ECLI:NL:RBNHO:2024:8026

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
10658056 / EJ VERZ 23-327
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake de vereffening van de nalatenschap van erflaatster met betrekking tot de verkoop van onroerend goed en de verantwoording door de gevolmachtigde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een erfrechtzaak betreffende de nalatenschap van een overleden erflaatster. De verzoekers, de kinderen van de erflaatster, hebben een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de vereffening van de nalatenschap, waarbij zij de vereffenaar, mr. A.H.J. Dunselman, verzoeken om het onroerend goed van de onderneming te verkopen en om verantwoording af te leggen over de door de gevolmachtigde verrichte handelingen. De erflaatster is overleden op [overlijdensdatum] 2022, en de verzoekers hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers en de verwerende partij, [verweerder], de kinderen van de erflaatster zijn. De kantonrechter heeft de verzoeken van de verzoekers beoordeeld en heeft geoordeeld dat de vereffenaar de vrije hand heeft in de keuze van de makelaar en de wijze van verkoop van het onroerend goed. De kantonrechter heeft de verzoeken van de verzoekers om verantwoording en het verkrijgen van stukken afgewezen, omdat deze verzoeken niet zijn onderbouwd en de vereffenaar niet verplicht is om aan de verzoekers verantwoording af te leggen tijdens de vereffening. De kantonrechter heeft de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken en heeft Dunselman de aanwijzing gegeven om het onroerend goed zo spoedig mogelijk te verkopen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 10658056 / EJ VERZ 23-327 (SJ)
Uitspraakdatum: 25 april 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
1.) [verzoeker 1]
wonende te [woonplaats 1]
2.) [verzoeker 2]
wonende te [woonplaats 2]
verzoekende partij
tezamen verder te noemen: [verzoekers]
afzonderlijk te noemen: [verzoeker 1] en [verzoeker 2]
gemachtigde: mr. M.V. Vermeij
inzake
de nalatenschap van [erflaatster](hierna: erflaatster),
geboren op [geboortedatum] 1930 te [geboorteplaats] en overleden op [overlijdensdatum] 2022 te [overlijdensplaats] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats overledene] .
tegen
1.) mr. A.H.J. Dunselman, in zijn hoedanigheid als vereffenaar van de nalatenschap
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Dunselman
en
2.) [verweerder]wonende te [woonplaats 3]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. A. Lof

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekers] hebben een verzoekschrift ingediend, bij de griffie ontvangen op 8 augustus 2023.
1.2.
Dunselman en [verweerder] hebben afzonderlijk een verweerschrift ingediend.
1.3.
In een brief van 18 maart 2024 hebben [verzoekers] nadere stukken toegezonden en hun verzoek gewijzigd.
1.4.
In een brief van 22 maart 2024 hebben [verzoekers] nogmaals nadere stukken toegezonden en hun verzoek gewijzigd.
1.5.
Op 28 maart 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [verzoekers] en [verweerder] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[verzoekers] en [verweerder] zijn de kinderen van erflaatster en haar echtgenoot (hierna: erflater).
2.2.
Erflaatster heeft in haar testament van [datum 1] haar nalatenschap vastgelegd. Daarin is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen en zijn erflater, [verzoekers] en [verweerder] tot haar erfgenamen benoemd.
2.3.
[verweerder] is vanaf 1 oktober 1995 in loondienst als algemeen medewerker bij [bedrijf 1] , de onderneming van erflater, en vanaf 1 januari 1997 in loondienst bij de door erflaatster gevoerde eenmanszaak [bedrijf 2] te [bedrijf 2] (hierna: de onderneming). [de man van verweerster] (hierna: [de man van verweerster] ), de echtgenoot van [verweerder] , is sinds 1 januari 1998 in loondienst bij de onderneming.
2.4.
Op 26 februari 1998 heeft erflaatster namens de onderneming aan [verweerder] een volledige volmacht verleend en haar als gevolmachtigde inschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.5.
