ECLI:NL:RBNHO:2024:7952

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/346779/ HA ZA 23-668
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verwijdering van beplanting en latten bij gevels

In deze zaak vorderden eisers, buren van gedaagden, de verwijdering van bomen en struiken die zich binnen de verboden afstand van artikel 5:42 BW bevonden, alsook de verwijdering van latten tussen de gevels van hun woningen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De bomen waren in of rond 2007 geplant en waren altijd hoger dan twee meter. Eisers hadden, indien zij geen toestemming voor de aanplant hadden gegeven, eerder actie moeten ondernemen. De rechtbank oordeelde dat eisers hun recht om verwijdering te vorderen hadden verwerkt, vooral gezien het feit dat er tussen 2016 en 2020 al een procedure had plaatsgevonden over een aanbouw van gedaagden. De latten bij de gevels werden niet als onrechtmatig beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eisers niet konden worden toegewezen, en dat zij de proceskosten moesten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/346779 / HA ZA 23-668
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna in enkelvoud te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. L.T. van Eyck van Heslinga,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna in enkelvoud te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. A.J. Bakhuijsen.
De zaak in het kort
[eisers] vordert dat [gedaagden] wordt veroordeeld tot verwijdering van een aantal bomen en struiken die op het perceel van [gedaagden] binnen de verboden afstand van artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek (BW) van de gezamenlijke erfgrens staan en dat hij twee latten die de ruimte tussen de gevels van de woningen van partijen afsluiten verwijdert. De rechtbank wijst de vorderingen af. De bomen zijn geplant in of rond 2007 en zijn altijd hoger dan twee meter geweest. Als [eisers] daarvoor geen toestemming had gegeven, lag het op zijn weg eerder een dergelijke vordering in te stellen. Te meer omdat partijen van 2016 tot en met 2020 hebben geprocedeerd over een door [gedaagden] gebouwde aanbouw aan zijn woning. [eisers] heeft zijn recht verwijdering te vorderen verwerkt. De latten die [gedaagden] heeft aangebracht bij de gevels zijn niet onrechtmatig.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 november 2023 met 14 producties;
- de conclusie van antwoord met 5 producties;
- het tussenvonnis van 31 januari 2024;
- het rolbericht van 9 april 2024 van de zijde van [gedaagden] met de producties 6 tot en met 9;
- het rolbericht van 10 april 2024 van de zijde van [eisers] met de bijlagen 1 tot en met 4;
- het proces-verbaal van de descente van 22 april 2024;
- de op 22 april 2024 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaat van [gedaagden] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en deze overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] zijn eis verminderd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eisers] is eigenaar van en woont op het perceel [adres 1] te [woonplaats] (hierna ook aan te duiden als: het perceel van [eisers] ). [gedaagden] is eigenaar van en woont op perceel [adres 2] (hierna ook aan te duiden als: het perceel van [gedaagden] ). Het betreft woningen die in of rond 2006 zijn gebouwd. Partijen zijn allebei eerste eigenaar van de woning.
2.2.
Op de kadastrale erfgrens in de achtertuin van de woningen (die aan de openbare weg grenst), is een beukenhaag geplaatst. In 2007 heeft [gedaagden] een aantal bomen en planten in zijn tuin geplant. Binnen twee meter van de erfgrens met [eisers] heeft [gedaagden] op zijn perceel, onder meer, geplant een drietal Acer Campestres en een Goudenregen. Op circa 10 centimeter van de erfgrens heeft [gedaagden] een klimop op zijn perceel geplant. In ieder geval de drie Acer Camprestres waren al ten tijde van het planten (aanzienlijk) hoger dan twee meter.
2.3.
Tussen partijen is in de periode van 2016 tot en met 2020 geprocedeerd over een vordering van [eisers] tot, kort gezegd, verwijdering van de aanbouw die [gedaagden] op zijn perceel heeft geplaatst. Die procedure is geëindigd door een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 september 2020.
