ECLI:NL:RBNHO:2024:810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
15-268201-23 en 15-182172-23 (gev ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen en lokaalvredebreuk met ISD-maatregel en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en lokaalvredebreuk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten die zich hebben voorgedaan tussen augustus en oktober 2023, waarbij hij onder andere in een kerk en bij een hogeschool in Alkmaar inbraken heeft gepleegd. De verdachte had eerder schriftelijk de toegang tot de kerken ontzegd gekregen, wat de rechtbank als een verzwarende omstandigheid heeft meegewogen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten gehonoreerd en de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een veelpleger is met een lange geschiedenis van strafbare feiten, wat de noodzaak van een strenge maatregel onderstreept. Daarnaast is de benadeelde partij, die een schadevergoeding had ingediend, niet-ontvankelijk verklaard omdat niet kon worden vastgesteld dat zij bevoegd was om de vordering in te dienen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is en dat de opgelegde maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen en de maatschappij te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-268201-23 en 15-182172-23 (gev ttz) (P)
Uitspraakdatum: 30 januari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is het volgende ten laste gelegd, waarbij de rechtbank omwille van de leesbaarheid van dit vonnis de tenlastegelegde feiten van de verschillende dagvaardingen zal doornummeren:
(parketnummer 15-268201-23)
feit 1
hij, in of omstreeks de periode van 9 augustus 2023 tot en met 2 oktober 2023 te Heiloo, althans in Nederland, in een besloten lokaal en/of een besloten erf, te weten: [slachtoffer 1] kerk aan [adres] , bij een ander te weten: [slachtoffer 1] kerk, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 15 december 2022 schriftelijk de toegang tot die voornoemde kerk ( [slachtoffer 1] ) ontzegd voor de duur van 2 jaren;
feit 2
hij, op of omstreeks 18 september 2023 te Alkmaar een geldbedrag (139,50 EUR), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Hogeschool [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
feit 3
hij, op of omstreeks 24 september 2023 te Egmond-Binnen, gemeente Bergen (NH), althans in Nederland, in een besloten lokaal en/of een besloten erf, te weten: [slachtoffer 3] , gelegen aan [adres] te Egmond-Binnen, bij een ander te weten: [slachtoffer 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 14 augustus 2022 schriftelijk de toegang tot die [slachtoffer 3] ontzegd voor de duur van 2 jaren;
(parketnummer 15-182172-23)
feit 4
hij op of omstreeks 1 juni 2023 te Alkmaar een geldkistje met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 5
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te Alkmaar een kistje met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 6
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

2.Voorvragen

De verdachte heeft ter zitting meerdere keren opgemerkt dat hij voor een aantal van de ten laste gelegde feiten al is veroordeeld. De rechtbank heeft dit opgevat als een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat noch uit de justitiële documentatie van de verdachte noch uit andere gegevens blijkt dat hij reeds is berecht voor de ten laste gelegde feiten.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 3 ten laste gelegde lokaalvredebreuk, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk het toegangsverbod heeft overtreden. De verdachte wist niet dat hij tussen 9 augustus en 2 oktober 2023 en op 24 september 2023 niet in de [slachtoffer 1] in Heiloo respectievelijk de [slachtoffer 3] van Egmond mocht komen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en 3 (lokaalvredebreuk)
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk bij [slachtoffer 1] kerk en bij [slachtoffer 3] kerk. Anders dan door de raadsman bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte daartoe ook het opzet heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De toegang voor [slachtoffer 1] kerk is per brief aan de verdachte ontzegd. Dit toegangsverbod is door de verdachte zelf ondertekend. Ook van het toegangsverbod voor de [slachtoffer 3] kerk is de verdachte in kennis gesteld. De verdachte heeft een brief met het toegangsverbod persoonlijk overhandigd gekregen waarbij het toegangsverbod aan hem is uitgelegd. Ook is de brief naar zijn adres verstuurd. De verdachte heeft dit ook niet betwist. Bovendien heeft hij verklaard dat hij wist dat hem de toegang was ontzegd. Dat de verdachte dit ten tijde van het plegen van de lokaalvredebreuk ‘even was vergeten’, mogelijk ten gevolge van drugs- en/of drankgebruik, dient voor risico en rekening van de verdachte te komen. Verder is de veroordeling voor lokaalvredebreuk bij dezelfde kerken op eerdere data geen omstandigheid waaruit hij mocht afleiden dat de toegangsverboden niet meer golden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij, in de periode van 9 augustus 2023 tot en met 2 oktober 2023 te Heiloo, in een besloten lokaal te weten: [slachtoffer 1] kerk aan [adres] te Heiloo, bij een ander te weten: [slachtoffer 1] kerk in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 15 december 2022 schriftelijk de toegang tot die voornoemde kerk ( [slachtoffer 1] ) ontzegd voor de duur van 2 jaren;