Op 15 maart 2016 heeft erflaatster in een levenstestament het volgende vastgelegd: ‘
ik herroep alle eerder gemaakte levenstestamenten en de (daarin) verleende algemene volmachten’. Verder heeft erflaatster in haar levenstestament een algemene volmacht verleend aan [verzoeker 1] en [verweerder] , die hun taken als algemeen gevolmachtigden alleen samen kunnen uitoefenen, maar zij kunnen elkaar wel (beperkte of algemene) ondervolmacht verlenen. [verzoeker 2] is als toezichthouder benoemd.
2.6.
Op [datum 2] 2017 is erflater overleden.
2.7.
In 2017 is erflaatster naar een verpleeghuis verhuisd. Zij is nadien onder bewind gesteld.
2.8.
In een medische verklaring van 11 december 2019 heeft [specialist] , specialist ouderengeneeskunde bij [bedrijf 3] , verklaard dat erflaatster niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen en gezondheidsbelangen naar behoren te behartigen.
2.9.
Op [overlijdensdatum] 2022 is erflaatster overleden.
2.10.
Vanwege het vooroverlijden van erflater zijn [verzoekers] en [verweerder] de enig erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster. [verzoekers] en [verweerder] hebben deze nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.11.
Tot deze nalatenschap behoort een onroerend goed, bestaande uit een tankstation en een aanliggend perceel. Het tankstation behoort tot de onderneming.
2.12.
Het gedeelte van het onroerend goed waarop het tankstation staat, is met ingang van 1 januari 2019 verhuurd aan Total Nederland N.V. (hierna: Total). Deze huurovereenkomst loopt tot en met 31 december 2028.
2.13.
De nalatenschap van erflater is nog niet afgewikkeld.
2.14.
In een beschikking van 7 juli 2022 heeft de rechtbank Dunselman tot vereffenaar benoemd in de nalatenschap van erflaatster.
2.15.
In een brief van 15 maart 2024 heeft Dunselman aan de rechtbank laten weten dat hij per 1 december 2024 zijn praktijk zal neerleggen en dat hij verzoekt om per 15 november 2024 te worden ontslagen als vereffenaar.

3.Het verzoek en de standpunten van partijen

ten aanzien van Dunselman
3.1.
[verzoekers] verzoeken, na wijzigingen van hun verzoek, de kantonrechter om Dunselman:
1.) te gebieden om het bij de onderneming behorende onroerend goed als één geheel te verkopen conform de verkoopstrategie van [makelaar] (hierna: [makelaar] ) via [makelaar] (al dan niet in collegiale verkoop);
2.) te instrueren om de in het verzoekschrift genoemde administratie met betrekking tot de onderneming te verkrijgen met betrekking tot de periode 2010 t/m 2018 en deze met [verzoekers] te delen;
3.) te instrueren om [verweerder] een deugdelijke rekening en verantwoording te laten afleggen over de door haar als gevolmachtigde verrichte (rechts)handelingen over de periode 1 januari 2017 t/m juli 2022 en die rekening en verantwoording te delen met [verzoekers] ;
4.) te instrueren nader onderzoek te doen naar de gestelde hypotheekaflossing door [verweerder] ;
5.) te instrueren om een afschrift te verstrekken van de indiening van de vordering van [verweerder] op de onderneming;
6.) te instrueren de ontvangen poststukken en de in de toekomst te ontvangen poststukken, met betrekking tot de onderneming en de nalatenschap, met [verzoekers] te delen;
7.) te instrueren opheldering te geven over de huurder van het tankstation: [tankstation] ;
8.) te instrueren om een andere boekhouder in te schakelen met betrekking tot het voeren van de administratie van de onderneming;
9.) te instrueren om verzoekers toegang te verschaffen tot de shop van het tankstation;
10.) te instrueren het door [verweerder] en [de man van verweerster] te veel ontvangen salaris namens de nalatenschap terug te vorderen;
11.) dan wel Dunselman te gebieden om binnen vier weken na de datum van de te nemen beschikking de betreffende administratie op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan [verzoekers] te overleggen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel;
12.) te instrueren om [verweerder] en [de man van verweerster] als werknemers van de onderneming te (doen) ontslaan en daartoe de nodige (rechts)maatregelen te nemen.
ten aanzien van [verweerder]
3.2.
