – dat [verzoeker] kort nadat hij de sleutels heeft ingeleverd met zijn jobcoach heeft besproken dat hij moest vertrekken en dat standpunt heeft [verzoeker] ook in deze procedure ingenomen. [verweerder 1] heeft op haar beurt geen stukken overgelegd dan wel anderszins concreet onderbouwd dat het initiatief bij [verzoeker] lag. Ook heeft [verweerder 1] niet bevestigd dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en heeft zij [verzoeker] evenmin opgeroepen voor arbeid. [verweerder 1] heeft het erbij gelaten. Dit leidt tot de conclusie dat [verweerder 1] het standpunt van [verzoeker] dat de arbeidsovereenkomst op haar initiatief is geëindigd onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dus wordt uitgegaan van de juistheid van het standpunt van [verzoeker] . Omdat een schriftelijke instemming van [verzoeker] met de opzegging door [verweerder 1] en een dringende reden ontbreken, is de opzegging door [verweerder 1] niet rechtsgeldig.
4.5.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. [1] Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldige opzegging als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt. [2] Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [3] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.6.
[verzoeker] heeft een billijke vergoeding gevorderd ter hoogte van een jaarsalaris. Ter onderbouwing heeft [verzoeker] aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst nog in ieder geval 12 maanden had geduurd. Wellicht had de arbeidsovereenkomst nog 12 maanden geduurd, maar gelet op verstandhouding tussen partijen was deze vermoedelijk eerder tot een einde gekomen. Verder wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] tijdens de zitting heeft verklaard dat hij sinds 1 juni 2024 een andere baan heeft. Hoewel [verzoeker] heeft gesteld dat hij nog in een proefperiode zit en voortzetting van dat dienstverband afhankelijk is van het behalen van een diploma, heeft hij dat niet onderbouwd met stukken. Ook heeft [verzoeker] niet onderbouwd dat hij er in inkomen op achteruit is gegaan. De inkomensschade van [verzoeker] stelt de kantonrechter daarom vast op twee maandsalarissen inclusief vakantiegeld. Van verdere inkomensschade is niet gebleken. Bij de hoogte van de billijke vergoeding zal verder geen rekening worden gehouden met een ‘immateriële’ vergoeding. De enkele stelling van [verzoeker] dat het ontslag ingrijpend en diffamerend was is daarvoor een onvoldoende onderbouwing. Er is in dit geval ook geen aanleiding om de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding in mindering te brengen op de billijke vergoeding, vanwege de aard en ernst van het verwijtbaar handelen van [verweerder 1] . Een billijke vergoeding van
€ 6.000,00 bruto doet recht aan de situatie en hiermee wordt [verzoeker] in voldoende mate gecompenseerd. De kantonrechter zal [verweerder 1] veroordelen tot betaling van dat bedrag. De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 29 maart 2024.
4.7.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. [4] De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn van twee maanden, te weten € 5.927,04. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 29 maart 2024.
4.8.
Omdat sprake is van een (niet rechtsgeldige) opzegging door [verweerder 1] wordt het verzoek van [verzoeker] om [verweerder 1] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding eveneens toegewezen. [5] Tegen de hoogte van de gevorderde transitievergoeding is geen verweer gevoerd, zodat daarvan zal worden uitgegaan. [verweerder 1] wordt veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van
€ 7.475,15 bruto . De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 29 april 2024.
4.9.
De verzochte betaling van de eindafrekening onder overlegging van een deugdelijke bruto-netto specificatie, waartegen ook geen verweer is gevoerd, zal ook worden toegewezen.
4.10.
