ECLI:NL:RBNHO:2024:8080

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
11023607 \ CV EXPL 24-2155
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in huurachterstandszaak tussen professionele verhuurder en consument

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 31 juli 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een geschil tussen de stichting Pré Wonen, als eisende partij, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een huurachterstand, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst getoetst aan de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De huurovereenkomst, aangegaan op 1 juli 2010, betrof geliberaliseerde huur met een aanvangshuur van € 1.400,00 per maand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst door een huurachterstand te laten ontstaan. De rechter heeft de vordering van de eisende partij grotendeels toegewezen, met een toewijzing van € 2.535,30 aan achterstallige huurpenningen, en de gedaagde partij in de proceskosten veroordeeld. De rechter heeft ook enkele bedingen in de algemene voorwaarden vernietigd, omdat deze oneerlijk waren ten opzichte van de consument. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11023607 \ CV EXPL 24-2155
Uitspraakdatum: 31 juli 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Pré Wonen
gevestigd te Haarlem en kantoorhoudende te Velserbroek
de eisende partij
gemachtigde: De Best & Partners B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende in de gemeente [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst. Hierbij heeft zij toegelicht dat de gedaagde partij een huurachterstand heeft laten ontstaan.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden:Huurovereenkomst Woonruimte Bepaalde tijd(hierna: de huurovereenkomst)en de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte (ROZ 30 juli 2003)(hierna: de algemene voorwaarden)
3.1.
De huurovereenkomst is aangegaan per 1 juli 2010 met een aanvangshuur van
€ 1.400,00 per maand. De kantonrechter constateert dat sprake is van geliberaliseerde huur.
3.2.
Voordat de kantonrechter een eindoordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.3.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.4.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.5.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Huurprijswijzigingsbeding
3.6.
In artikel 18 van de algemene voorwaarden staat een huurprijswijzigingsbeding. Deze luidt als volgt:

18. Indien het gehuurde zelfstandige woonruimte met een geliberaliseerde huurprijs betreft:
- vindt de jaarlijkse huurprijswijziging plaats op basis van de wijziging van het maandprijsindexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI), reeks alle huishoudens (2000=100), gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS);
- wordt de gewijzigde huurprijs berekend volgens de formule: de gewijzigde huurprijs is gelijk aan de geldende huurprijs op wijzigingsdatum, vermenigvuldigd met het indexcijfer van de vierde kalendermaand die ligt voor de kalendermaand waarin de huurprijs wordt aangepast, gedeeld door het indexcijfer van de zestiende kalendermaand die ligt voor de kalendermaand waarin de huurprijs wordt aangepast;
- zal de huurprijs niet gewijzigd worden indien de aanpassing leidt tot een lagere huurprijs dan de laatstgeldende, doch in dat geval blijft die laatstgeldende huurprijs ongewijzigd, totdat bij een volgende indexering het indexcijfer van de kalendermaand, die ligt vier kalendermaanden vóór de kalendermaand waarin de huurprijs wordt aangepast, hóger is dan het indexcijfer van de kalendermaand, die ligt vier kalendermaanden voor de kalendermaand waarin de laatste huurprijsaanpassing heeft plaatsgevonden. Alsdan worden bij die huurprijswijziging het indexcijfer van de kalendermaand gehanteerd, die vier respectievelijk 16 maanden ligt voor de kalendermaand waarin de huurprijs wordt aangepast;
- zal een zoveel mogelijk vergelijkbaar indexcijfer worden gehanteerd, indien het CBS de bekendmaking van bedoeld prijsindexcijfer staakt of op basis van de berekening daarvan wijzigt, en kan bij verschil van mening hieromtrent door de meest gerede partij aan de directeur van het CBS een uitspraak worden gevraagd die voor partijen bindend is. De eventueel hieraan verbonden kosten worden door partijen elk voor de helft gedragen;
- geldt de gewijzigde huurprijs ook indien van de wijziging aan huurder geen afzonderlijke mededeling wordt gedaan.
3.7.
Omdat het beding verwijst naar de regels van het CPI omtrent het wijzigen van de huurprijs, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd beding als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
3.8.
Ook in de huurovereenkomst staat een huurprijswijzigingsbeding. Deze luidt als volgt:
“5.2 Indien het gehuurde zelfstandige woonruimte met een geliberaliseerde huurprijs voor woonruimte betreft, is het onder 5.1 gestelde niet van toepassing. In dat geval wordt de huurprijs voor het eerst per n.v.t. en vervolgens jaarlijks aangepast overeenkomstig het gestelde in 18 van de algemene bepalingen.”
3.9.
Omdat dit beding verwijst naar het (zoals hiervoor geoordeeld) niet oneerlijke huurprijswijzigingsbeding in de algemene voorwaarden, is de kantonrechter van oordeel dat ook dit beding als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Rente
3.10.
De eisende partij maakt aanspraak op vergoeding van rente. In de huurovereenkomst is daarover het volgende opgenomen:
(…) Vanaf de dag dat het verzuim is opgetreden, is huurder wettelijke rente verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom.”
3.11.
Het hiervoor genoemde rentebeding is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 BW en is daarom niet oneerlijk.
3.12.
In artikel 20.2 van de algemene voorwaarden is ook een rentebeding opgenomen. Dit artikel luidt als volgt:

20.2 Voor elk geval dat huurder in verzuim is met de tijdige en volledige betaling van een geldsom, is hij 1% rente per maand verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening van de hoofdsom. (…)
3.13.
De bedongen rente bedraagt in dit geval 1% per maand. Dat is meer dan de wettelijke handelsrente op het moment van het sluiten van de overeenkomst. Dit rentebeding is daarom oneerlijk, wat betekent dat het beding wordt vernietigd. Dit betekent dat de gevorderde rente wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.14.
De eisende partij maakt aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In de huurovereenkomst is daarover een beding opgenomen en luidt als volgt:
“(…): indien huurder, na schriftelijk in gebreke te zijn gesteld, toerekenbaar blijft tekortschieten in de nakoming van enige verplichting welke ingevolge de wet en de huurovereenkomst op haar rust, komen alle daaruit voortvloeiende kosten en schade voor rekening van huurder. Onder deze kosten zijn onder andere de kosten van eventuele sommatie, huuropzegging, incasso inclusief eventuele verschuldigde omzetbelasting, de deurwaarder en de rechtskundige raadsman van de woonstichting [bedrijf] te [plaats]. (…)
3.15.
Ook in de algemene voorwaarden staan incassobedingen. Deze luiden als volgt:
“(…) 20.3. Indien een van partijen toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van enige verplichting welke ingevolge de wet en/of de huurovereenkomst op haar rust en de andere partij daardoor gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moet nemen, zijn alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van de tekortschietende partij.20.4 Ingeval het tekortschieten bestaat uit de niet tijdige betaling van een geldsom en in verband met de incassering daarvan buitengerechtelijke kosten moeten worden gemaakt, worden deze hierbij bepaald op tenminste 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van €. 125,--. (…)
20.5
De aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ontstaat pas nadat de partij die tekortschiet schriftelijk door de andere partij is aangemaand, waarbij haar een redelijke termijn tot nakoming is gesteld en de nakoming binnen die termijn uitblijft.
20.6
Huurder is aan verhuurder een direct opeisbare boete van € 25,-- per kalenderdag verschuldigd voor elke verplichting uit deze overeenkomst met de bijbehorende algemene bepalingen die hij niet nakomt of overtreedt, onverminderd zijn verplichting om alsnog aan die verplichting te voldoen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding of anderszins. Genoemd bedrag is gebaseerd op het prijspeil 1 januari 2003 en wordt met ingang van 1 januari 2004 jaarlijks geïndexeerd.”
3.16.
De hiervoor genoemde bedingen moeten worden getoetst aan de hand van de wet- en regelgeving die gold op het moment waarop de overeenkomst is gesloten. Op 1 juli 2010 was op een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten artikel 6:96 lid 2 BW en het Rapport Voorwerk II van toepassing. Op grond van het Rapport Voorwerk II wordt aan de hand van vaste tarieven op basis van het geldende liquidatietarief een bedrag toegewezen. Er is dus sprake van gelimiteerde kosten. De hiervoor genoemde artikelen uit de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden verwijzen echter niet naar artikel 6:96 lid 2 BW en het Rapport Voorwerk II. Het biedt de eisende partij de mogelijkheid om ongelimiteerd kosten in rekening te brengen bij de consument indien er als gevolg van het verzuim maatregelen moeten worden genomen. Daarmee verstoren deze bedingen het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument. De bedingen zijn daarom oneerlijk.
3.17.
De eisende partij heeft zich in de dagvaarding – kort samengevat - op het standpunt gesteld dat zij haar algemene voorwaarden gaat aanpassen en dat zij heeft aangesloten bij de wettelijke regeling. De kantonrechter gaat er gelet hierop vanuit de eisende partij geen behoefte heeft om zich daar verder nog over uit te laten. De kantonrechter volgt de eisende partij niet in haar standpunt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en vernietigt de hiervoor genoemde bedingen zover die zien op de buitengerechtelijke incassokosten. Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Proceskosten
3.18.
De eisende partij maakt verder nog aanspraak op de proceskosten. Artikel 20.3 van de algemene voorwaarden ziet (ook) op de proceskosten. Dit artikel luidt als volgt:

20.3. Indien een van partijen toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van enige verplichting welke ingevolge de wet en/of de huurovereenkomst op haar rust en de andere partij daardoor gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moet nemen, zijn alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van de tekortschietende partij.”
3.19.
Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief. Daarom wordt dit beding in stand gehouden.
Huurachterstand
3.20.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van
€ 3.054,01 aan achterstallige huurpenningen (€ 10.136,34 huurachterstand + € 408,93 incassokosten + € 109,78 rente - € 7.601,04 deelbetaling). Deze deelbetaling strekt echter, gelet op het bepaalde in artikel 6:44 BW en wat hiervoor is overwogen, in mindering op de toewijsbare hoofdsom. Dit maakt dat een bedrag van € 2.535,3‬0 (€ 10.136,34 - € 7.601,04) aan achterstallige huurpenningen zal worden toegewezen.
Conclusie en proceskosten
3.21.
De vordering van de eisende partij wordt grotendeels toegewezen.
3.22.
De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 2.535,3‬0 aan achterstallige huurpenningen (tot en met maart 2024);
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 137,38 wegens dagvaardingskosten,
€ 496,00 wegens griffierecht en
€ 238,00 wegens salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).