[verzoekers] verzoeken, na wijzigingen van het verzoek, de kantonrechter om [verweerder] te veroordelen:
13.) om binnen vier weken na de datum van de te nemen beschikking afschriften van de in het verzoekschrift genoemde stukken over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel;
14.) tot het afleggen aan – de kantonrechter begrijpt – [verzoekers] binnen vier weken na de datum van de te nemen beschikking van een deugdelijke rekening en verantwoording over de door haar als ondergevolmachtigde verrichte (rechts)handelingen over de periode 1 januari 2017 t/m 2 april 2022, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel;
15.) tot het afgeven van de kassabox en de muntenverzameling.
3.3.
Op de standpunten van partijen, wordt voor zover van belang bij de beoordeling, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek onder 1; de verkoop van het bij de onderneming behorende onroerend goed
4.1.
[verzoekers] willen dat het bij de onderneming behorende onroerend goed als één geheel wordt verkocht via [makelaar] en stellen dat [makelaar] graag daartoe de opdracht ontvangt. Zij menen dat PostmenBalm B.V., het makelaarskantoor dat door Dunselman is aangedragen, anders dan [makelaar] , niet deskundig is op het gebied van (bedrijfs- of bouw)grondwaardes van percelen in [woonplaats 1] . De taxatie van Folkers is namelijk veel te laag. [makelaar] heeft een hogere waardebepaling gedaan. Volgens [verzoekers] is het gehele perceel uniek, is het interessant voor allerlei ondernemers en staat de gemeente [woonplaats 1] positief tegenover het ontwikkelen van dit perceel in verband met de behoefte aan woningen in de gemeente. Volgens [verzoekers] moet worden geprobeerd om het hoogst mogelijke uit de verkoop te halen door het perceel zo breed mogelijk in de markt te zetten, zoals [makelaar] adviseert. Zij staan positief tegenover een collegiale verkoop. Volgens [verzoekers] hebben zich al een aantal gegadigden bij [makelaar] gemeld.
4.2.
Dunselman voert aan dat hij uitdrukkelijk geen voorkeur heeft voor het inschakelen van [makelaar] bij de verkoopbegeleiding omdat [makelaar] verschillende uitlatingen heeft gedaan over de verkoopmogelijkheden en in zijn waardebepaling een grotere schattingsonzekerheid dan gebruikelijk heeft aangenomen. [makelaar] gaf namelijk eerst aan dat het onroerend goed voor beleggers erg onzeker en risicovol is, dat een gesplitste verkoop vermoedelijk de hoogste opbrengst zou kunnen realiseren en dat [makelaar] zich zal beperken tot de verkoop van het ‘tuingedeelte’. Dunselman voert aan dat hij zich heeft laten adviseren door [vereniging] (hierna: [vereniging] ) en dat het onroerend goed is getaxeerd door een door [vereniging] aanbevolen taxateur. Verder heeft hij [makelaar 2] te Alkmaar om zijn visie gevraagd over een wijze van verkoop, die leidt tot verkoopmaximalisatie. Volgens Dunselman kan de mondelinge behandeling helpen om tot een gezamenlijke keuze te komen. Dunselman voert aan dat hij geen opgave heeft ontvangen van eventuele gegadigden.
4.3.
De kantonrechter merkt dit deel van het verzoek van [verzoekers] aan als een bezwaar omtrent de voorgenomen wijze van tegeldemaking in de zin van artikel 4:215 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat partijen het met elkaar eens zijn dat het bij de onderneming behorende onroerend goed als één geheel moet worden verkocht. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat dit het uitgangspunt is bij de verkoop. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat Dunselman, als vereffenaar van de nalatenschap, de vrije hand heeft in de keuze van de makelaar en de verdere wijze van verkoop. De kantonrechter heeft geen aanleiding om aan te nemen dat dit op enige manier nadelig is voor de boedel. Hetgeen [verzoekers] in dit verband hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij gaat de kantonrechter er vanuit dat de door Dunselman in te schakelen makelaar een bedrijfsmakelaar is, die de meest gunstige opbrengst zal proberen te realiseren. En dat deze makelaar, indien daartoe aanleiding is, de eventuele ontwikkelpotentie van het perceel op korte termijn, de invloed van de huurovereenkomst en de afspraken die met Total zijn gemaakt omtrent de door Total gedane investeringen, daarbij betrekt. Het bezwaar van [verzoekers] tegen de door Dunselman voorgenomen wijze van tegeldemaking van het bij de onderneming behorende onroerend goed verklaart de kantonrechter dan ook ongegrond. Voor een voortvarende afwikkeling van de nalatenschap is het nodig dat Dunselman zijn voorgenomen wijze van tegeldemaking ongehinderd kan uitvoeren.