feit 2
hij, op 18 september 2023 te Alkmaar een geldbedrag (139,90 EUR), dat aan Hogeschool [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3
hij, op 24 september 2023 te Egmond-Binnen, gemeente Bergen (NH), in een besloten lokaal, te weten: [slachtoffer 3] , gelegen aan [adres] te Egmond-Binnen, bij een ander te weten: [slachtoffer 3] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 14 augustus 2022 schriftelijk de toegang tot die [slachtoffer 3] ontzegd;
feit 4
hij op 1 juni 2023 te Alkmaar een geldkistje met inhoud, dat aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 5
hij op 4 juli 2023 te Alkmaar een kistje met inhoud dat aan [slachtoffer 5] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 6
hij op 22 juli 2023 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard een geldbedrag dat aan [slachtoffer 6] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd;
feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3: in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 4: diefstal;
feit 5: diefstal;
feit 6: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zal opleggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de ISD-maatregel niet in verhouding staat tot de gepleegde diefstal en de veiligheid van goederen of personen de maatregel niet eist, zoals de wet voorschrijft. Daarnaast heeft de reclassering bij het opstellen van het advies geen alternatieven voor ogen gehad. De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke straf. Die voorwaardelijke straf kan ook een voorwaardelijke ISD-maatregel zijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten. De verdachte heeft uit een buurthuis en een sportcomplex een geldkistje met een geldbedrag gestolen. In een kerk heeft hij meerdere ‘offerblokken’ – waarin bezoekers van de kerk hun contante donaties doen – opengebroken en het daarin aanwezige geld weggenomen. Bij het studentencafé van de Hogeschool [slachtoffer 2] heeft hij de kassa opengebroken en een geldbedrag weggenomen. Dit zijn hinderlijke feiten die voor overlast en schade zorgen. De verdachte heeft met zijn handelen een gebrek aan respect getoond voor andermans eigendommen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk bij twee verschillende kerken, waarvan hem de toegang was ontzegd wegens langdurig hinderlijk gedrag. Daarmee heeft de verdachte de wens van de rechthebbenden dat hij zich niet meer in deze kerken begeeft, bewust genegeerd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 december 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte de laatste jaren veelvuldig strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder met regelmaat diefstal en huis/lokaalvredebreuk.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 10 januari 2024 van [reclasseringswerker] , werkzaam bij GGZ Fivoor Haarlem. Hierin wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Het advies wordt – zakelijk weergegeven – als volgt onderbouwd.
De sociaal maatschappelijke omstandigheden van betrokkene zijn instabiel. Betrokkene is aangewezen op de nachtopvang en beschikt niet over zelfstandige huisvesting, hij heeft geen dagbesteding en een disfunctionele levensstijl waardoor hij overgaat tot het plegen van vermogensdelicten. Er is sprake van middelengebruik van in ieder geval alcohol, cannabis en XTC maar ook andere middelen sluit GGZ Reclassering Fivoor niet uit. Tot slot kampt betrokkene met problemen op psychosociaal vlak (schizofrenie) en bevindt hij zich in een ongezond netwerk. Betrokkene wordt begeleid door het FACT team van GGZ Ingeest Noord-Holland Noord en ook door de reclassering zijn er reeds verschillende interventies ingezet (zowel ambulant als klinisch) met als doel het terugdringen van recidive. Tot slot is er in het verleden sprake geweest van een zorgmachtiging. Echter, tot op heden hebben deze interventies niet geleid tot het uitblijven van recidive. Betrokkene blijft strafbaar gedrag vertonen en zorgt voor maatschappelijke teloorgang. De afgelopen periode heeft de reclassering betrokkene meermaals gesproken en zijn motivatie voor gedragsverandering getoetst. GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat de huidige motivatie van betrokkene te kwetsbaar is om hier een plan van aanpak op te maken. Betrokkene is sociaal wenselijk en intrinsieke motivatie ontbreekt. Dit is een bekend probleem bij betrokkene en heeft ervoor gezorgd dat eerdere trajecten zijn mislukt. Daarnaast lijkt er sprake van gebrekkig probleeminzicht. De reclassering is van mening dat er meer tijd nodig is om zowel de motivatie als het probleeminzicht van betrokkene te vergroten. Daarnaast vraagt de houding van betrokkene om een strakker kader. Dit alles kan volgens de reclassering het beste vormgegeven worden in een ISD-kader. Betrokkene kan gedurende de intramurale fase van de maatregel, zolang hij zijn PPC indicatie behoudt, verblijven op het PPC. Dit is reeds een klinische setting. Op het PPC kan met betrokkene worden toegewerkt naar het formuleren van een hulpvraag en behandeldoelen. Er kan diagnostisch onderzoek afgenomen worden en er is ruimschoots tijd om een adequaat plan van aanpak op te stellen voor tijdens de extramurale fase, waarin betrokkene alsnog een klinische opname kan doorlopen. Volgens de reclassering is dit niet mogelijk in het kader van een voorwaardelijke veroordeling gelet op de hoge kans op recidive en onttrekking aan voorwaarden.
