ECLI:NL:RBNHO:2024:8092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/353094 / JU RK 24/805
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 juli 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, maar dat de pleegouders bereid en in staat zijn om de benodigde hulpverlening in te schakelen. De minderjarige verblijft momenteel bij zijn moeder, maar pendelt ook tussen zijn moeder en pleegouders. De kinderrechter heeft de zorgen over de thuissituatie bij zowel de pleegouders als de moeder meegewogen, maar is tot de conclusie gekomen dat een gedwongen hulpverleningskader niet nodig is. De pleegouders hebben zich gecommitteerd aan de hulpverlening en er zijn positieve stappen gezet in de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing afgewezen, met de overweging dat de pleegouders in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/353094 / JU RK 24-805
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over afwijzing van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Haarlem,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegouder 1]en
[de pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. T.M. Coppes, kantoorhoudende te Aerdenhout,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 31 mei 2024, ontvangen op 31 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de moeder;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI), gevestigd te Haarlem en vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De advocaat van de pleegouders heeft de kinderrechter per e-mailbericht van 25 juli 2024 bericht dat [de minderjarige] wegens (medische) omstandigheden niet naar de zitting kan komen, maar dat hij wel graag telefonisch met de kinderrechter wil spreken. De kinderrechter heeft [de minderjarige] voorafgaand aan de zitting telefonisch naar zijn mening gevraagd, maar [de minderjarige] gaf aan dat hij niet met de rechter wilde spreken en dat hij op dat moment bij de kapper zat. Omdat [de minderjarige] zich niet in een besloten ruimte bevond, heeft de kinderrechter besloten [de minderjarige] niet nader over het verzoek te horen.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 11 juni 2015 is het gezag van de moeder beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Bij beschikking van 11 oktober 2017 zijn de pleegouders benoemd tot voogden over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij zijn moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 april 2011 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling steeds is verlengd en heeft geduurd tot 11 juni 2015.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 april 2011 een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging steeds is verlengd en heeft geduurd tot 11 juni 2015.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Tevens heeft de Raad verzocht een machtiging te verlenen om [de minderjarige] huis te plaatsen bij zijn moeder voor de duur van zes maanden. De Raad heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt toegelicht. De grootste zorg is dat [de minderjarige] al langere tijd onduidelijkheid heeft over waar hij zal wonen. Hij verblijft sinds december 2023 weer bij zijn moeder. Zowel over de thuissituatie bij de pleegouders als over die bij de moeder zijn er zorgen. Bij de moeder bestaan die zorgen vooral uit het gebrek aan zicht op de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder. Er zijn vermoedens van drankgebruik en zorgen over het softdrugsgebruik van [de minderjarige] . Ook zijn er twijfels of de moeder [de minderjarige] voldoende grenzen stelt. [de minderjarige] krijgt bij haar meer vrijheid en regels worden in overleg met [de minderjarige] opgesteld. Ondanks de zorgen, wordt ook gezien dat de moeder is gegroeid in haar rol als moeder. Bij de pleegouders bestaan de zorgen vooral uit de interactie tussen de gezinsleden, waarbij de pleegouders niet op één lijn zitten over wat [de minderjarige] nodig heeft en het voor hen lastig is om naar hun eigen aandeel te kijken. Hierdoor komt hulpverlening niet voldoende van de grond. Ook is het niet duidelijk of de pleegvader nog wel gemotiveerd is om aan hulpverlening mee te werken. Hij is zeer betrokken, maar vindt de huidige situatie lastig. Ten aanzien van de pleegmoeder bestaat de vraag of het haar lukt om [de minderjarige] emotionele toestemming te geven rondom hulpverlening waar zij niet geheel achter staat. [de minderjarige] besluit op dit moment zelf bij wie hij verblijft en wanneer hem dat uitkomt. Hij maakt daarmee zijn eigen regels. De zorg is dan ook dat er te weinig regie op hem is en dat het door de ontstane situatie steeds lastiger wordt hem aan te sturen. [de minderjarige] heeft veel meegemaakt in zijn leven, waarbij afwijzing een rode draad lijkt te zijn. Dit maakt dat hij erg loyaal is naar degene bij wie hij graag wil zijn of horen. De zorg is dat deze loyaliteit misbruikt zal worden door anderen en [de minderjarige] daardoor in situaties belandt die niet in zijn belang zijn, zoals is gebeurd met een meisje uit zijn klas. Het is van belang dat [de minderjarige] rust en duidelijkheid over zijn woonperspectief krijgt. Daarvoor is het noodzakelijk dat er hulpverlening komt die onderzoekt wat de mogelijkheden zijn binnen de twee gezinssystemen. Mogelijk is een omgangsregeling tussen de twee gezinssystemen passend. Het is dan wel van belang dat voor [de minderjarige] duidelijk is wanneer hij waar is en wie de beslissingen neemt. Ook is het dan van belang dat iedereen zich aan de gemaakte afspraken houdt. Omdat [de minderjarige] op dit moment niet bij de pleegouders verblijft, die het gezag over hem uitoefenen, en het nog niet duidelijk is of hij bij de moeder zal blijven wonen, wordt een machtiging uithuisplaatsing verzocht zodat hij voorlopig bij de moeder kan verblijven.
3.3.
De Raad heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat [de minderjarige] zich onttrekt aan het gezag van de pleegouders door zelf te bepalen bij wie hij verblijft. De hulpverlening van Youth Care geeft aan dat de situatie kwetsbaar is. Het ontbreekt aan samenwerking tussen de pleegouders en de moeder en de pleegouders verschillen onderling van mening over het hulpverleningsadvies. Het is noodzakelijk dat er regie komt middels een strakke hand. Een GI kan toezien op passende hulpverlening.