Het geven van een aanwijzing op grond van art. 4:210 BW
4.4.
De kantonrechter kan op grond van art. 4:210 lid 1 BW aan vereffenaars een aanwijzing geven. Dit is een discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter. Belanghebbenden kunnen wel de kantonrechter op de hoogte stellen van feiten en omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het geven van een aanwijzing maar zij kunnen niet om een aanwijzing vragen. [1] Gelet hierop worden verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken daaromtrent.
De verzoeken onder 2, 3, 4, 5, 11, 13 en 14
4.5.
[verzoekers] betwisten de vordering van € 167.816,00 die [verweerder] stelt te hebben op de nalatenschap. Zij stellen dat zij recht en belang hebben om aan de hand van de administratie de juistheid van de gestelde vordering te beoordelen, dat deze administratie ook van hen is, maar dat [verweerder] niet inhoudelijk reageert en geen administratie heeft overgelegd. Verder stellen zij dat [verweerder] rekening en verantwoording aan hen moet afleggen vanaf het wilsonbekwaam worden van erflaatster in 2017 dan wel vanaf 11 december 2019. Er was namelijk geen sprake van een bijzondere volmacht, maar van een algemene volmacht die is vervallen door het levenstestament. Zij vermoeden dat er onregelmatige onttrekkingen ten laste van het vermogen van erflaatster zijn gedaan ten gunste van [verweerder] . Ook betwisten [verzoekers] dat [verweerder] haar hypothecaire restschuld van € 280.000,00 aan erflaatster heeft afgelost. Dunselman heeft alleen de bankafschriften van [verweerder] gezien maar hieruit blijkt niet hoe de geldstroom van erflaatster eruit heeft gezien. Volgens [verzoekers] zou [verweerder] in de periode van 2015 tot en met april 2022 € 273.000,00 in de onderneming van erflaatster moeten hebben gebracht, terwijl hiervan maar € 10.000,00 is te verklaren. Daarbij had [verweerder] als enige toegang tot de zakelijke bankrekeningen en waren erflater en erflaatster vanaf 2017 niet meer in staat om hun financiën te beheren en controleren. [verzoekers] stellen dat het krijgen van inzicht in de geldstroom van erflaatster en de onderneming van belang is voor de verdere afwikkeling van de nalatenschap.
4.6.
Zij verzoeken daarom dat Dunselman wordt geïnstrueerd om de volgende stukken via [verweerder] of via derden te verkrijgen en over te leggen:
- de grootboekadministratie van de onderneming over de periode van 2014 tot en met 2018;
- de loonadministratie van de onderneming over de periode van 2015 tot en met 2023;
- de facturen, bonnen, kassarollen en correspondentie met betrekking tot de onderneming over de periode van 2016 tot en met 2024;
- de opbouw van de vordering op de onderneming uit hoofde van vakantiedagen ten bedrage van € 16.406; een en ander op straffe van een dwangsom;
- een afschrift te verstrekken van de indiening van de vordering van [verweerder] op de onderneming.
4.7.
