Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
2.De feiten
het (betwiste) stukje grond.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die eigenaar zijn van percelen die aan elkaar grenzen. Het geschil betreft een klein stuk grond van ongeveer 2 m² dat kadastraal op het perceel van [gedaagde] ligt. [eiser] stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van dit stukje grond, terwijl [gedaagde] eist dat [eiser] het grondstuk ontruimt. De rechtbank heeft op 31 juli 2024 geoordeeld dat [gedaagde] in zijn recht staat en dat het stukje grond eigendom van hem blijft.
De procedure begon met een dagvaarding op 8 december 2023, gevolgd door verschillende processtukken en een tussenvonnis op 3 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds 1971 eigenaar is van zijn perceel en dat [eiser] sinds 1993 eigenaar is van zijn perceel. De rechtbank concludeert dat [eiser] niet kan aantonen dat hij of zijn rechtsvoorganger het betwiste stukje grond in bezit heeft genomen, en dat het beroep op verjaring niet slaagt. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en verklaart dat de erfgrens tussen de percelen van partijen samenvalt met de kadastrale grens.
De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld tot het verwijderen van de schutting die hij op het perceel van [gedaagde] heeft geplaatst en heeft hem in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] de schutting kan laten verwijderen, zelfs als [eiser] in beroep gaat tegen deze beslissing.