ECLI:NL:RBNHO:2024:7920

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/352014 / JU RK 24-675
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige na onrustige thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 juli 2024 uitspraak gedaan over het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarige, die bij zijn moeder woont, heeft in het verleden te maken gehad met onrust in de thuissituatie, vooral door de problematiek van de ouders, waaronder alcohol- en middelengebruik. De ouders zijn eind 2022 uit elkaar gegaan, wat leidde tot escalaties en zorgmeldingen van professionals. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 gaven de ouders aan dat de situatie inmiddels verbeterd is en dat er rust is teruggekeerd in het gezin. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad, die een ondertoezichtstelling voorstelde, niet voldoende geacht om te concluderen dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders nu in staat zijn om samen de opvoeding van de minderjarige te dragen en dat er voldoende structuur en begeleiding is. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling dan ook afgewezen, met de opmerking dat de ouders zich moeten blijven inzetten om de nog aanwezige zorgen weg te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer: C/15/352014 / JU RK 24-675
datum uitspraak: 12 juli 2024
beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
zonder vaste woon- of verblijfplaats, maar in de Basisregistratie Personen ingeschreven op een briefadres te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad¸ [vertegenwoordiger van de raad] ;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem (hierna te noemen de GI), [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
[de minderjarige] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling apart met de kinderrechter gesproken.
2.
De feiten
2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De relatie van de ouders is eind 2022 verbroken.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
3.2.
De Raad onderbouwt het verzoek als volgt. Het lukt de ouders niet genoeg om in het belang van [de minderjarige] te handelen en aan te sluiten bij zijn behoeftes. Zo lukt het de ouders onvoldoende de coachende en begeleidende ouderrol op zich te nemen die [de minderjarige] in deze fase van zijn leven nodig heeft. [de minderjarige] heeft meer behoefte aan controle en is zorgmijdend. Hij krijgt onvoldoende begeleiding in het goed verzorgen van zichzelf en komt somber en vermoeid over op school. Daarnaast zijn er zorgen over de communicatie tussen de ouders en de invloed hiervan op [de minderjarige] . [de minderjarige] is tot het vertrek van de vader uit de woning getuige geweest van ruzies tussen de ouders. Nu de ouders uit elkaar zijn, laten zij in hun communicatie een onvoorspelbaar patroon zien. Er zijn ook zorgen dat de ruzies tussen de ouders [de minderjarige] het gevoel geven dat hij moet kiezen tussen de vader en de moeder. De communicatie over de omgang gaat veelal via [de minderjarige] en de ouders hebben hierin minimaal contact met elkaar. De vader heeft geen vaste huisvesting, waardoor het voorkomt dat de omgang niet door kan gaan. [de minderjarige] is hier vaak verdrietig over en hij mist zijn vader. Dit blijft voor [de minderjarige] onvoorspelbaar omdat er geen vaste omgangsafspraken zijn. Tot slot blijft het onduidelijk of de moeder nog drugs gebruikt en of er bij de vader sprake is van een alcoholverslaving. [de minderjarige] , de ouders en de hulpverlening vertellen hierover een ander verhaal.
De vrijwillige hulpverlening komt op dit moment onvoldoende van de grond. De ouders hebben verschillende visies over hun eigen handelen en zijn geneigd naar de ander te wijzen. Zij hebben verschillende mogelijkheden gekregen in het vrijwillige kader om hulpverlening te accepteren, maar op het moment van de uitvoering lijkt dit te stagneren. De moeder vermijdt hulpverlening door het contact met de hulpverlening af te houden.
Om de zorgen weg te nemen dient volgens de Raad het volgende te gebeuren. Ten eerste is het belangrijk dat het netwerk van [de minderjarige] uitgebreid wordt, bijvoorbeeld via een buurt/meeleefgezin, sport, muziek en zijn trajectbegeleider op school. Daarnaast krijgen de ouders psycho-educatie. Voor de moeder is het belangrijk dat zij vanuit positief contact grenzen leert te stellen rondom gamen. Ook over hoe zij [de minderjarige] kan helpen met school en zijn zelfzorg. De vader kan begeleid worden in hoe hij gepast kan reageren op gedrag van [de minderjarige] . Ook is het belangrijk dat er duidelijkheid komt over het drugsgebruik van de moeder en de alcoholverslaving bij vader.