Verder verzoeken [verzoekers] dat [verweerder] wordt veroordeeld om bovenstaande stukken over te leggen alsmede de volgende stukken:
- een bewijs van storting van het contante geld dat erflater dat [verzoeker 1] op 13 juli 2017 aan [verweerder] heeft meegegeven;
- privé bankafschriften over de periode van juli 2017 tot en met augustus 2017 in verband met het vermoeden dat [verweerder] het contante geld op haar privé rekening heeft gestort en vervolgens heeft overgemaakt als lening aan de onderneming;
- de postzegelverzameling te waarderen, in de boedelbeschrijving op te nemen en aangeven waar deze verzameling zich bevindt;
- de door [verweerder] meegenomen administratie uit de compressorkelder;
- jaarstukken en aangiften IB van erflater en [bedrijf 4] over de periode van 2014 tot en met 2017;
- afschriften van de leningsovereenkomsten uit 1981 tussen [verzoeker 2] en erflater;
- stukken waaruit de wijze van verwerking van de betalingen van 25 augustus en 6 september 2017 van elk € 10.000,00 in de administratie van de onderneming blijkt, een en ander op straffe van een dwangsom.
4.8.
Dunselman voert aan dat met het overleggen van de jaarrekeningen van 2015 tot en met 2020, de concept-jaarrekeningen van 2021 en 2022 met de onderliggende grootboekadministratie betreffende diverse jaren en de bankafschriften vanaf 2019 de exploitatie van de onderneming en de rekening en verantwoording door [verweerder] op afdoende wijze blijkt. Daarbij dient de te verkrijgen administratie [verzoekers] om een vorderingspositie van [verweerder] te kunnen beoordelen. Dat moeten [verzoekers] op grond van artikel 3:184 en 3:185 BW in de verdeling van de nalatenschap doen, zodat dit deel van het verzoek hierom al moet worden afgewezen. Bovendien beschikt hij niet over de door [verzoekers] verzochte stukken en zijn er gewichtige redenen om het verzoek af te wijzen. Afgifte van de administratie zal naar verwachting leiden tot een vloed aan vragen van [verzoekers] , gevolgd door discussie. Hierdoor wordt de vereffening bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt. Een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:15j BW brengt volgens Dunselman met zich dat niet hoeft te worden ingegaan op een verzoek tot overlegging van de totale administratie, zoals door [verzoekers] is verzocht. Daarbij is volgens Dunselman nog van belang dat sprake van een bijzondere volmacht van erflaatster aan [verweerder] . Deze volmacht is niet vervallen door het levenstestament en is de oorzaak van de vele conflicten tussen de erven. Het wantrouwen bij [verzoekers] wordt veroorzaakt door het ontbreken van inzicht in de exploitatie van de onderneming. Maar er is richting [verzoekers] geen verplichting tot rekening en verantwoording wanneer erflaatster bij leven geen reden zag om [verweerder] , als de gevolmachtigde, ter verantwoording te roepen. Daarvan is in dit geval sprake. Verder is het opleggen van een dwangsom is onnodig.
4.9.
[verweerder] betwist dat zij niet inhoudelijk op de verzoeken van [verzoekers] heeft gereageerd en/of geen stukken heeft overgelegd. Verder voert [verweerder] aan dat [verzoekers] geen rechtmatig belang hebben bij de gevraagde stukken. Het verzoek is ingegeven door wantrouwen richting [verweerder] , terwijl eraan voorbij wordt gegaan dat zij al verantwoording heeft afgelegd aan erflaatster en daarna aan de bewindvoerder en de vereffenaar. Het verzoek is prematuur, belemmert de vereffenaar en is het aan te merken als een ‘fishing expedition’. Bovendien was zij geen ondergevolmachtigde maar had zij een bijzondere volmacht om de onderneming van erflaatster te besturen, zodat het verzoek om rekening en verantwoording af te leggen op straffe van een dwangsom ook moet worden afgewezen. Daarbij is onduidelijk op welke grondslag dit verzoek is gebaseerd. Het verzoek tot afleggen van rekening en verantwoording is blijkens het verzoekschrift gebaseerd op artikel 843a Rv, maar daarvoor is dit artikel niet bedoeld.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat het niet aan de erfgenamen is om gedurende de vereffening de werkzaamheden van de vereffenaar te controleren. Dat behoort tot de toezichthoudende taak van de kantonrechter en in hetgeen door [verzoekers] is gesteld ziet de kantonrechter geen reden om Dunselman een aanwijzing te geven om nader onderzoek te doen naar de aflossing van de hypotheeklening door [verweerder] of om een afschrift te verstrekken van de door [verweerder] ingediende vordering op de onderneming. Verder is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekers] het belang bij het verkrijgen van de door hen gewenste stukken en het (laten) afleggen van rekening en verantwoording door [verweerder] in de huidige stand van de procedure – de vereffeningsfase – niet hebben aangetoond of anderszins onderbouwd hebben. Daarmee hebben deze verzoeken eerder het karakter van een ontoelaatbare "fishing expedition". De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om Dunselman een aanwijzing te geven om nog meer administratieve bescheiden via [verweerder] of derden te verkrijgen en aan [verzoekers] over te leggen en om Dunselman een aanwijzing te geven om [verweerder] rekening en verantwoording te laten afleggen. Verzoekers zijn daarom ten aanzien van de verzoeken onder 2, 3, 4 en 5 niet-ontvankelijk. Het verzoek onder 14 gericht aan [verweerder] wordt, gelet op het voorgaande, afgewezen.