Desgevraagd heeft de Raad aangegeven achter de door de pleegouders beoogde hulpverlening, te weten Multisysteem Therapie bij De Viersprong, te staan, maar dat hulpverlening alleen niet voldoende is. Het gaat erom dat het woonperspectief van [de minderjarige] ontbreekt. Het is de vraag of de pleegouders en de moeder daar samen uit komen. Hoewel het contact tussen de pleegouders en de moeder verbeterd lijkt, is regie nog steeds belangrijk.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de pleegouders is ter zitting aangegeven dat zij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet nodig vinden, omdat dit geen meerwaarde heeft aangezien de pleegouders de benodigde hulpverlening zelfstandig weten in te zetten. De pleegouders en de moeder zijn steeds zoekend naar wat het beste voor [de minderjarige] is. Er zijn allerlei hulpverleningsopties overwogen en verschillende intakes geweest, maar [de minderjarige] werd steeds afgewezen vanwege de complexiteit van de situatie. De afgelopen maanden zijn er concrete positieve stappen gezet. [de minderjarige] zit nu in de doorstroomklas van de [school] . Hij doet het daar goed en gaat volgend schooljaar een aantal uren naar een reguliere klas. Zijn woonsituatie is een grote zorg, maar besloten is om eerst in te zetten op MST bij De Viersprong. Dit is een intensief traject van vijf maanden, waar ook de moeder bij betrokken wordt, en zal half september 2024 starten. Vervolgens kan bekeken worden wat het woonperspectief van [de minderjarige] zou moeten zijn en of er nog aanvullende hulpverlening nodig is. Voor nu staan de pleegouders achter het verblijf van [de minderjarige] bij de moeder, omdat de huidige situatie niet te doorbreken is zonder hulpverlening.
Het klopt niet dat de pleegouders niet op één lijn zitten als het gaat om de hulpverlening die nodig is. Het enige waar zij in verschillen is de manier waarop zij met het gedrag van [de minderjarige] omgaan.
4.2.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het naar omstandigheden goed gaat met [de minderjarige] bij haar thuis. [de minderjarige] vergeet wel eens van tevoren te vragen of hij ergens heen mag, maar de moeder weet meestal wel waar hij is. [de minderjarige] heeft nog wel last van boosheid, maar dat is niet meer zo erg als eerst. Het lukt hem nu ook om dan weg te lopen. De moeder heeft het idee dat [de minderjarige] niet goed kan uitleggen wat hem dwarszit. Het is niet altijd makkelijk om hem grenzen te stellen, omdat hij dan boos wordt. De moeder vindt het dan ook fijn dat zij een goede band heeft met de pleegouders. Dat zij intensiever samenwerken en op één lijn zitten is ook goed voor [de minderjarige] . De moeder zou dan ook liever zonder jeugdbeschermer en samen met de pleegouders de hulpverlening voortzetten en in september beginnen bij De Viersprong.
4.3.
De GI heeft ter zitting aangegeven dat de beoogde hulpverlening van De Viersprong passend lijkt.

5.De mening van de minderjarige

5.1.
[de minderjarige] wil bij zijn moeder blijven wonen.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat [de minderjarige] kampt met hechtingsproblematiek en trauma. Hij heeft last van boosheid en agressie en laat zelfbepalend gedrag zien. [de minderjarige] bepaalt op dit moment zelf waar hij verblijft en pendelt heen en weer tussen zijn moeder en zijn pleegouders wanneer hem dat uitkomt. Bij beide gezinssystemen bestaan er zorgen over [de minderjarige] . De pleegouders gaan verschillend om met zijn gedrag. De pleegvader stelt grenzen, waardoor [de minderjarige] boos wordt, en de pleegmoeder beweegt meer met [de minderjarige] mee, waardoor hij meer ruimte krijgt en die ruimte ook neemt. Bij de moeder is de zorg dat zij het moeilijk vindt [de minderjarige] te begrenzen en niet voldoende zicht heeft op waar [de minderjarige] is en met wie hij dan is en wat hij doet. Onvoldoende structuur en duidelijke grenzen zullen het zelfbepalende gedrag van [de minderjarige] versterken.
6.2.
Hoewel de kinderrechter zorgen heeft over het zelfbepalende gedrag van [de minderjarige] , is gebleken dat de pleegouders bereid en ook in staat zijn om de hulpverlening in te schakelen die nodig is. De pleegouders erkennen de zorgen om [de minderjarige] en zijn steeds op zoek geweest naar de juiste hulpverlening. Inmiddels zijn zij uitgekomen bij MST bij De Viersprong, wat half september 2024 zal starten. De pleegouders staan daar allebei achter en werken daarin samen met de moeder, die ook bij het hulpverleningstraject betrokken zal worden. Daarbij komt dat de pleegouders op dit moment achter het verblijf van [de minderjarige] bij zijn moeder staan. De kinderrechter gaat er dan ook vanuit dat de pleegouders in staat zijn de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] zelfstandig weg te nemen en is van oordeel dat een gedwongen hulpverleningskader daar niet voor nodig is.
6.3.
Nu niet is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling, zal de kinderrechter het verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen, en daarmee ook het verzoek om [de minderjarige] uit huis te plaatsen, afwijzen.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024 door mr. E.C.M. van Mierlo, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A. Fröberg als griffier, en op schrift gesteld op 6 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.