3.3.
De Raad heeft ter zitting toegevoegd dat de ouders aangeven dat er geen zorgen meer zijn, maar dit heeft de hulpverlening onvoldoende kunnen vaststellen. Doordat de moeder de deur dichthoudt voor hulpverlening, is er onvoldoende zicht gekomen op het gezin.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter onder meer aangegeven dat hij zijn leven een 8 geeft. Hij vindt het fijn met de moeder thuis en ook het contact met de vader vindt hij prettig. Hij zou wel graag willen dat de vader dichterbij woont, zodat zij vaker contact kunnen hebben. Ten aanzien van de ondertoezichtstelling heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij het niet erg vindt als er hulpverlening komt, zo lang het maar niet dagelijks en te intensief is.
4.2.
De ouders hebben aangegeven dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Zij vinden een ondertoezichtstelling niet in het belang van [de minderjarige] , omdat hulpverlening te belastend is voor hem. Enige tijd geleden (eind 2022/begin 2023) waren er wel grote zorgen vanwege de slechte verstandhouding tussen de ouders, maar deze zorgen bestaan inmiddels niet meer.
De vader geeft daartoe aan dat sinds hij verder weg woont en daarmee meer op afstand staat, hij inziet dat de situatie tussen de ouders niet zo had mogen escaleren. Hij vindt het erg jammer dat dit wel is gebeurd, aangezien hij een fijne en lange relatie met de moeder heeft gehad. De vader verblijft nu op een camping aan de grens met [land] en sluit niet uit dat hij in de toekomst in [land] wil wonen. Het is namelijk erg lastig om een woning in [plaats] te bemachtigen. De vader is van mening dat het nu goed gaat met het gezin en dat de ouders een fijne modus hebben gevonden met elkaar. Zo is er beperkt contact tussen de ouders, maar is dit contact wel voldoende voor overleg over [de minderjarige] . De vader mag [de minderjarige] ook zien wanneer hij wil en hij belt dagelijks met [de minderjarige] . Ondanks de fysieke afstand tussen de vader en [de minderjarige] , probeert de vader dus nog steeds zijn opvoedtaken uit te voeren. Zo probeert hij [de minderjarige] te stimuleren om naar school te gaan.
De moeder is ook van mening dat de situatie verbeterd is en zij doet hard haar best om dit zo te houden. Zo werkt de moeder en is er bij haar geen sprake meer van middelengebruik. De moeder ziet ook dat [de minderjarige] beter in zijn vel zit. Volgens haar heeft [de minderjarige] een vertrouwenspersoon op school waar hij zijn hart kan luchten en maakt [de minderjarige] hier ook regelmatig gebruik van.
Beide ouders hebben aangegeven dat zij voor hun gevoel hebben meegewerkt aan de hulpverlening van het Centrum Jeugd & Gezin in het vrijwillig kader, maar dat het vooral [de minderjarige] was die er geen behoefte aan had.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt dan ook afgewezen. Hiertoe is het volgende redengevend.
5.2.
Uit de stukken en wat ter zitting is besproken blijkt dat er eind 2022/begin 2023 veel onrust was in de thuissituatie van [de minderjarige] , waardoor het voor de ouders en [de minderjarige] niet veilig was. Er waren grote zorgen over hun gezamenlijke problematiek. De ouders zijn in die periode op een vervelende manier uit elkaar gegaan, waar [de minderjarige] het nodige van heeft meegekregen. Professionals hebben in die periode (vanwege escalaties tussen de ouders) verschillende zorgmeldingen gedaan. Daarbij waren er grote zorgen over de individuele problematiek van de ouders, met name over alcohol- en middelengebruik.