4.11.
Bovendien hebben [verzoekers] het verzoekschrift onder punt 14 gebaseerd op artikel 843a Rv. De kantonrechter overweegt dat artikel 843a Rv niet is bedoeld voor het afleggen van rekening en verantwoording, zoals door [verzoekers] verzocht. Het verzoek moet ook hierom worden afgewezen.
4.12.
Onder punt 11 van het verzoekschrift verzoeken [verzoekers] nog om Dunselman op grond van artikel 843a Rv te gebieden de hiervoor genoemde stukken over te leggen. Verder verzoeken zij onder punt 13 van het verzoekschrift [verweerder] te veroordelen tot het overleggen van de hiervoor genoemde stukken. De kantonrechter overweegt dat de vorderingen onder punt 11 en punt 13 niet thuis horen in een verzoekschriftprocedure. Daarvoor is de dagvaardingsprocedure aangewezen. De kantonrechter verklaart zich daarom onbevoegd om van de vorderingen onder punt 11 en punt 13 kennis te nemen. De kantonrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.10. is overwogen, af van een verwijzing van dit deel van het verzoek naar de dagvaardingsprocedure op grond van artikel 69 Rv.
Het verzoek onder 6; het delen van poststukken
4.13.
Volgens [verzoekers] worden poststukken betreffende de onderneming die onderdeel uitmaken van de nalatenschap op het tankstation en het woonadres van [verweerder] bezorgd en wordt de informatie niet gedeeld met hen. Zij wensen deze poststukken te ontvangen.
4.14.
Dunselman voert aan dat hiervoor geen juridische grondslag bestaat en dat de behandeling van poststukken tot de taak van de vereffenaar behoort.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat dit verzoek zich niet leent voor het geven van een aanwijzing, omdat het de toezichthoudende taak van de kantonrechter te buiten gaat, en het tot de gebruikelijke taken of werkzaamheden van vereffenaar in het kader van de vereffening van de nalatenschap behoort. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het geven van een aanwijzing op grond van artikel 4:210 lid 1 BW.
Het verzoek onder 7; opheldering te geven over [tankstation] , de huurder van het tankstation
4.16.
[verzoekers] stellen dat het tankstation wordt verhuurd aan [tankstation] , dat zij niet bekend zijn met een huurovereenkomst en dat zij deze willen inzien.
4.17.
Dunselman voert aan dat hij niet bekend is met verhuur aan [tankstation] , dat [tankstation] volgens informatie van [verweerder] het retail-gedeelte hebben gekocht en dat [verweerder] nog geen verdere informatie over de gevolgen van de overname heeft ontvangen.
4.18.
De kantonrechter heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van Dunselman in dit verband. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het geven van een aanwijzing.
Het verzoek onder 8; het inschakelen van een andere boekhouder
4.19.
Volgens [verzoekers] heeft [boekhouder] , de boekhoudster die de administratie van de onderneming heeft gedaan, zich ten onrechte voorgedaan als accountant. Verder stellen zij dat [verweerder] de opdrachtgever van [boekhouder] is en dat zij weigert om informatie te verstrekken. Volgens [verzoekers] zijn er in het verleden fouten gemaakt met de administratie van de onderneming. Daarom willen [verzoekers] een onafhankelijke boekhouder.
