ECLI:NL:RBNHO:2024:8038

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
15/023157-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met minderjarige: Tongzoenen en ontuchtige handelingen

Op 6 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen. De zaak betreft een periode van negen maanden waarin de verdachte herhaaldelijk een tongzoen heeft gegeven aan een zevenjarig meisje, terwijl hij op haar aan het oppassen was. Dit gebeurde in de woning van de grootouders van het slachtoffer, waar de verdachte destijds woonde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende steunbewijs was voor de meeste ten laste gelegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van de meeste beschuldigingen, maar het tongzoenen met het eerste slachtoffer is bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 4.000,- is vastgesteld voor immateriële schade. De vordering van het tweede slachtoffer is afgewezen omdat de rechtbank niet-ontvankelijk verklaarde in de vordering, gezien de vrijspraak van de verdachte voor de ten laste gelegde feiten tegen haar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/023157-23 (P)
Uitspraakdatum: 6 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 juni 2014 te Hoorn en/of Wognum, althans in Nederland, met een aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of
- het tongzoenen met die [slachtoffer 1];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 juni 2014 te Hoorn en/of Wognum, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met een aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (tong)zoenen en/of knijpen in en/of betasten van de bil(len) en/of het brengen van de hand van die [slachtoffer 1] naar zijn, verdachtes (stijve) penis en/of het betasten en/of kussen van de vagina van die [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2022 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het zoenen op de mond van die [slachtoffer 2]
- het betasten van de billen van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte
- die [slachtoffer 2] (onverhoeds) bij de billen heeft beetgepakt en/of
- de (voornoemde) handelingen heeft uitgevoerd en/of gecontinueerd, terwijl die [slachtoffer 2] meermalen, verbaal en non-verbaal, heeft aangegeven dit niet te willen en/of hiervan niet gediend te zijn.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde (tong)zoenen met [slachtoffer 1] kan worden bewezen, maar dat geen sprake is geweest van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat [slachtoffer 1] aan de zorg, opleiding en/of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsminimum en beoordelingskader in zedenzaken
De verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan zedendelicten. In zedenzaken zijn vaak slechts twee personen bij de verweten seksuele gedragingen aanwezig geweest, namelijk het veronderstelde slachtoffer en de vermeende dader. Wanneer de verdachte in zo’n geval de hem of haar verweten gedragingen ontkent, zijn de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer doorgaans het enige bewijsmiddel.
Het bewijs dat een verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het veronderstelde slachtoffer (artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering). De feiten en omstandigheden waarover hij/zij verklaart, mogen niet op zichzelf staan, maar dienen volgens vaste rechtspraak voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of enerzijds de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer betrouwbaar zijn en anderzijds of die verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar wordt geacht, kan het benodigde steunbewijs niet vervangen. Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
3.3.2
Toepassing beoordelingskader op de onder 1 ten laste gelegde gedragingen
Namens [slachtoffer 1] is in 2015 aangifte gedaan door haar moeder. [slachtoffer 1] zelf is in datzelfde jaar als getuige gehoord in een kindvriendelijke verhoorstudio. [slachtoffer 1] was tijdens dat verhoor negen jaar oud. In 2023 is [slachtoffer 1] opnieuw gehoord door de politie en bij de rechter-commissaris.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 1] consistent en gedetailleerd verklaard over de handelingen die de verdachte bij haar zou hebben gepleegd. Bovendien verklaart [slachtoffer 1] tijdens het verhoor in 2015 op een manier die past bij haar leeftijd. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaringen als geloofwaardig en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en tot uitgangspunt kunnen worden genomen bij de beoordeling van de onder 1 ten laste gelegde feiten.
De verdachte bekent het tongzoenen met [slachtoffer 1], voor het overige ontkent hij de hem onder 1 verweten gedragingen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de betrouwbaar bevonden verklaring van [slachtoffer 1] sprake is van voldoende steunbewijs voor de onder feit 1 door de verdachte ontkende ten laste gelegde handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] is gebaseerd op informatie die zij van [slachtoffer 1] te horen heeft gekregen en komt dus niet uit een op zichzelf staande bron. De overige bewijsmiddelen in het dossier – de verklaring van de vader van [slachtoffer 1] over de confrontatie die hij heeft gehad met de verdachte, de verklaring van de oma van [slachtoffer 1] en de ‘spijtbrief’ van de verdachte – zijn te weinig concreet voor wat betreft de seksuele handelingen die de verdachte worden verweten en zouden ook uitsluitend op het door de verdachte bekende tongzoenen met [slachtoffer 1] kunnen slaan.
3.3.3
Toepassing beoordelingskader op de onder 2 ten laste gelegde gedragingen
Door [slachtoffer 2] is eerst een informatief gesprek met een verbalisant gevoerd en ruim twee maanden later heeft zij aangifte gedaan tegen de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 2] consistent en gedetailleerd verklaard. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaringen als geloofwaardig en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en tot uitgangspunt kunnen worden genomen bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De verdachte ontkent de hem verweten gedragingen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de betrouwbaar bevonden verklaring van [slachtoffer 2] sprake is van voldoende steunbewijs voor de onder feit 2 ten laste gelegde en door de verdachte ontkende handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Hoewel getuige [getuige 1] net als [slachtoffer 2] verklaart over gebeurtenissen die tussen haar en de verdachte zouden hebben plaatsgevonden rondom de massage die [getuige 1] van de verdachte kreeg, verschillen de gebeurtenissen waarover [getuige 1] verklaart dusdanig van de gebeurtenissen waarover [slachtoffer 2] verklaart, dat de verklaring van [getuige 1] niet kan dienen als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2]. Ook de verklaring van getuige [getuige 2] biedt geen steun voor de aan de verdachte verweten gedragingen.