[verzoeker] vordert verder als nevenvordering aanmelding vanaf 5 september 2016 bij het pensioenfonds Metaal en Techniek door [verweerder 1] Daartegen is geen verweer gevoerd. Uit de overgelegde brief van het pensioenfonds (productie 5 bij verzoekschrift) maakt de kantonrechter op dat [verzoeker] vanaf 30 oktober 2022 is aangemeld. [verweerder 1] zullen daarom hoofdelijk, zoals gevorderd, worden veroordeeld tot aanmelding van [verzoeker] bij het pensioenfonds over de periode 5 september 2016 tot 30 oktober 2022 binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking. De gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag is ook toewijsbaar voor elke dag dat [verweerder 1] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen. De dwangsom zal worden gemaximeerd op een bedrag van € 20.000,00.
4.11.
[verzoeker] maakt ten slotte aanspraak op achterstallig loon over de periode dat de cao Motorvoertuigen algemeen verbindend was verklaard. Zij heeft over de periodes van 8 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 en 10 maart 2021 tot en met 31 maart 2022 de hoogte van het cao loon en het ontvangen loon onderbouwd en vordert het verschil daartussen. [verweerder 1] hebben tijdens de zitting alleen aangevoerd dat [verweerder 2] leerling-monteur is. Voor zover zij daarmee hebben weersproken dat [verzoeker] moet worden ingedeeld functietabel E, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Dit standpunt is gelet op de duur van de arbeidsovereenkomst en het ook door [verweerder 1] ingenomen standpunt dat [verzoeker] leidinggevende was, onaannemelijk en verder niet onderbouwd. [verweerder 1] hebben verder geen verweer gevoerd tegen het aantal ervaringsjaren. [verweerder 1] worden daarom hoofdelijk, zoals gevorderd, veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon over deze periodes van in totaal € 21.569,82 bruto. Over de periode 16 juli 2022 tot en met 31 mei 2022 heeft [verzoeker] geen onderbouwing gegeven van het ontvangen loon. Het aanbod tijdens de zitting om dat alsnog te doen is te laat. Dat deel van de vordering wordt afgewezen.
4.12.
Omdat [verweerder 1] het loon te laat hebben betaald, is de wettelijke verhoging toewijsbaar. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te beperken tot 20 %. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de opeisbaarheid van de verschillende loonbedragen.
4.13.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van [verweerder 1] , omdat zij overwegend ongelijk krijgen. [verzoeker] maakt primair aanspraak op vergoeding van de volledige advocaatkosten. Deze vordering is alleen toewijsbaar als het verweer van [verweerder 1] , gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van [verzoeker] achterwege had moeten blijven. [6] Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van of verweer voeren in een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter. Aan het criterium voor een volledige proceskostenveroordeling is niet voldaan. Dat het verweer van de [verweerder 1] niet is gevolgd, maakt niet dat zij zich hebben gebaseerd op feiten en omstandigheden die in strijd zijn met de waarheid. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op € 1.036,00 (€ 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerder 1] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van
€ 6.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder 1] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 5.927,04 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder 1] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van
€ 7.475,15 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder 1] tot betaling aan [verzoeker] van de eindafrekening onder overlegging van een deugdelijke bruto-netto specificatie;
5.5.
veroordeelt [verweerder 1] hoofdelijk, in die zin dat als de een hieraan voldoet de ander zal zijn bevrijd, om [verzoeker] binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking over de periode van 5 september 2016 tot en met 30 oktober 2022 aan te melden bij het Pensioenfonds Metaal en Techniek, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerder 1] met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
5.6.
veroordeelt [verweerder 1] hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [verzoeker] van € 21.569,82 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover met een maximum van 20 % en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de verschillende loonbedragen;
5.7.
veroordeelt [verweerder 1] tot betaling van de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerder 1] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en de beschikking daarna wordt betekend, moeten [verweerder 1] ook de kosten van betekening aan [verzoeker] betalen;
5.8.
wijst het overig verzochte of gevorderde af;
5.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter en op 7 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.
2.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
4.Artikel 7:672 lid 11 BW.
5.Artikel 7:673 lid 1 BW.
6.Arrest van Hoge Raad van 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.