4.20.
Dunselman voert aan dat de administratie van de onderneming van erflaatster (een eenmanszaak) niet als erg gecompliceerd is aan te merken, dat [boekhouder] de administratie al jaren verwerkt, dat zij, indien nodig, gebruik maakt van een fiscalist en dat zij op grond van haar LinkedIn-pagina voldoende gekwalificeerd lijkt. Hij ziet dan ook geen aanleiding voor een aanwijzing.
4.21.
[verzoekers] hebben, mede in het licht van het betoog van Dunselman, niet met stukken onderbouwd of anderszins aangetoond dat de boedel op enige wijze gebaat zou zijn bij een wisseling van administrateur. De daarmee gemoeide extra kosten in verband met het inlezen in een complex dossier en de vertraging die dit zou meebrengen, wijzen eerder op het tegendeel. De kantonrechter zal dan ook niet overgaan tot het geven van een door [verzoekers] voorgestane aanwijzing op dit punt.
Het verzoek onder 9; het verschaffen van de sleutels van de shop van het tankstation
4.22.
[verzoekers] stellen dat zij altijd toegang hebben gehad tot de locatie maar dat [verweerder] , zonder overleg, de sloten heeft vervangen, waardoor zij geen toegang meer hebben. Zij willen daarom de sleutels.
4.23.
Dunselman voert aan dat de verhouding van de erven zodanig is dat het verstrekken van de sleutels van de shop naar verwachting zal leiden tot een onwerkbare situatie en dat escalatie dient te worden voorkomen.
4.24.
De kantonrechter is van oordeel dit verzoek van [verzoekers] zich niet leent voor een aanwijzing, omdat het de toezichthoudende taak van de kantonrechter te buiten gaat. De kantonrechter is bovendien met Dunselman eens dat het verstrekken van de sleutels van de shop, gelet op de verstandhouding tussen partijen, niet in het belang van de vereffening is. Ook op dit punt is het geven van een aanwijzing niet op zijn plaats.
Het verzoek onder 10 en 12; het terugvorderen van te veel ontvangen salaris en het ontslaan van [verweerder] en [de man van verweerster]
4.25.
[verzoekers] stellen dat [verweerder] op basis van een 10-urige werkweek betaald krijgt, maar dat de aard en de omvang van haar werkzaamheden zijn gewijzigd aangezien de winkel bij het tankstation is gesloten en het tankstation onbemand is geworden. Volgens [verzoekers] verricht [verweerder] feitelijk niet meer dan 4 uur per maand aan administratieve werkzaamheden ten behoeve van de onderneming en is een ontslag op economische gronden opportuun. Daarbij zou [de man van verweerster] al in 2020 met pensioen zijn en dus geen loon ontvangen, maar uit de administratie blijkt dat hij nog wel loon ontvangt. Het salaris dat [verweerder] en [de man van verweerster] ontvangen, ligt ver boven de CAO-salarisnorm, waardoor de exploitatie van de onderneming net break even is en er jaarlijks ten onrechte € 24.500 aan de onderneming wordt onttrokken. Volgens [verzoekers] is met [verweerder] overeengekomen dat zij alleen de
feedie de onderneming van Total ontvangt in rekening zou brengen. [verzoekers] stellen dat Dunselman € 119.577 van [verweerder] en belanghebbende moet terugvorderen aan ten onrechte genoten salaris. Verder vinden zij dat [verweerder] niet in voldoende mate de belangen van de onderneming kan vooropstellen in onderhandelingen met TotalEnergies omdat zij ook werknemer is van Total in andere (concurrerende) tankstations.
4.26.