2.4.
Op 21 juni 2018 heeft [eisers] [gedaagden] aangeschreven en hem verzocht over te gaan tot, kort gezegd, verwijdering van bomen en struiken die staan op het perceel van [gedaagden] in de volgens artikel 5:42 lid 1 en 2 BW verboden zone ten opzichte van de erfgrens van [eisers] . Bij aangetekende brief van 22 oktober 2018 heeft [eisers] [gedaagden] gesommeerd de betreffende bomen en struiken te verwijderen. In zijn e-mailbericht van 2 november 2018 heeft [gedaagden] , onder meer, meegedeeld niet tot verwijdering over te gaan. [eisers] heeft op die mail gereageerd bij brief van 16 november 2018 en daarbij meegedeeld dat zijn advocaat “
de correspondentie met ingang van heden” zal voortzetten.
2.5.
Op 6 februari 2022 heeft [eisers] bij aangetekende brief [gedaagden] gesommeerd te verwijderen de bomen en heesters die te dicht bij de erfgrens met [eisers] staan. Bij brief van 5 juli 2022 heeft [eisers] [gedaagden] gesommeerd die bomen en planten binnen veertien dagen te verwijderen. Aan die sommatie heeft [gedaagden] niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert na vermindering van eis - samengevat - [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen:
I. op straffe van een dwangsom binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis alle bomen die zich binnen twee meter van de erfgrens van het perceel van [eisers] bevinden en alle heesters en struiken die zich binnen een halve meter van de erfgrens van het perceel van [eisers] bevinden te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel deze in te korten en ingekort te houden op zodanige wijze dat deze nimmer hoger worden dan twee meter gemeten vanaf het maaiveld;
II. op straffe van een dwangsom tot verwijdering van de geplaatste latten tussen de aanbouw op het perceel van [gedaagden] en de bebouwing op het perceel van [eisers] over te gaan en deze latten verwijderd te houden, met de mogelijkheid deze latten te vervangen door open gaas of een vergelijkbaar materiaal dat luchtcirculatie tussen de bebouwing door toelaat;
III. in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen, samengevat, ten grondslag dat de genoemde bomen, heesters en struiken zijn geplant zonder toestemming van [eisers] binnen de verboden zone tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 lid 1 en 2 BW. Zij nemen zonlicht weg van de woning van [eisers] . Die woning is duurzaam gemaakt en voor de warmte- en energievoorziening afhankelijk van dat licht. In de vorige procedure heeft [gedaagden] toegezegd de latten tussen de beide panden te vervangen door gaas. [gedaagden] is die toezegging niet nagekomen. Tot de dagvaarding was de ruimte helemaal afgesloten door latten. Pas na dagvaarding heeft [gedaagden] een deel van die latten afgehaald, waardoor er meer luchtstroming tussen de beide panden is, maar die ruimte geeft onvoldoende luchtcirculatie van de spouwmuur en de kruipruimte.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Hij voert, samengevat, aan, primair, dat de betreffende bomen en struiken zijn geplant op de betreffende plaatsen na overleg met en met toestemming van [eisers] . Subsidiair, voor het geval de toestemming van [eisers] niet komt vast te staan, heeft [gedaagden] aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eisers] nu verwijdering vordert. [eisers] was er bij het planten al mee bekend dat deze bomen en struiken geplaatst zouden worden, hij heeft dit zien gebeuren en hij heeft meegeholpen aan het onderhoud van de bomen. [eisers] heeft tot 2018 niet tegen de hoogte van de bomen geprotesteerd en dit punt is ook niet meegenomen tijdens de vorige civiele procedure tussen partijen. De latten tussen de twee gebouwen zijn niet onrechtmatig.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op de bomen en struiken die zich bevinden in de “verboden zone” van artikel 5:42 lid 1 en 2 BW. Tijdens de descente en de daaropvolgende mondelinge behandeling heeft [eisers] bevestigd dat de vordering onder I. betrekking heeft op de drie Acer Campertres die in de tuin van [gedaagden] staan binnen twee meter van de erfgrens, op de Goudenregen en op de klimop, voor zover die hoger dan twee meter wordt.