3.3.4
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende steun biedt voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waardoor niet wordt voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. Er is dan ook geen sprake van voldoende wettig bewijs dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dat geldt ook voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gedragingen, anders dan het tongzoenen. De rechtbank zal de verdachte dan ook van die gedragingen vrijspreken.
3.3.5
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 juni 2014 te Wognum, meermalen, met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het tongzoenen van die [slachtoffer 1].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden de door de reclassering in het advies van 4 juli 2024 geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer 1]. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht op de naleving daarvan dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de aan de verdachte op te leggen straf of maatregel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in een periode van negen maanden meerdere keren een tongzoen gegeven aan een zevenjarig meisje, op wie hij op dat moment aan het oppassen was. Dit vond plaats in de woning van de opa en oma van het slachtoffer, waar zij zeer regelmatig verbleef en waar de verdachte destijds woonde.
De verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het zeer jonge slachtoffer. Het slachtoffer was aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte toevertrouwd en bevond zich in een woning waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte lijkt enkel oog te hebben gehad voor zijn eigen behoeften. Dat het slachtoffer tot op heden de gevolgen van dit feit ondervindt, blijkt ook uit de ter terechtzitting namens haar voorgelezen slachtofferverklaring.
Tijdsverloop
In de strafmaat weegt de rechtbank mee dat het bewezen verklaarde feit ruim tien jaar geleden heeft plaatsgevonden.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van de verdachte staande strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 12 juni 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2005 is veroordeeld voor het plegen van ontucht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar. Deze veroordeling is dermate lang geleden dat de rechtbank deze veroordeling niet in het nadeel van de verdachte zal meewegen in de strafmaat.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op Psychologisch onderzoek Pro Justitia van 26 april 2023, opgesteld en ondertekend door [psycholoog], GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is een autismespectrumstoornis en een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. Een pedofiele stoornis is uitgesteld. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook zo. Betrokkenes autismespectrumstoornis heeft zijn handelings- en keuzevrijheid ten tijde van de ten laste gelegde feiten beperkt. Er is sprake van een grote behoefte aan liefde en affectie, die vanuit deficiënties in de sociale intelligentie niet goed wordt afgestemd. Betrokkene heeft gebrekkige empathische vermogens en wordt in zijn handelen weinig geremd door besef van de gevoelens en gedachten van de ander. Het advies luidt om betrokkene dit (de rechtbank begrijpt: het onder 1) ten laste gelegde feit (indien bewezen) in verminderde mate toe te rekenen.
Behandeling gericht op de risicofactoren is geïndiceerd. In behandeling kan hij werken aan het herkennen en toetsen van grenzen bij de ander, en het adequaat herkennen en uiten van de eigen gevoelens. Om de beschermende factoren te versterken zou hij baat hebben bij praktische ondersteuning. Te denken valt aan werk of dagbesteding en administratie, maar ook zicht op het sociale netwerk. Hoewel betrokkene zich als sociaal en open presenteert, lijkt hij weinig te delen over problemen en emoties met zijn omgeving. Veel van zijn dagelijkse contacten vinden plaats op straat en zijn oppervlakkig. Het versterken van het steunnetwerk is daarom van belang.
Behandeling zou bij een bewezenverklaring plaats kunnen vinden in de vorm van een ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht. Voor ondersteuning bij werk of dagbesteding, wonen, en administratie, zou een begeleide woonvorm goed bij betrokkene kunnen aansluiten. Mocht hij bij zijn vader gaan wonen, dan zou een FACT-team zorg en ondersteuning kunnen bieden.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank neemt deze over. Het bewezen verklaarde feit wordt in verminderde mate aan de verdachte toegerekend.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 4 juli 2024, opgesteld en ondertekend door [reclasseringswerker], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Geadviseerd wordt – kort gezegd – aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 200 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 76 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals namens de reclassering is geadviseerd in bovengenoemd advies, met uitzondering van het geadviseerde contactverbod met aangeefsters. Hiertoe ziet de rechtbank gelet op het tijdsverloop (feit 1) en op de vrijspraak (feit 2) geen aanleiding.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke grondslag om de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar te verklaren ontbreekt. Gelet op de inschatting van het recidiverisico in bovengenoemd reclasseringsadvies en het gegeven dat op het strafblad van de verdachte geen nieuwe zaken zijn geregistreerd sinds het onderhavige feit, is er geen reden om er ernstig rekening mee te houden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aanzienlijk dient te worden gematigd.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op aard en ernst van de normschending kan dit worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
Gelet op de gevolgen die het bewezen verklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend komt een bedrag van € 4.000,- de rechtbank billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het plegen van ontucht met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 850,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het bedrag van € 50,- dat [slachtoffer 2] aan de verdachte zou hebben betaald voor een massage en een bedrag van € 800,- wegens psychische schade.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen of niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen omdat niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 247 (oud) en 248 (oud) Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 76 (zesenzeventig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door GGZ-NHN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 verblijft in Mutatio Zorg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 zich laat begeleiden door de ambulante forensische zorg van Mutatio Zorg of een soortgelijke organisatie, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
 zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.000,- (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 2] en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. M.A.J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2024.