Dunselman voert aan dat [verweerder] voor 10 uur per week werkt voor de onderneming en dat [de man van verweerster] sinds 1 oktober 2017 voor 8 uur per week werkt en vanaf 1 augustus 2019 voor 7 uur per week. [verweerder] en [de man van verweerster] verrichten naast de werkzaamheden in het kader van de met Total gesloten overeenkomst, ook aanvullende werkzaamheden. Verder voert Dunselman aan dat [verzoekers] onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun standpunt dat de erven hebben afgesproken dat de werkzaamheden van [verweerder] en [de man van verweerster] volledig zouden zijn gedekt door de
feevan Total. Daarbij dient deze kwestie in het kader van de verdeling aan de orde te worden gesteld en niet in het kader van de vereffening. Dunselman is ook van mening dat beëindiging van de arbeidsovereenkomsten niet redelijk en billijk is omdat sprake is van een langdurige arbeidsovereenkomst en de werkzaamheden worden goed uitgevoerd, getuige de rapporten van Total. Bovendien moet voor de uitvoering van de werkzaamheden een vervanger worden gezocht, zal de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten niet toewijzen als deze wordt gemotiveerd door een beoogde overgang van onderneming door verkoop en hebben [verzoekers] een te betalen vergoeding aan de werknemer niet in de afweging betrokken.
4.27.
De kantonrechter volgt het betoog van Dunselman en ziet in hetgeen door [verzoekers] is aangevoerd geen aanleiding een aanwijzing te geven.
Het verzoek onder 15; het afgeven van de kassabox en de muntenverzameling
4.28.
Volgens [verzoekers] heeft [verweerder] deze boedelbestanddelen, hetgeen [verweerder] heeft betwist.
4.29.
De kantonrechter overweegt dat dit onderdeel ziet op de verdeling van de nalatenschap, terwijl de nalatenschap zich nog in de vereffeningsfase bevindt. Dit onderdeel wijst de kantonrechter daarom af. Ter informatie van [verzoekers] wijst de kantonrechter er nog op dat dit een vordering is die niet met een verzoekschrift kan worden ingediend. Daarvoor is de dagvaardingsprocedure aangewezen.
Algemeen
4.30.
In het licht van het voorgaande en in het belang van een voortvarende voortgang van de vereffening geeft de kantonrechter Dunselman de aanwijzing zo spoedig mogelijk over te gaan tot het tegelde maken van het bij de onderneming behorende onroerend goed en voor zover nodig andere goederen van de nalatenschap op de wijze die hem goeddunkt zodat zo spoedig mogelijk tot het neerleggen van de uitdelingslijst kan worden overgegaan.
De proceskosten
4.31.
[verweerder] voert aan dat de proceskosten voor rekening van [verzoekers] moeten komen omdat [verzoekers] steeds nodeloos procedures aanhangig maken en dat dit een keer moet stoppen. De kantonrechter ziet hierin – wat daar ook van zij – geen aanleiding om van het in zaken van familierechtelijke aard gebruikelijke uitgangspunt, inhoudende dat de proceskosten worden gecompenseerd, af te wijken. De kantonrechter zal daarom bepalen dat [verzoekers] en [verweerder] ieder de eigen proceskosten dragen. Voor zover Dunselman kosten voor deze procedure heeft moeten maken, merkt de kantonrechter deze aan als kosten van de vereffening.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het bezwaar van [verzoekers] tegen de door Dunselman voorgenomen wijze van tegeldemaking van het bij de onderneming behorende onroerend goed ongegrond;
5.2.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van hetgeen in het verzoekschrift is verzocht onder punt 11 en onder punt 13;
5.3.
wijst de verzoeken onder punt 14 en 15 van het verzoekschrift af;
5.4.
verklaart [verzoekers] voor het overige niet-ontvankelijk in hun verzoeken;
5.5.
geeft Dunselman de aanwijzing zo spoedig mogelijk over te gaan tot het tegelde maken van het bij de onderneming behorende onroerend en voor zover nodig andere goederen van de nalatenschap goed op de wijze die hem goeddunkt zodat zo spoedig mogelijk tot het neerleggen van de uitdelingslijst kan worden overgegaan;
5.6.
bepaalt dat [verzoekers] en [verweerder] ieder de eigen proceskosten draagt;
5.7.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de op rechtspraak.nl te raadplegen ‘Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter’ en ECLI:GHARL:2021:8877.