4.2.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. In het geval [gedaagden] toestemming had voor het planten van de bomen en struiken op de betreffende plaats, moet de vordering van [eisers] worden afgewezen wegens het bepaalde in de laatste volzin van artikel 5:42 lid 1 BW. Indien die toestemming er niet was, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eisers] alsnog verwijdering vordert. [eisers] heeft zijn rechten om verwijdering te vorderen verwerkt. De rechtbank legt dit uit.
4.3.
Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking levert enkel tijdsverloop geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Vereist is daartoe de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
4.4.
Aannemend dat [gedaagden] geen toestemming van [eisers] had voor het plaatsen van de bomen en struiken binnen de verboden zone van artikel 5:42 lid 1 en 2 BW, moet het voor [eisers] in ieder geval vanaf het moment van het planten van de bomen (in of rond 2007) duidelijk zijn geweest dat de bomen binnen twee meter van de erfgrens stonden en dat deze toen al hoger dan twee meter waren. Aangenomen kan verder worden dat de bomen in de jaren daarna hoger zijn geworden en ook dikker in het blad zijn gaan staan. Volgens [eisers] heeft hij vanaf het begin geprotesteerd. Volgens [gedaagden] is dat voor het eerst pas gebeurd in 2018. Wat hiervan ook zij, het was [eisers] ruim voor aanvang van de vorige procedure (in 2016) duidelijk wat de, in zijn ogen, onrechtmatige situatie was, maar hij heeft er desondanks voor gekozen dit geschilpunt niet in die vorige procedure te betrekken. Ook niet nadat de aanmaningen van 2018 er slechts toe hadden geleid dat bomen en struiken werden gesnoeid. Omdat [eisers] er bovendien voor heeft gekozen in de periode vanaf november 2018 tot februari 2022 de op zich onrechtmatige situatie in stand heeft gelaten (nogmaals: indien [gedaagden] geen toestemming van [eisers] had), mocht [gedaagden] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eisers] het er verder bij zou laten en niet alsnog verwijdering van de bomen en struiken zou vorderen.
4.5.
De vordering onder II. zal de rechtbank ook afwijzen. [eisers] vordert verwijdering van de twee latten die zich tussen de aanbouw van de woning van [gedaagden] en de muur van de woning van [eisers] bevinden. Dat [gedaagden] tijdens het hoger beroep van de vorige procedure zou hebben toegezegd de latten te verwijderen, zoals [eisers] stelt, blijkt nergens uit. Hooguit kan worden vastgesteld dat [gedaagden] heeft toegezegd naar de situatie ter plaatse te zullen kijken. Vast is komen te staan dat [gedaagden] na het uitbrengen van de dagvaarding in deze zaak, de latten heeft ingekort in die zin dat er een ruimte van circa 4 cm zit tussen het uiteinde van de lat en de muur van de woning van [eisers] . Dat die situatie onrechtmatig is, blijkt niet. Dat de situatie daarvoor onrechtmatig was, blijkt evenmin uit wat [eisers] heeft aangevoerd. Weliswaar was de ruimte tussen de twee muren toen met een lat aan beide zijden van de woning (vrijwel) geheel afgesloten, maar in die latten waren wel ventilatieroosters aanwezig, zodat de wand van de woning van [eisers] in ieder geval in enige mate werd geventileerd. Dat toen sprake was van een onrechtmatige situatie, blijkt niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] nog aangeboden twee rapporten van Techconsult over te leggen waaruit, naar de rechtbank begrijpt, zou blijken dat de ventilatie toen onvoldoende was. Daarvoor is het echter te laat. Als dat rapport er is, had [eisers] dat in een eerdere fase in het geding moeten overleggen.
4.6.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.720,00
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.8.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.720,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.