Dit advies heeft [reclasseringswerker] , als getuige ter terechtzitting onderschreven en gehandhaafd.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, namelijk:
  • de door de verdachte begane feiten – met uitzondering van de feiten 1 en 3 (lokaalvredebreuk) – betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte is in de vijf jaren voor feit 2 driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • feit 2 onder parketnummer is begaan na tenuitvoerlegging hiervan;
  • gelet op het advies van de reclassering en het strafblad van de verdachte moet er ernstig rekening mee gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte op grond van de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie aangemerkt wordt als een zeer actieve veelpleger.
De rechtbank kan zich bovendien vinden in het advies van de reclassering en neemt dit advies over. Het FACT team van GGZ Ingeest Noord-Holland Noord is bij de verdachte betrokken geweest en de reclassering heeft al verschillende interventies ingezet (zowel ambulant als klinisch) met als doel het terugdringen van recidive. Het door de raadsman geschetste alternatief van een lange (deels) voorwaardelijke sanctie die voldoende als stok achter de deur zou moeten gelden, verwerpt de rechtbank als reëel alternatief. Uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt immers dat deze rechtbank de verdachte op 13 april 2018 een gevangenisstraf heeft opgelegd voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde (onder meer) een klinische opname. Ook is er in het verleden sprake geweest van een zorgmachtiging. Al deze interventies hebben niet geleid tot het uitblijven van recidive. De verdachte blijft strafbare feiten plegen en er is sprake van maatschappelijke teloorgang. De verdachte heeft geen zinvolle dagbesteding, is dakloos, gebruikt drank en drugs en heeft psychische problemen. De rechtbank ziet daarom geen andere zinvolle mogelijkheden meer dan het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Binnen deze maatregel kan zowel binnen de intramurale als de extramurale fase worden ingezet op hulpverlening en begeleiding, waardoor toegewerkt kan worden naar een vermindering van de risicofactoren.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd.
Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 240,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit een geldkistje met geld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde] de vordering heeft ingediend namens de [slachtoffer 4] en dat zij de stichting mocht vertegenwoordigen, ondanks het feit dat daarvoor de vereiste volmacht ontbreekt. Uit het dossier volgt immers dat zij ook namens de stichting aangifte van de diefstal mocht doen. Daarnaast is uit gegevens waarover de officier van justitie beschikt, gebleken dat het rekeningnummer behorende bij de vordering tot schadevergoeding overeenkomt met het rekeningnummer van de [slachtoffer 4] .
Als de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering, omdat zij niet als vertegenwoordiger van de stichting aangemerkt kan worden, heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr op te leggen ter hoogte van € 240,00.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat die niet vermeldt dat de [slachtoffer 4] de benadeelde partij is. [benadeelde] kan zelf geen schadevergoeding vorderen, omdat zij geen schade heeft geleden. En als zij namens de stichting een schadevergoeding heeft gevorderd, ontbreekt een uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat zij de stichting mag vertegenwoordigen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat vordering afgewezen moet worden, omdat de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank kan op basis van de vordering tot schadevergoeding niet vaststellen door of namens wie de vordering is ingediend. Op de vordering is onder de kopjes ‘1A Slachtoffer/Verzoeker: Natuurlijk persoon’ en ‘1C Slachtoffer: Niet-natuurlijk persoon’ geen naam ingevuld. De vordering is ondertekend door [benadeelde] . Bij de vordering zijn geen stukken gevoegd waaruit is gebleken dat [benadeelde] de vertegenwoordiger is van de stichting of dat zij is gemachtigd tot het indienen van de vordering. Dat de aangifte van de diefstal is gedaan door [benadeelde] namens het slachtoffer [slachtoffer 4] en de vordering door haar is ondertekend, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat zij de vordering namens [slachtoffer 4] heeft ingediend en of zij daartoe wel bevoegd was. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet gelet op voornoemde onduidelijkheden geen aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38m, 38n, 57, 138, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder de onder 1 tot en met 6 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2024.