5.3.
De escalaties die destijds hebben geleid tot zorgmeldingen en betrokkenheid van hulpverlening, zijn inmiddels van geruime tijd geleden. Ter zitting hebben de ouders laten blijken dat zij dit een vervelende periode vonden, dat zij deze periode graag achter zich willen laten en (voor een groot deel) hebben gelaten. Inmiddels lijkt de rust (zoals de ouders aangeven) inderdaad te zijn teruggekeerd in het gezin. Een belangrijke factor daarbij is dat de vader niet meer in de echtelijke woning maar op afstand woont en tussen de vader en moeder beperkt contact is (alleen over [de minderjarige] ), waardoor zij minder snel in conflict met elkaar komen/kunnen komen. De Raad ziet in het beperkte contact een zorg, maar beide ouders en [de minderjarige] geven aan dat dit contact goed verloopt en volstaat om samen hun rol als opvoeders te vervullen. De ouders lijken dus een manier gevonden te hebben om constructief met elkaar te communiceren over [de minderjarige] .
Daarnaast heeft de Raad weliswaar zorgen dat de omgang met de vader onduidelijk en onvoorspelbaar is voor [de minderjarige] , maar ter zitting is niet gebleken dat de omgang zodanig onrustig is voor [de minderjarige] dat hij hier last van heeft. [de minderjarige] en de vader zien elkaar in ieder geval in de vakanties en zij bellen elke dag. Zij zijn daar allebei enthousiast over en ook de moeder staat achter dit intensieve contact. De vader mag [de minderjarige] van de moeder ook op andere momenten zien wanneer hij wil. Daarmee geeft de moeder de vader en [de minderjarige] voldoende ruimte om omgang met elkaar te hebben. Bij deze stand van zaken ziet de kinderrechter voor wat betreft de omgang op dit moment geen grote zorgen.
De Raad heeft ook zorgen over de thuissituatie bij de moeder en of zij voldoende haar ouderrol kan invullen. Ook zijn er terechte zorgen over het middelengebruik van beide ouders. Deze zorgen zijn op dit moment echter niet zodanig dat een vergaande maatregel als een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Hiertoe is van belang dat de vader zijn ouderrol nu vooral op afstand vervuld en dat [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij geen drugsgebruik meer ziet bij zijn moeder. Ook heeft de moeder ter zitting toegelicht dat zij voorheen wel drugs heeft gebruikt in de periode dat zij het zwaar had wegens de scheidingsperikelen, maar dat die situatie niet meer aan de orde is en dat zij dit nu niet meer doet. Zij concentreert zich nu op haar werk en op de opvoeding van [de minderjarige] . Alhoewel middelengebruik zeer zorgelijk kan zijn en duidelijk is dat [de minderjarige] getuige is geweest van het middelengebruik en daar last van heeft gehad, lijkt er ook wat dat betreft nu rust te zijn in de opvoedsituatie bij de moeder.
Bij dit alles is nog van belang dat [de minderjarige] een vertrouwenspersoon heeft op school bij wie hij regelmatig zijn hart lucht.
5.4.
Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de zorgen, ook in samenhang bezien, op dit moment onvoldoende zijn om te concluderen dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd dan wel dat er zicht moet komen op de situatie in een gedwongen kader van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter gaat er daarbij wel van uit dat beide ouders zich voldoende blijven inzetten om de nog aanwezige zorgen verder af te laten nemen, zodat [de minderjarige] zich op een veilige manier verder ontwikkelt. Hij heeft structuur, aandacht, begrenzing en begeleiding van de ouders nodig bij zijn schoolgang en vrije tijdsbesteding (zoals het gamen wat hij veel doet en waardoor hij moe aankomt op school). De ouders hebben aangegeven dat zij de verantwoordelijkheid voor zijn opvoeding en verzorging samen zelf kunnen dragen. Het is nu aan de ouders om te laten zien dat zij zich daar ten volle, samen, voor inzetten.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Sicking als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.